In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 september 2013 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie. De belanghebbende, een BV, had bezwaar gemaakt tegen een nihilaanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2010, alsook tegen een verliesverrekeningsbeschikking en een verzuimboete die aan haar waren opgelegd. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar van de belanghebbende geacht moest worden te zijn gericht tegen de verliesverrekeningsbeschikking, waardoor het beroep ontvankelijk was. De rechtbank vernietigde de verzuimboete, omdat de aanmaning niet op de juiste wijze was verzonden. De gemachtigde van de belanghebbende had verzocht om wijziging van het toezendadres, maar de aanmaning was toch naar het vestigingsadres gestuurd. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur niet had aangetoond dat de belanghebbende op de hoogte was van de aanmaning, waardoor de verzuimboete ten onrechte was opgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond voor zover het de boete betreft en vernietigde de uitspraak op bezwaar tegen de boetebeschikking, terwijl het beroep voor het overige ongegrond werd verklaard. De rechtbank veroordeelde de inspecteur in de proceskosten van de belanghebbende en gelastte de terugbetaling van het griffierecht.