In deze zaak heeft de kantonrechter te Bergen op Zoom op 20 augustus 2013 een beschikking gegeven met betrekking tot de opheffing van het beschermingsbewind over de goederen van de rechthebbende. De rechthebbende, geboren op [geboortedatum] en thans wonende te [woonplaats], was onder bewind gesteld sinds 10 december 2010. De beschermingsbewindvoerster, die tevens de dochter van de rechthebbende is, heeft de zorg voor haar moeder op zich genomen na een CVA, waardoor de rechthebbende niet in staat is om voor zichzelf te zorgen. Tijdens een mondelinge behandeling op 20 augustus 2013 werd duidelijk dat de rechthebbende weer bij haar echtgenoot woont en dat er geen andere inkomsten zijn dan de toegekende PGB-gelden. De kantonrechter constateerde dat er geen goederen van waarde zijn om te beheren en dat de beschermingsbewindvoerster geen bankrekening voor de rechthebbende kan openen vanwege een centrale registratie. Dit leidde tot een verstrengeling van de PGB-gelden van de rechthebbende en de financiën van de beschermingsbewindvoerster. De kantonrechter oordeelde dat het beschermingsbewind niet op een zinvolle wijze kon worden uitgevoerd en besloot het bewind ambtshalve op te heffen met ingang van 1 september 2013. De beschermingsbewindvoerster stemde in met deze beslissing, ondanks dat de grond voor onderbewindstelling niet was komen te vervallen. De beschikking werd uitgesproken door mr. W.E.M. Verjans en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.