ECLI:NL:RBZWB:2013:5470

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 mei 2013
Publicatiedatum
19 juli 2013
Zaaknummer
811324-12
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • T. Peters
  • M.M. Steenbeek
  • E.J.G. Eijssen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek in een strafzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 mei 2013 een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door de verzoeker in een strafzaak met parketnummer 811324-12. De wraking was gericht tegen de leden van de meervoudige strafkamer die op 14 mei 2013 de behandeling van de zaak hadden geleid. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. G.L.A.M. van Doveren, stelde dat er sprake was van een objectieve vrees voor schijn van vooringenomenheid van de rechters. De rechtbank heeft het verzoek tot wraking beoordeeld aan de hand van de relevante juridische normen, waaronder artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

De rechtbank overwoog dat rechters uit hoofde van hun aanstelling vermoed worden onpartijdig te zijn. De verzoeker had verschillende gronden aangevoerd voor zijn wrakingsverzoek, waaronder de behandeling van eerdere verzoeken door dezelfde strafkamer en het ontbreken van een proces-verbaal van een eerdere zitting. De rechtbank concludeerde dat de aangevoerde feiten en omstandigheden, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang, niet konden leiden tot de conclusie dat de schijn van vooringenomenheid was gewekt.

De rechtbank benadrukte dat het normaal is dat rechters beslissingen nemen over de procedure en dat deze beslissingen niet automatisch duiden op vooringenomenheid. De rechtbank wees het wrakingsverzoek af en bepaalde dat de behandeling van de strafzaak voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing. De beslissing werd openbaar uitgesproken door mr. T. Peters, in aanwezigheid van griffier mr. J.H.C.W. Vonk.

Uitspraak

Beslissing

RECHTBANK BREDA
Wrakingskamer
Zaaknummer: 263807 HA RK 13/114
Beslissing op het verzoek tot wraking ex artikel 512 Wetboek van Strafvordering (Sv).
In de zaak van de officier van justitie met parketnummer: 811324-12, tegen
[verzoeker],
hierna te noemen verzoeker,
raadsman mr. G.L.A.M. van Doveren
Namens verzoeker is door zijn raadsman een verzoek gedaan tot wraking van de leden van
de meervoudige strafkamer van 14 mei 2013, mrs. G.M.J. Kok, A.G.J.M. de Weert en
M.A.E. Dekker. De strafkamer heeft niet berust in de wraking.

1.Procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
  • het proces-verbaal van de zitting van 14 mei 2013 inclusief het wrakingsverzoek;
  • het aanvullend wrakingsverzoek van 15 mei 2013; en
  • de behandeling van dit verzoek ter zitting van de wrakingskamer van de rechtbank op
17 mei 2013, waarbij zijn verschenen verzoeker, zijn raadsman, mr. Kok, mr. A.G.J.M. de
Weert en mr. M.A.E. Dekker, alsmede mr. L.L. van Delft (officier van justitie).

2.Standpunt verzoeker

De raadsman van verzoeker heeft zich kort gezegd op het standpunt gesteld dat er sprake is objectieve vrees van schijn van vooringenomenheid en afwezigheid van een “impartial
tribunal” in de zin van artikel 6 EVRM. Deze objectieve vrees wordt gevormd:
1) doordat de behandeling van beide verzoeken tot heropening door dezelfde
strafkamer heeft plaatsgevonden;
2) door het niet opmaken van een zittingsprocesverbaal ten aanzien van het eerste verzoek tot heropening, waardoor een appelgrond wordt ontnomen;
3) door de motivering van de afwijzende beslissing op het heropeningsverzoek;
4) doordat reeds voor de behandeling van het verzoek tot heropening was bepaald dat om 16.00 uur uitspraak gedaan zou worden op de onderzoekswensen;
5) omdat er bij de verdediging sprake is van een achterstand aan informatie.

3.Overwegingen

3.1
Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking, dient volgens vaste jurisprudentie voorop gesteld te worden dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn. Verder levert, gelet op het gesloten karakter van het stelsel van rechtsmiddelen, een procesbeslissing als de afwijzing van een verzoek tot heropening van het onderzoek op zichzelf geen feit of omstandigheid op waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Dit is alleen dan anders, indien een dergelijke beslissing dan wel de motivering daarvan een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.2
De rechtbank overweegt hierbij aanvullend dat het tot de normale taak van de zittingsrechter behoort om, gaande de procedure, (tussen)beslissingen te nemen over de inrichting van de procedure, de voortgang, de dossiervorming en het al dan niet horen van getuigen en deskundigen. Dat kunnen voor de verdachte (of het openbaar ministerie) nadelige beslissingen zijn.
3.3
De rechtbank overweegt dat de raadsman van verzoeker op 19 april 2013 in een zaak van een andere verdachte een verzoek tot heropening in de zaak van zijn cliënt heeft gedaan vanaf de publieke tribune. De strafkamer heeft dit verzoek buiten behandeling gelaten omdat het niet de tijd, de plaats en de manier was om een dergelijk heropeningsverzoek te doen. De rechtbank is van oordeel dat de strafkamer het verzoek van de raadsman hiermee niet heeft afgewezen, maar als ordemaatregel in die andere procedure buiten behandeling heeft gelaten. Dat hiervan geen zittingsprocesverbaal in de zaak van verdachte is opgemaakt acht de rechtbank dan ook voor de hand liggend. Nu op 19 april 2013 geen sprake was van een behandeling van een verzoek tot heropening faalt ook het argument dat dezelfde strafkamer het heropeningsverzoek twee keer heeft behandeld.
3.4
Naar het oordeel van de rechtbank dient tevens verzoekers derde wrakingsgrond te falen. De raadsman van verzoeker heeft wat betreft de motivering in het bijzonder gewezen op de volgend passages in de beslissing van 14 mei 2013 waarin het heropeningsverzoek is afgewezen:
“De rechtbank kan zich voorstellen dat sprake is van een ongelukkige samenloop van omstandigheden op het moment dat de raadslieden van medeverdachten van [medeverdachte 3] tijdens het onderzoek ter terechtzitting in de zaak tegen medeverdachte [medeverdachte 3], op de publieke tribune zitten en constateren dat er sprake is van een gewijzigde proceshouding bij medeverdachte [medeverdachte 3]. De rechtbank begrijpt dat deze gewijzigde proceshouding van de medeverdachte [medeverdachte 3] van invloed kan zijn op de eerder door de verdediging gegeven onderbouwing om bepaalde getuigen te laten horen.
(...)
Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat het onderzoek in de zaken [onderzoeksnaam 1] en [onderzoeksnaam 2] nog in een beginstadium lijkt te verkeren en reeds is besloten dat in september een volgende regiezitting zal zijn.”
Verzoeker vreest dat in september tijdens de regiezitting het noodzakelijkheidscriterium zal
worden gehanteerd, waardoor de verdediging in het verder procesverloop in een slechtere uitgangspositie verkeert.
De rechtbank overweegt dat er sprake is van een procesbeslissing die, zoals onder rechtsoverweging 3.1 reeds verwoord, op zichzelf geen feit of omstandigheid oplevert
waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Dit is alleen dan anders, indien een dergelijke beslissing dan wel de motivering daarvan een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
De rechtbank stelt vast dat thans sprake is van een voor de verdediging onwelgevallige beslissing. In de beslissing noch de motivering daarvan ziet de rechtbank aanwijzingen voor de (veronder)stelling dat de strafkamer de belangen van verdachte niet zou respecteren. Van belang acht de rechtbank dat de verdediging tijdens de regiezitting in september 2013 wederom de gelegenheid krijgt om haar onderzoekswensen in te dienen.
3.5
De vierde wrakingsgrond dat reeds voor de behandeling van het verzoek tot heropening was reeds bepaald dat om 16.00 uur uitspraak gedaan zou worden op de onderzoekswensen, dient naar het oordeel van de rechtbank eveneens te falen.
De rechtbank overweegt hierbij dat de strafkamer tijdens de zitting op 26 april 2013 na de mededeling dat het heropeningsverzoek op 14 mei 2013 om 9.00 uur zal worden behandeld het volgende heeft verklaard: “
De rechtbank zal vervolgens een beslissing op de onderzoekswensen geven op 14 mei 2013 om 16.00 uur, onder het voorbehoud dat de behandeling van voornoemd verzoek dit mogelijk maakt.”
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit dit voorbehoud onmiskenbaar dat de strafkamer zo nodig haar beslissing op een later tijdstip zal nemen indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven.
3.6
Over de grond dat er sprake is van achterstand van informatie overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank overweegt dat het inherent is aan (grote) strafzaken dat er bij rechters wel eens informatie vanuit andere procedures bekend is. Van professionele rechters mag worden verwacht dat zij slechts die informatie gebruiken die tot dat strafdossier behoort. Eerst indien informatie uit een andere strafzaak / ander strafdossier ten nadele van een verdachte wordt gebruikt zonder dat hij hiervan op de hoogte is, kan er sprake zijn van vooringenomenheid.
Hiervan is thans geen sprake.
4. Uit het voorgaande volgt dat de door de raadsman aangevoerde feiten en omstandigheden noch afzonderlijk noch in hun onderlinge samenhang bezien kunnen leiden tot de conclusie dat de schijn van vooringenomenheid is gewekt of dat geen sprake zou zijn van een impartial tribunal.
Overigens ziet de rechtbank evenmin feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Het namens verzoeker gedane verzoek tot wraking
wordt derhalve afgewezen.

5.Beslissing

De rechtbank:
wijst het wrakingsverzoek af;
bepaalt dat de behandeling van de strafzaak met parketnummer 811324-12 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens de indiening van dit verzoek.
Deze beslissing is gegegeven door mrs. T. Peters, M.M. Steenbeek en E.J.G. Eijssen, rechters, en uitgesproken in het openbaar door mr. Peters, in tegenwoordigheid van mr. J.H.C.W. Vonk als griffier, op 17 mei 2013.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.