In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 juni 2013 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, beiden van Somalische afkomst, die in Nederland verblijven. De vrouw verzocht om echtscheiding, terwijl de man zich hiertegen verzette. De rechtbank moest vaststellen welk recht van toepassing was op de echtscheiding, gezien de Somalische nationaliteit van partijen en hun verblijf in Nederland. De rechtbank concludeerde dat de vrouw geen werkelijke maatschappelijke band had met Somalië, waardoor het Nederlandse recht van toepassing was op het verzoek tot echtscheiding. De rechtbank oordeelde dat het huwelijk duurzaam was ontwricht, aangezien partijen sinds oktober 2010 niet meer samenwoonden en er geen uitzicht was op herstel van de relatie. De man had verzocht om het huurrecht van de echtelijke woning aan hem toe te kennen, wat door de rechtbank werd toegewezen. Daarnaast werd de verdeling van de gemeenschappelijke goederen geregeld, waarbij partijen overeenstemming bereikten over de toedeling aan de man. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg. De beschikking werd uitgesproken door mr. Van Oijen, met mr. Laenen als griffier.