ECLI:NL:RBZWB:2013:5605

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 juli 2013
Publicatiedatum
25 juli 2013
Zaaknummer
AWB-12_6385
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de informatiebeschikking inzake administratieplicht van een ondernemer in de bromfietshandel

In deze zaak gaat het om een informatiebeschikking die door de inspecteur van de Belastingdienst is afgegeven aan belanghebbende, die samen met zijn echtgenote handelt in bromfietsen en onderdelen. De inspecteur stelde dat belanghebbende in de jaren 2007 tot en met 2010 ondernemer was en derhalve administratieplichtig. De rechtbank heeft vastgesteld dat belanghebbende vanaf 1 april 2009 als ondernemer moet worden aangemerkt, wat betekent dat hij vanaf dat moment administratieplichtig was. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur slechts voor de periode van 1 april 2009 tot en met 31 december 2010 een informatiebeschikking mocht afgeven. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard voor de jaren 2007 en 2008 en voor de maanden januari tot en met maart 2009, en de informatiebeschikking voor deze perioden vernietigd. De rechtbank heeft de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en heeft bepaald dat belanghebbende een termijn van zes weken krijgt om aan de verplichtingen uit de informatiebeschikking te voldoen voor het tijdvak van 1 april 2009 tot en met 31 december 2010.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 12/6385
uitspraak van 17 juli 2013
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor ‘s-Hertogenbosch,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende op 17 februari 2012 een informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a AWR afgegeven vanwege het gedeeltelijk niet voldoen aan informatieverzoeken naar aanleiding van het controleonderzoek bij belanghebbende betreffende de aangiften inkomstenbelasting en omzetbelasting over de jaren 2007 tot en met 2010. Na daartegen gemaakt bezwaar is belanghebbende op 23 april 2012 gehoord. Bij uitspraak van 11 oktober 2012 heeft de inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard.
1.2.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 20 november 2012, ontvangen bij de rechtbank op 21 november 2012, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 42. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2013 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, de echtgenote van belanghebbende, [echtgenote] en de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Ravenstein, en namens de inspecteur, [gemachtigde].
1.5.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en een mondelinge uitspraak aangekondigd op 19 juni 2013. Bij brieven van 13 juni 2013 heeft de griffier aan partijen meegedeeld dat de rechtbank op 17 juli 2013 schriftelijk uitspraak zal doen.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende is gehuwd met [echtgenote]. Samen handelen ze in bromfietsen en in onderdelen daarvoor. De handel vindt onder meer plaats via internet en via beurzen. Beiden zijn lid van brommervereniging “[vereniging]” te [plaats 1]. Een van de sponsoren van deze vereniging was [A], handelaar in met name klassieke bromfietsen en onderdelen.
2.2.
In de periode van 2006 tot en met 2010 hebben totaal 247 bromfietsen op de namen van belanghebbende, zijn echtgenote en zijn zoon, [zoon] geregistreerd gestaan.
2006
2007
2008
2009
2010
Belanghebbende
1
16
14
22
18
Echtgenote
13
17
25
53
55
Zoon
9
4
Totaal
14
33
39
84
77
Belanghebbende huurde van april 2009 tot en met september 2010, voor een deel van de periode samen met een derde, een bedrijfsruimte in [plaats 2]. Vanaf september 2010 tot september 2011 heeft belanghebbende een andere bedrijfsruimte gehuurd in [plaats 2] en vanaf september 2011 huurt belanghebbende een opslagruimte in [woonplaats]. Mede op instigatie van de inspecteur heeft belanghebbende zich vanaf 7 juli 2010 als eenmanszaak ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel.
2.3.
Op basis van bovenstaande gegevens heeft de inspecteur aanleiding gevonden om op 1 juli 2010 een onderzoek bij belanghebbende in te stellen naar mogelijke ondernemersactiviteiten. Tijdens dat onderzoek werd geconstateerd dat belanghebbende zich bezig hield met de handel in voornamelijk oude bromfietsen (oldtimers), reparatie daarvan alsmede de handel in onderdelen. Belanghebbende hield vanaf 2009 een summiere administratie bij van zijn activiteiten. Er was geen kasadministratie, wel waren er de gegevens van de Rijksdienst voor het wegverkeer (RDW) en de bankbescheiden.
2.4.
In een brief van 6 juli 2011, van de controlerende ambtenaren aan gemachtigde, naar aanleiding van het onderzoek (bijlage 1 bij het verweerschrift van de inspecteur), wordt ondermeer aangegeven dat de inspecteur van mening is dat ook in de jaren 2007 tot en met 2009 sprake is geweest van deelname aan het economische verkeer en daarmee van ondernemerschap voor de omzetbelasting. De inspecteur heeft in de brief een theoretische omzetberekening gemaakt, uitgaande van een verkoopprijs van € 1.000 per bromfiets en een schatting van de ontvangsten voor de verkoop van onderdelen. Voorts wordt in de brief aangegeven:
“Belastingplichtigen worden natuurlijk ook in de gelegenheid gesteld om binnen 4 weken eensluitendeadministratie over de jaren 2007 tot en met 2010 te overleggen”.
2.5.
Belanghebbende heeft vervolgens lijsten overgelegd met de bromfietsen welke op zijn naam, die van zijn echtgenote en die van zijn zoon hebben gestaan. En voorts heeft belanghebbende gelijk hij ter zitting onbestreden heeft gesteld, alle bankafschriften aan de inspecteur ter beschikking gesteld, alsmede inventarislijsten. Tevens is een alsnog opgestelde (beperkte) winst- en verliesrekening overgelegd over de periode 1 april 2009 tot en met 31 december 2009.
2.6.
De inspecteur heeft aan belanghebbende op 17 februari 2012 een informatiebeschikking afgegeven vanwege het gedeeltelijk niet voldoen aan informatieverzoeken naar aanleiding van het controleonderzoek bij belanghebbende betreffende de aangiften inkomstenbelasting en omzetbelasting over de jaren 2007 tot en met 2010. De informatiebeschikking betreft de volledige kas- bank- en in- en verkoopadministratie over 2007 tot en met 2010 en de inkoopverklaringen, voorraadadministratie en winst en verliesrekening over deze jaren.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de informatiebeschikking terecht is vastgesteld.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en hetgeen zij daar te zitting aan hebben toegevoegd.
3.3.
Belanghebbende stelt zich, zakelijk weergegeven, op het standpunt dat hij voldaan heeft aan de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 47 van de AWR, door alles dat hij aan administratieve vastleggingen over de in geschil zijnde jaren bezat, aan de inspecteur ter beschikking te stellen. En voorts dat er geen sprake was van administratieplicht als bedoeld in artikel 52 van de AWR.
3.4.
De inspecteur stelt zich, zakelijk weergegeven, op het standpunt dat belanghebbende in de in geschil zijnde jaren ondernemer was en dat er derhalve sprake was van administratieplicht als bedoeld in artikel 52 van de AWR.
3.5.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en de informatiebeschikking.
De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De rechtbank stelt voorop dat voor beantwoording van de vraag of de informatiebeschikking terecht is vastgesteld, van belang is of op belanghebbende de administratieplicht van artikel 52 van de AWR rust, en zo ja, of hij daaraan heeft voldaan.
4.2.
Artikel 52a, eerste lid, van de AWR bepaalt:
“1. Indien met betrekking tot een op te leggen aanslag, navorderingsaanslag of naheffingsaanslag of een te nemen beschikking niet of niet volledig wordt voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 41, 47, 47a, 49, 52, en, voor zover het verplichtingen van administratieplichtigen betreft ten behoeve van de heffing van de belasting waarvan de inhouding aan hen is opgedragen, aan de verplichtingen ingevolge artikel 53, eerste, tweede en derde lid, kan de inspecteur dit vaststellen bij voor bezwaar vatbare beschikking (informatiebeschikking). De inspecteur wijst in de informatiebeschikking op artikel 25, derde lid.”
4.3.
Artikel 52 van de AWR bepaalt, voor zover hier van belang:
“1. Administratieplichtigen zijn gehouden van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf, zelfstandig beroep of werkzaamheid naar de eisen van dat bedrijf, dat zelfstandig beroep of die werkzaamheid op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken.
2.
2. Administratieplichtigen zijn:
3.
a. (…)
4.
b. natuurlijke personen die een bedrijf of zelfstandig een beroep uitoefenen, alsmede natuurlijke personen die belastbare winst uit onderneming als bedoeld in artikel 3.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 genieten;
(…)”
4.4.
Ingevolge artikel 3.4 van de Wet IB 2001 is ondernemer de belastingplichtige voor rekening van wie een onderneming wordt gedreven en die rechtstreeks wordt verbonden voor verbintenissen betreffende die onderneming. Van een onderneming, zoals bedoeld in artikel 3.8 van de Wet IB 2001, is sprake als met een duurzame organisatie van arbeid en kapitaal wordt beoogd winst te behalen door deelname aan het economische verkeer en die winst ook redelijkerwijs te verwachten is. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een onderneming moet onder meer worden gelet op de duurzaamheid en de omvang van de verrichte werkzaamheden, de beschikbare tijd, de winstverwachting, het ondernemersrisico, de omvang van de bruto-inkomsten, de omvang van de investeringen, het aantal opdrachtgevers en de bekendheid naar buiten.
4.5.
Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt met zich dat de inspecteur aannemelijk dient te maken dat belanghebbende ondernemer is in de periode 2007 tot en met 2010. Gemachtigde heeft in dit verband opgemerkt dat er een verdeling kan worden gemaakt in een drietal perioden, te weten de periode vóór 1 april 2009, de periode van 1 april 2009 tot en 1 juli 2010 en de periode beginnend op 1 juli 2010. Waarbij in de eerste periode sprake was van uitsluitend de hobby in oude bromfietsen. En waarbij in de laatste periode sprake is van ondernemerschap. In jaar 2009 zou sprake kunnen zijn van een omslag van hobbymatig naar bedrijfsmatig handelen. Vanaf 1 juli 2010 is er sprake van ondernemerschap.
4.6.
Tussen partijen is derhalve niet in geschil dat er vanaf 1 juli 2010 sprake is van een onderneming. Naar het oordeel van de rechtbank is de inspecteur er tegenover de gemotiveerde bestrijding daarvan door belanghebbende niet in geslaagd aannemelijk te maken dat er in de periode vóór 1 april 2009 bij belanghebbende sprake was van een onderneming. De rechtbank overweegt hierbij dat uit de gegevens van de RDW blijkt dat er slechts een beperkt aantal bromfietsen op naam van belanghebbende hebben gestaan. En voorts heeft belanghebbende ter zitting bij monde van zijn echtgenote geloofwaardig verklaard dat er zeker in de jaren vóór 2009 slechts sprake is geweest van een hobby en een deel van die bromfietsen voor eigen gebruik was. Belanghebbende had in die tijd een voltijds baan als tandtechnicus en zijn echtgenote had eveneens een baan zodat de bromfietsen uitsluitend voor vrijetijdsbesteding waren. De bezigheden met betrekking tot de bromfietsen lagen bovendien volledig in het verlengde van het lidmaatschap van belanghebbende en zijn echtgenote, van de brommervereniging “[vereniging]” te [plaats 1].
4.7.
De rechtbank volgt de inspecteur tegenover de gemotiveerde weerspreking daarvan door belanghebbende voorts niet in zijn stelling dat er voor eigen rekening, in onderdelen werd gehandeld. Zo er onderdelen verkocht werden was dit aldus belanghebbende voor een bevriende relatie. Deze relatie, [A], was namelijk de (hoofd-) sponsor van “[vereniging]”. Dat [A] tegenover de inspecteur zou hebben verklaard dat belanghebbende een klant van hem was sluit dit niet uit. Immers belanghebbende zal eveneens voor zijn eigen hobby onderdelen hebben gekocht. Het beroep is in zoverre gegrond.
4.8.
In april 2009 ontstaat een samenwerkingsverband tussen belanghebbende en [B] en huren zij samen een bedrijfsruimte in [plaats 2]. Tevens wordt er voor eigen rekening en risico gestart met de handel in onderdelen. En het aantal bromfietsen dat, afgaande op de lijsten van de RDW, door belanghebbende in- en verkocht wordt neemt aanzienlijk toe. Dit overwegende komt de rechtbank tot de conclusie dat er bij belanghebbende vanaf 1 april 2009 sprake was van ondernemerschap als bedoeld in artikel 3.4 wet IB 2010.
4.9.
In dat geval is belanghebbende vanaf 1 april 2009 administratieplichtige als bedoeld in artikel 52, tweede lid onder b, van de AWR. Belanghebbende is voorts gehouden de hiervoor genoemde gegevensdragers gedurende 7 jaren te bewaren.
4.10.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep gegrond te worden verklaard met dien verstande dat de inspecteur wegens schending van artikel 52 van de AWR een informatiebeschikking mocht afgeven voor de periode aanvangende op 1 april 2009 en eindigende op 31 december 2010. De rechtbank zal belanghebbende op grond van artikel 27e, tweede lid, van de AWR een nieuwe termijn stellen om aan de in de informatiebeschikking genoemde verplichtingen te voldoen. De rechtbank acht een termijn van zes weken, aanvangende de dag na de dag waarop deze uitspraak onherroepelijk is geworden redelijk.

5.Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 944 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472 en een wegingsfactor 1). Voor zover belanghebbende bedoeld heeft aanspraak te maken op vergoeding van kosten van de bezwaarfase acht de rechtbank hiervoor geen termen aanwezig, nu is gesteld noch gebleken dat belanghebbende om vergoeding van deze kosten heeft verzocht voordat, zoals is vereist op grond van artikel 7:15, derde lid, van de Awb, uitspraak op bezwaar is gedaan.

6.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond voor zover de informatiebeschikking betrekking heeft op de jaren 2007 en 2008 en op de maanden januari tot en met maart 2009;
  • verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vernietigt de informatiebeschikking voor zover deze betrekking heeft op de jaren 2007 en 2008 en op de maanden januari tot en met maart 2009;
  • stelt belanghebbende een termijn van zes weken, aanvangende de dag na de dag waarop deze uitspraak onherroepelijk is geworden, om alsnog voor het tijdvak dat aanvangt op 1 april 2009 en eindigt op 31 december 2009 alsmede voor het jaar 2010 aan de in de informatiebeschikking genoemde verplichtingen te voldoen;
  • veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 944;
  • gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 42 aan deze vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 17 juli 2013 door mr. W. Brouwer, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. L. Arts, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 22 juli 2013
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.