ECLI:NL:RBZWB:2013:5473

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 juli 2013
Publicatiedatum
19 juli 2013
Zaaknummer
AWB- 13_2935
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake studiefinanciering en woonadres

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 juli 2013 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een studente, verzoekster, die in beroep ging tegen een besluit van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) inzake de omzetting van haar studiefinanciering van de norm voor een uitwonende studerende naar die voor een thuiswonende studerende. De DUO had gesteld dat verzoekster niet op het gemeentelijke basisadres (GBA) woonachtig was, wat leidde tot een herziening van haar uitwonendenbeurs en een bestuurlijke boete. Verzoekster voerde aan dat het besluit onzorgvuldig tot stand was gekomen en dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar haar feitelijke woon- en leefsituatie. Tijdens de zitting werd duidelijk dat verzoekster tijdelijk elders verbleef vanwege verbouwingen aan de woning waar zij stond ingeschreven.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de bevindingen van het onderzoek door de DUO onvoldoende feitelijke grondslag boden voor de conclusie dat verzoekster niet op het GBA-adres woonachtig was. De voorzieningenrechter wees erop dat de DUO niet voldoende had aangetoond dat verzoekster niet voldeed aan de voorwaarden voor de uitwonendenbeurs. De herziening van de studiefinanciering werd dan ook onterecht geacht, en het bestreden besluit werd vernietigd. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep gegrond en herstelde het eerdere besluit van de DUO, waarbij verzoekster recht had op de uitwonendenbeurs. Tevens werd de DUO veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 13/2935 VV en BRE 13/2936 WSFBSF

uitspraak van 18 juli 2013 van de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[naam verzoekster], te [woonplaats], verzoekster,

gemachtigde: mr. E.M.A. Leijser,
en
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, (Dienst Uitvoering Onderwijs; DUO), verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 2 mei 2013 van de DUO (bestreden besluit) inzake de omzetting van haar recht op studiefinanciering van de norm van een uitwonende studerende naar de norm van een thuiswonende studerende. Tevens heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 11 juli 2013. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. De DUO heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam persoon].

Overwegingen

1.
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoekster volgt een opleiding tot pedagogisch medewerkster in Tilburg. Verzoekster staat vanaf 1 april 2011 in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) inschreven op het adres [adres + plaatsnaam], niet zijnde het adres van (één van) haar ouders. Naar aanleiding van een namens de DUO verrichte controle is bij besluit van 8 februari 2013 (Bericht Studiefinanciering 2013, nr. 2, primair besluit) de uitwonendenbeurs van verzoekster vanaf 1 januari 2012 herzien, omdat zij volgens de DUO niet op het GBA-adres woonachtig zou zijn. Bij dit besluit is door de DUO gesteld dat verzoekster in het jaar 2012 een bedrag van € 2.286,48 te veel studiefinanciering heeft ontvangen en in het jaar 2013 een bedrag van € 195,-. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van verzoekster hiertegen ongegrond verklaard.
Bij beschikking van 31 mei 2013 is aan verzoekster tevens een bestuurlijke boete ten bedrag van € 1.046,97 opgelegd. Ter zitting is door de gemachtigde van verzoekster desgevraagd medegedeeld dat het verzoek om voorlopige voorziening voor zover dat ziet op de opgelegde boete wordt ingetrokken en dat thans alleen de omzetting van de studiefinanciering aan de orde is.
2.
Verzoekster heeft in haar verzoek- en beroepschrift, samengevat, aangevoerd dat het bestreden besluit op een onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Uit de rapportage naar aanleiding van de controle blijkt niet dat de jongere broer van verzoekster heeft verklaard dat er zich geen spullen van verzoekster in de woning zouden bevinden, maar dit is een constatering van de controleurs. De jongere broer heeft expliciet verklaard dat verzoekster wel degelijk woonachtig is op het GBA-adres, maar dat zij momenteel elders verblijft in verband met de verbouwing. Er zijn in totaal drie slaapkamers, waarvan er één toebehoort aan verzoekster. Het is onjuist dat er voor verzoekster geen ruimte zou zijn, nu de controleurs rapporteren dat er drie slaapkamers aanwezig zijn. Voor het huisbezoek was de kamer van verzoekster ingericht en zij verbleef vanaf april 2011 in deze woning. De controleurs hebben nagelaten de overige ruimtes, de gemeenschappelijke ruimte en badkamer, te bekijken. In deze ruimtes bevonden zich wel spullen van verzoekster. De jongere broer van verzoekster kampt met PDD-NOS, waardoor hij moeite heeft met het onderhouden van sociale contacten. Hij neemt vragen letterlijk en heeft moeite met het leggen van verbanden. Aan zijn verklaring kan volgens verzoekster dan ook geen absolute waarde worden gehecht. Daarnaast is de oudere broer van verzoekster,[naam broer verzoekster], niet gehoord door de controleurs, terwijl hij onderdak aan verzoekster verleent. Verzoekster stelt twee tot drie weken elders te hebben verbleven tot haar kamer was gerenoveerd. Verzoekster verzoekt om schorsing van het bestreden besluit tot zes weken na de verzending van uitspraak in de beroepsprocedure en bij wege van voorlopige voorziening met ingang van 1 januari 2012 aan haar een uitwonendenbeurs toe te kennen. Tevens wordt verzocht om een proceskostenveroordeling.
3.1.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak.
3.2.
In artikel 1.1, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (hierna: Wsf 2000) is bepaald dat in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder thuiswonende studerende wordt verstaan: studerende die niet een uitwonende studerende is. Onder uitwonende studerende wordt verstaan: studerende die voldoet aan de verplichtingen bedoeld in artikel 1.5 van de Wsf 2000.
In artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000 is bepaald dat voor het normbedrag voor een uitwonende studerende in aanmerking komt, de studerende die voldoet aan de volgende verplichtingen:
a. de studerende woont op het adres waaronder hij in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staat ingeschreven, en
b. het woonadres van de studerende is niet het adres waaronder zijn ouders of een van hen in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staat of staan ingeschreven.
In artikel 7.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wsf 2000 is bepaald dat de DUO een beschikking waarbij studiefinanciering is toegekend kan herzien.
In het tweede lid, aanhef en onder a, van dit artikel is bepaald dat herziening plaats vindt op grond van het feit dat een beschikking is genomen waarvan de studerende of de debiteur onderscheidenlijk zijn ouder wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat deze onjuist was.
In het tweede lid, aanhef en onder c, van dit artikel is bepaald dat herziening plaats vindt op grond van het feit dat te veel of te weinig studiefinanciering is toegekend op basis van onjuiste of onjuist verwerkte gegevens anders dan bedoeld onder a.
In artikel 7.4, eerste, lid, van de Wsf 2000 is bepaald dat, indien een herzieningsbeschikking als bedoeld in artikel 7.1, eerste en tweede lid, of een beslissing op bezwaar daartoe aanleiding geeft, het bedrag van de basisbeurs of aanvullende beurs dat teveel is uitbetaald, door de betrokkene terugbetaald of met hem verrekend. Tevens vindt verrekening plaats van de bedragen, bedoeld in de artikelen 3.27, tweede lid, en 3.29, eerste lid, van de Wsf 2000.
4.
Verzoekster heeft aangevoerd dat zij kampt met financiële problemen als gevolg van de intrekking van haar uitwonendenbeurs. Zij stelt dat zij haar vaste lasten en verdere kosten niet kan voldoen en dat familieleden thans moeten bijspringen.
De voorzieningenrechter acht dit aannemelijk. Ter zitting is voorts door verzoekster voldoende aannemelijk gemaakt dat het maandelijks bij de DUO extra te lenen bedrag van
€ 168,05, zoals door de DUO voorgesteld, ontoereikend is om in haar levensonderhoud te kunnen voorzien en dat familieleden dan alsnog zouden moeten bijspringen. De voorzieningenrechter is voldoende gebleken dat sprake is van een spoedeisend belang.
Verzoekster heeft studiefinanciering ontvangen naar de norm van een uitwonende student.
De DUO is een onderzoek gestart naar verzoeksters feitelijke woonsituatie. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in het rapport Misbruik uitwonendenbeurs (hierna: het rapport) van 22 november 2012. Uit dit rapport blijkt dat de Gemeente Tilburg op 22 november 2012 namens de DUO een huisbezoek heeft verricht op het adres [adres + plaatsnaam]. Voorts heeft [naam medebewoner], medebewoner van dit adres, tijdens dit huisbezoek een verklaring afgelegd.
Door de controleurs wordt in hun rapport het volgende gerapporteerd.
[naam medebewoner] opent de deur en gaat de controleurs voor in de woning. Het valt op dat er op de trap allemaal potten met verf en klusspullen staan. [naam medebewoner] vertelt dat zijn broer (de hoofdbewoner) bezig is met het opknappen van de woning. Het is inderdaad duidelijk dat er in de woning wordt geklust, want[naam medebewoner] laat twee kamers op de eerste etage zien, maar hierin staan geen meubels en zijn helemaal kaal. [naam medebewoner] verklaart dat zijn broer deze kamers aan het opknappen is en dat hij daarom even tijdelijk bij zijn broer in bed slaapt. De derde kamer mogen de controleurs niet zien, want daar ligt de hoofdbewoner nu nog te slapen. In de kamer van belanghebbende staan geen meubels, maar liggen her en der wel wat kledingstukken van hem en ook hangt er aan de waslijn kleding van mannen. Er hangt nergens vrouwenkleding, er zijn geen vrouwelijke verzorgingsspullen of andere persoonlijke items van belanghebbende aanwezig. Het gesprek wordt beneden aan de eetkamertafel in de woonkamer voortgezet.
Ten aanzien van zijn zus, verzoekster, verklaart[naam medebewoner], voor zover van belang, blijkens de rapportage het volgende:
“Mijn zus woont hier wel, maar vanwege de verbouwing is zij hier nu niet. Ik denk dat zij bij mijn moeder is. (…) Het klopt dat mijn zus hier nu geen spullen heeft liggen. Ik denk dat mijn zus ongeveer een maand geleden is vertrokken, naar mijn moeder dus. Of het echt een maand geleden is weet ik niet zeker.”
In het rapport zijn daarnaast door de controleurs een 17-tal vragen met ‘ja’, ‘nee’, ‘n.v.t.’ of ‘behoeft toelichting’ beantwoord, te weten:
1) Kent de (hoofd en/of mede)bewoner de student?; (ja)
2) Wordt de student op het GBA-adres aangetroffen?; (nee)
3) Heeft de student een huissleutel van het GBA-adres?; (nvt)
4) Maakt de woning een bewoonde indruk?; (ja)
5) Heeft student een eigen kamer?; (nee)
6) Maakt de kamer/woning van student een bewoonde indruk?; (nee)
7) Heeft student een eigen bed/matras?; (nee)
8) Is er van student meubilair aanwezig?; (nee)
9) Is er van student kleding aanwezig (in de juiste maat en sekse)?; (nee)
10) Zijn er van student studieboeken aanwezig?; (nee)
11) Is er (digitale) administratie op naam van student aanwezig?; (nee)
12) Zijn er van student toiletspullen aanwezig?; (nee)
13) Zijn er van student voedingsmiddelen aanwezig?; (nvt)
14) Is er een op naam van student gesteld huur- of koopcontract aanwezig?; (nee)
15) Zijn er op naam van student gestelde bankafschriften van de huur- of hypotheekbetalingen aanwezig?; (nee)
16) Bij aanwezigheid van een computer of laptop: kent student het wachtwoord?(nvt);
17) Zijn er omstandigheden/feiten waarneembaar die erop wijzen dat de student aan het verhuizen is, of net is verhuisd? (behoeft nadere toelichting)
De onderzoeksresultaten zoals neergelegd in het rapport zijn voor de DUO aanleiding geweest om middels het primaire besluit de studiefinanciering met ingang van 1 januari 2012 te herzien.
5.
Thans ligt de vraag voor of de DUO op basis van de bevindingen, welke zijn neergelegd in het rapport, de uitwonendenbeurs van verzoekster heeft kunnen herzien.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de onderhavige herziening van de studiefinanciering naar de norm voor een thuiswonende studerende een voor verzoekster belastend besluit is, zodat het aan de DUO is om de nodige kennis te vergaren over de relevante feiten en omstandigheden. Dit betekent dat de DUO aannemelijk dient te maken dat verzoekster niet heeft voldaan aan de verplichtingen bedoeld in artikel 1.5 van de Wsf 2000. De voorzieningenrechter wijst hierbij op de Memorie van Toelichting bij de Wijziging van de Wsf 2000 in verband met het treffen van diverse maatregelen ter bestrijding van het ten onrechte ontvangen van de uitwonendenbeurs (Kamerstukken II, 2010-2011, 32 770, nr. 3, p. 5) waarin onder meer staat vermeld dat de functionaris tijdens het huisbezoek grondig onderzoek doet naar de feitelijke woon- en leefsituatie van de studerende.
De bevindingen van het onderzoek bieden naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende feitelijke grondslag voor het door de DUO ingenomen standpunt dat verzoekster in de in geding zijnde periode niet woonachtig was op het GBA-adres. Er is onvoldoende grondig onderzoek gedaan naar de feitelijke woon- en leefsituatie van verzoekster. Zoals duidelijk blijkt uit de rapportage werd de woning op het betreffende GBA-adres door de hoofdbewoner gerenoveerd. De twee slaapkamers die door de controleurs zijn gezien waren leeg en daarin werd geklust. Door de controleurs is dit expliciet gesteld. De andere slaapkamer is niet door de controleurs gezien. De controleurs stellen dat geen spullen van verzoekster zijn aangetroffen, terwijl niet is gebleken dat zij meer vertrekken hebben gezien dan de twee lege slaapkamers en de woonkamer. De strekking van de verklaring van de broer van verzoekster, [naam medebewoner], is dat zij wel woonachtig was op het GBA-adres, maar dat zij vanwege de verbouwing tijdelijk ergens anders verbleef. Dit wordt later bevestigd door de zus van verzoekster tijdens de hoorzitting, door de verklaring van de hoofdbewoner en door verzoekster zelf.
Ook de beantwoording van de 17 vragen in het rapport is erg summier. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd niet kunnen aangeven op basis van welke informatie deze vragen zijn ingevuld. Overigens dient niet uitgesloten te worden geacht dat de meeste vragen die met ‘nee’ zijn beantwoord, te verklaren zijn door de verbouwing die plaatsvond. Zoals verzoekster heeft gesteld heeft zij al haar spullen moeten inpakken en haar kamer leeg gemaakt omdat haar broer dit wilde voor het klussen. Daarnaast blijkt uit het rapport niet dat bepaalde vragen zijn gesteld (Heeft de student een huissleutel van het GBA-adres?; (nvt)
13) Zijn er van student voedingsmiddelen aanwezig?; (nvt) / 14) Is er een op naam van student gesteld huur- of koopcontract aanwezig?; (nee) / 15) Zijn er op naam van student gestelde bankafschriften van de huur- of hypotheekbetalingen aanwezig?; (nee)).
Voorts volgt de voorzieningenrechter het standpunt van de DUO dat er voor verzoekster geen slaapplaats zou zijn, omdat er onvoldoende kamers zouden zijn niet, omdat uit het rapport blijkt dat er drie personen in de GBA op het adres[adres + plaatsnaam] staan ingeschreven en er ook drie slaapkamers zijn.
Mede van belang is dat verzoekster onweersproken heeft gesteld dat haar bed en matras vanwege de verbouwing opgeslagen was in de kamer van de hoofdbewoner en dat een deel van haar kleding en verzorgingsspullen in de badkamer aanwezig waren. Uit het rapport blijkt dat tijdens de controle de kamer van de hoofdbewoner en de badkamer niet zijn bekeken.
Uit het vorenoverwogene volgt dat DUO ten onrechte heeft geconcludeerd dat verzoekster in de betreffende periode als thuiswonende studerende kon worden beschouwd. Aangenomen moet worden dat verzoekster toen woonachtig was op haar GBA-adres. Dat zij vanwege de verbouwing ten tijde van de controle enige weken niet op dit adres verbleef maakt dat niet anders. Dit betekent dat het eerdere toekenningsbesluit over de voornoemde periode juist was en dat de DUO niet bevoegd was deze op basis van het rapport te herzien. De herziening is bij het bestreden besluit dan ook ten onrechte gehandhaafd.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak en doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
Het beroep is gelet op het vorenstaande gegrond en de voorzieningenrechter zal het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb vernietigen. De rechtbank ziet hierbij tevens aanleiding om het primaire besluit van 8 februari 2013 met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de Awb te herroepen, aangezien dit besluit op dezelfde ondeugdelijke grondslag als het bestreden besluit berust en gelet op het tijdsverloop, alsmede de aard van de zaak, redelijkerwijs niet verwacht kan worden dat de DUO in staat zal zijn dit gebrek te herstellen. Nu het beroep gegrond wordt verklaard en de zaak finaal wordt afgedaan, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen. De voorzieningenrechter zal ook bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het te vernietigen besluit.
6.
Aangezien het beroep gegrond zal worden verklaard, zal de voorzieningenrechter bepalen dat de DUO aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht voor het beroep vergoedt. Vanwege de uitkomst van de zaak ziet de voorzieningenrechter ook aanleiding te bepalen dat de DUO aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht voor het verzoek om voorlopige voorziening vergoedt.
7.
De voorzieningenrechter zal de DUO veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten, die vanwege de uitkomst van de zaak ook betrekking heeft op het verzoek om voorlopige voorziening. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.416,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift om een voorlopige voorziening, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 472,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het besluit van 8 februari 2013 en bepaalt dat deze uitspraak in plaats treedt van het bestreden besluit;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
  • draagt de DUO op het betaalde griffierecht van € 88,- (2 x € 44,-) aan verzoekster te vergoeden;
  • veroordeelt de DUO in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.416,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N.M. Zandbergen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
18 juli 2013.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.