ECLI:NL:RBZWB:2013:5960

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 juli 2013
Publicatiedatum
13 augustus 2013
Zaaknummer
265888 / JE RK 13-1232
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar ondertoezichtstelling van een minderjarige in een conflictueuze ouderrelatie

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 juli 2013 een beschikking gegeven met betrekking tot de ondertoezichtstelling van een minderjarige. De ouders van de minderjarige, die bij de moeder verblijft, zijn belast met het gezag. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 26 juni 2013 een verzoekschrift ingediend om de ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden uit te spreken. De minderjarige heeft op 8 juli 2013 haar mening kenbaar gemaakt, en er is aanvullende informatie overgelegd door de advocaat van de vader. Tijdens de zitting zijn zowel de ouders als de minderjarige gehoord, waarbij de Raad en de Stichting Bureau Jeugdzorg Zeeland ook aanwezig waren.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige ernstig wordt bedreigd in haar ontwikkeling door de problematische verstandhouding tussen de ouders. De ouders zijn niet in staat om een positief contact tussen de minderjarige en beide ouders te waarborgen, wat heeft geleid tot een situatie waarin de minderjarige geen contact meer wil met haar vader. De kinderrechter oordeelt dat de aanstelling van een gezinsvoogd noodzakelijk is om de minderjarige te ondersteunen en om de ouders te begeleiden in hun communicatie. De kinderrechter wijst erop dat eerdere pogingen tot vrijwillige hulpverlening zijn gefaald en dat de situatie van de minderjarige verder verslechtert zonder ingrijpen.

De kinderrechter concludeert dat de grond voor ondertoezichtstelling aanwezig is, zoals genoemd in artikel 1:254 BW. De beslissing houdt in dat de minderjarige met ingang van 4 juli 2013 onder toezicht wordt gesteld tot 4 juli 2014, met benoeming van de Stichting Bureau Jeugdzorg Groningen als gezinsvoogdij-instelling. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en is gegeven te Middelburg, waarbij de kinderrechter de zorg heeft over de impact van de situatie op de minderjarige en de noodzaak van professionele begeleiding benadrukt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Civiel recht
Zittingsplaats: Middelburg
zaak/reknr: 265888 / JE RK 13-1232
beschikking van de kinderrechter d.d. 11 juli 2013
in de zaak met betrekking tot de minderjarige

[minderjarige] (hierna: de minderjarige),

geboren te [geboorteplaats + geboortedatum],
als kind van
[naam vader] (hierna: de vader), wonende te [adres 1],
advocaat: mr. D.R.M. de Vos te Bergen op Zoom,
en
[naam moeder] (hierna: de moeder), [adres 2].
advocaat: mr. M.P. Kapteijn te Middelburg.
De ouders zijn belast met het gezag over de minderjarige.
De minderjarige verblijft bij de moeder.

Het procesverloop

Op 26 juni 2013 heeft de Raad voor de Kinderbescherming te Middelburg (hierna: de Raad) een verzoekschrift met bijlagen ingediend, daartoe strekkende dat de ondertoezichtstelling van de minderjarige wordt uitgesproken voor de duur van twaalf maanden.
De minderjarige heeft op 8 juli 2013 bij e-mailbericht haar mening schriftelijk kenbaar gemaakt.
Mr. Buntsma heeft bij faxbericht op 8 juli 2013 aanvullende informatie overgelegd.
Van [naam partner], partner van de moeder, is op 9 juli 2013 een e-mail ontvangen.
Gehoord zijn:
  • de Raad;
  • de Stichting Bureau Jeugdzorg Zeeland (hierna: de Stichting);
alsmede de volgende belanghebbenden:
  • de minderjarige (afzonderlijk);
  • de vader, bijgestaan door mr. De Vos;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Buntsma, kantoorgenote van mr. Kapteijn.

De beoordeling

Door de Raad wordt ter zitting aangevoerd dat de minderjarige wordt bedreigd in haar ontwikkeling nu zij klem zit tussen de ouders. Het lukt de ouders niet om de minderjarige een positief contact met beide ouders te laten hebben. De situatie is inmiddels zo dat de minderjarige niet meer naar haar vader toe wil en geen contact meer met hem wil hebben. Zij heeft thans geen emotionele ruimte meer om zich open te stellen voor het aangaan van het contact met de vader, hetgeen wordt en is veroorzaakt door de tussen de ouders spelende problematiek. De ouders hebben zelf – ook middels tussenkomst van derden – getracht om in het vrijwillig kader tot oplossingen te komen, echter dit heeft niet tot het gewenste resultaat geleid. Het is voor de minderjarige derhalve noodzakelijk dat er een gezinsvoogd wordt aangesteld, zodat kan worden bezien hoe de minderjarige en de ouders kunnen worden geholpen de negatieve gevoelens en het negatieve beeld dat van elkaar bestaat, in postieve zin om te buigen en wel op een manier dat dit verantwoord is voor de minderjarige.
De Stichting deelt ter zitting mede dat de ouders elkaar aanwijzen als veroorzaker van de onderlinge problematiek. Het zou aangewezen zijn om een gezinsvoogd aan te stellen, zodat deze de ouders het inzicht tot verbetering van de situatie en het effect dat de problematiek op de minderjarige heeft, kan geven. De gezinsvoogd kan daarnaast de minderjarige ondersteunen en begeleiden in de bij haar spelende problematiek.
Door en namens de vader wordt ter zitting meegedeeld dat de vader een ondertoezichtstelling noodzakelijk acht voor de minderjarige. Er zijn tal van procedures opgestart tussen partijen en ook is mediation geprobeerd. Er spelen thans twee problemen in het voormalige gezin; het loyaliteitsprobleem van de minderjarige en de communicatieproblemen tussen de vader en de moeder. Ondanks de tot nu tot ingezette hulpverlening en de opgestarte procedures blijft deze problematiek voortduren en lijkt deze alsmaar groter te worden. De ouders lijken kleine
– praktische – problemen soms wel zelf te kunnen oplossen, maar dit neemt niet weg dat de minderjarige steeds vaster komt te zitten in het loyaliteitsconflict en de communicatieproblemen tussen de ouders niet worden opgelost. De vader acht noodzakelijk dat er een gezinsvoogd wordt aangesteld die de minderjarige kan begeleiden en ondersteunen in de bij haar spelende problematiek, alsmede om de ouders te ondersteunen en te sturen in de onderlinge communicatie. Wat ook van belang is dat de minderjarige onlangs is verhuisd naar Groningen, waardoor de vader verder verwijderd dreigt te raken van de minderjarige. De gezinsvoogd zou hier in het kader van de ondertoezichtstelling meer in kunnen bereiken dan de hulpverlening in een vrijwillig kader. De vader acht het daarnaast van belang dat er zo snel mogelijk wordt gestart met het inzetten van begeleide omgang. Dit is noodzakelijk omdat het anders te moeilijk wordt voor de minderjarige om het contact te kunnen herstellen; de vader en de minderjarige hebben immers al meer dan anderhalf jaar geen omgang meer met elkaar gehad. Vrijwillige hulpverlening heeft gefaald en de vader ziet thans geen mogelijkheden meer om zelf tot verbetering van de situatie te komen.
Door en namens de moeder wordt ter zitting gesteld dat de moeder veel handreikingen heeft gedaan om de vader tegemoet te komen in zijn wensen om het contact tussen hem en de minderjarige te herstellen. Een ondertoezichtstelling is echter niet noodzakelijk, omdat de moeder en de vader zelf in staat zouden moeten zijn om de onderlinge problematiek op te lossen.
De vader zou, ondanks het feit dat de minderjarige geen contact met hem wil, moeten blijven proberen zich positief naar de minderjarige op te stellen en actief moeten blijven proberen om contact te leggen met de minderjarige. Als de vader zich positief inzet en de prille tot nu toe positieve benadering naar de minderjarige toe doorzet, zou het kunnen dat de minderjarige behoefte krijgt om vanzelf het contact te willen herstellen. De moeder doet haar best om de minderjarige te stimuleren in het leggen van contact. De tussenkomst van een gezinsvoogd zou er echter aan bijdragen dat de communicatie tussen de ouders stagneert en de onderlinge problematiek wellicht groter wordt. Er zijn in het vrijwillige kader, zoals bijvoorbeeld met het opnieuw opstarten van mediation, ook nog mogelijkheden om tot verbetering van de situatie te komen. De moeder is bereid om zelf tot oplossingen te komen.
De kinderrechter overweegt als volgt.
Op grond van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting is gebleken, is de kinderrechter van oordeel dat de grond voor ondertoezichtstelling, genoemd in artikel 1:254 BW, aanwezig is. Vast is komen te staan dat andere middelen in het vrijwillige kader hebben gefaald dan wel naar nu is te voorzien zullen falen om te voorkomen dat de minderjarige in haar zedelijke of geestelijke belangen of gezondheid wordt bedreigd.
Naar huidig inzicht is een algemene ervaringsregel dat een minderjarige ernstig lijdt en wordt bedreigd in de ontwikkeling in een situatie waarin ouders gedurende langere tijd een problematische verstandhouding hebben. Dit zal bij de minderjarige niet anders zijn. Aannemelijk is geworden dat de minderjarige ernstig klem zit tussen de ouders en dit komt onder andere tot uiting in haar weigering gedurende lange tijd om contact met de vader te hebben. Uit die weigering blijkt dat de minderjarige worstelt met haar loyaliteit en dat zij zich met onderwerpen moet bezig houden waar zij veel te jong voor is. Het is dan ook in het belang van de minderjarige dat er een gezinsvoogd wordt aangesteld die de belangen van de minderjarige in dit geheel behartigt, beschermt en naar haar luistert. De gezinsvoogd kan daarnaast een rol spelen ter ondersteuning en begeleiding naar de voor de minderjarige en de ouders noodzakelijke hulpverlening ter verbetering van de onderlinge communicatie en voor het oplossen van de bestaande problematiek. De juridische procedures, hulpverlening in het vrijwillige kader en de pogingen van de ouders tot verbetering van de situatie hebben tot op heden niet tot het gewenste resultaat geleid. Er bestaan dan ook grote twijfels of de ouders zonder hulp van derden in staat zijn hun onderlinge verstandhouding zo te verbeteren dat dit aan de minderjarige de noodzakelijke ruimte biedt om contact met de vader te hebben en wel op een manier dat de minderjarige deze ruimte ook als zodanig ervaart en zoveel mogelijk kind kan zijn. Als de ouders hierin niet de vereiste stappen zetten, is te voorzien dat de schade bij de minderjarige als gevolg van de ernstig beladen leefsituatie verder zal toenemen. In dit verband bestaat bij de kinderrechter zorg over de kennelijk bij de moeder bestaande opvatting dat als de vader zijn gedrag maar zou aanpassen, alles met de minderjarige wel goed zal komen. Dit is naar het oordeel van de kinderrechter een te eenvoudige voorstelling van zaken en gaat voorbij aan de realiteit dat in een situatie als deze van beide ouders (enig) inzicht in het eigen handelen en inzet ten behoeve van de minderjarige wenselijk en noodzakelijk is.
Voorts is van betekenis dat de moeder onlangs met de minderjarige in Groningen is gaan wonen. Hiermee is een grote fysieke afstand tussen de minderjarige en de vader ontstaan die, zo mag worden aangenomen, niet zal bijdragen aan contactherstel tussen de minderjarige en de vader. Het zal het contact, zo is wel aannemelijk, verder bemoeilijken. Door de verhuizing is de situatie van de minderjarige, voor zover het de relatie met de vader betreft, nog ingewikkelder geworden.
De conclusie is dat het verzoek wordt toegewezen en gegeven de feitelijke verblijfplaats van de minderjarige in Groningen zal Bureau Jeugdzorg Groningen als gezinsvoogdij-instelling worden benoemd.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt de minderjarige onder toezicht met ingang van 4 juli 2013 en tot 4 juli 2014 met benoeming van de Stichting Bureau Jeugdzorg Groningen tot gezinsvoogdij-instelling;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven te Middelburg door mr. G.H. Nomes, in tegenwoordigheid van
F. Casant als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 juli 2013.
(FC)