ECLI:NL:RBZWB:2013:5042

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 juni 2013
Publicatiedatum
8 juli 2013
Zaaknummer
AWB- 12_2216
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van tijdelijke en definitieve overplaatsing van een politiefunctionaris na vertrouwensbreuk

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 juni 2013 uitspraak gedaan over de tijdelijke en definitieve overplaatsing van een politiefunctionaris, eiser, die werkzaam was bij het Regionaal Milieuteam (RMT). De zaak is ontstaan na een vertrouwensbreuk tussen eiser en zijn team, veroorzaakt door een e-mail die eiser had gestuurd over een collega die kanker had. Deze e-mail leidde tot een verstoorde collegiale relatie, waardoor eiser tijdelijk buiten het team werd geplaatst. De rechtbank oordeelt dat de tijdelijke overplaatsing niet geëffectueerd is en dat eiser geen procesbelang heeft bij de beoordeling van dit besluit, aangezien de periode van tijdelijke overplaatsing inmiddels is verstreken.

Wat betreft de definitieve overplaatsing naar de vreemdelingenpolitie, erkent eiser dat de collegiale verhoudingen niet meer werkbaar zijn, maar verzet hij zich tegen deze definitieve plaatsing. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft waarom de plaatsing bij de vreemdelingenpolitie passend zou zijn, gezien de omstandigheden en de persoonlijke situatie van eiser. De rechtbank vernietigt daarom het besluit tot definitieve overplaatsing en herroept het primaire besluit, waardoor eiser terugkeert naar zijn functie bij het RMT.

De rechtbank concludeert dat de situatie bij het RMT mogelijk kan veranderen in de toekomst, en dat het onredelijk is om eiser voor onbepaalde tijd bij de vreemdelingenpolitie te plaatsen. De rechtbank wijst erop dat de beslissing van verweerder niet in overeenstemming is met de vereisten van artikel 64 van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp), en dat er geen dringende redenen zijn voor de overplaatsing. Eiser heeft recht op vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 12/2216 AW en BRE 13/2509 AW

uitspraak van 27 juni 2013 van de meervoudige kamer in de zaken tussen

[eiser], te [plaats], eiser,

gemachtigde:[gemachtigde 1],
en

de korpschef van politie, als rechtsopvolger van

de korpsbeheerder van de politieregio Midden en West Brabant, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 10 april 2012 (bestreden besluit I) van verweerder inzake de tijdelijke ontheffing uit zijn functie en de inzet in andere werkzaamheden. Dit beroep is op de rechtbank bekend onder zaaknummer BRE 12/2216 AW.
Eiser heeft voorts beroep ingesteld tegen het besluit van 27 maart 2013 (bestreden besluit II) van verweerder inzake de definitieve ontheffing uit zijn functie en de inzet in andere werkzaamheden. Dit beroep is op de rechtbank bekend onder zaaknummer BRE 13/2509 AW.
Deze beroepszaak is op grond van artikel 8:52 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) versneld behandeld.
Het onderzoek ter zitting in beide zaken heeft gevoegd plaatsgevonden in Breda op 16 mei 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde[gemachtigde 2] en door [gemachtigde 3].

Overwegingen

1.
Bestreden besluit I en het besluit dat is gehandhaafd bij bestreden besluit II zijn genomen door de korpsbeheerder van de politieregio Midden en West Brabant. Op 1 januari 2013 zijn, met de inwerkingtreding van de Politiewet 2012, diens bevoegdheden overgegaan op verweerder. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van verweerder, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de korpsbeheerder.
2.
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is in dienst van verweerder werkzaam geweest in de functie van Senior Thematische Recherche bij het Regionaal Milieuteam (RMT).
Op 7 december 2010 heeft hij een e-mailbericht gestuurd aan zijn leidinggevenden met het onderwerp “Kankerpatiënte”. Hij deelt daarin mee dat hij van een collega heeft gehoord dat zij kanker heeft en hij zegt in zijn e-mail onder meer: “Behalve dat ik mij er ongemakkelijk bij voel,
wil ik met [naam collega] niet meer op pad. Het idee dat ik op een klus af moet met een kankerpatiënt staat mij niet aan. Wat weet de teamleiding hier vanaf? Hoe kan het dat [naam collega] toch operationeel mee draait terwijl zij kankerpatiënt is? Wat is hier aan de hand en hoe moet ik daar mee om gaan?” De leidinggevenden hebben eisers collega’s ingelicht over de inhoud van het e-mailbericht.
Op 9 en 10 december 2010 zijn gesprekken gevoerd tussen eiser, teamleiding en drie collega’s die kankerpatiënt zijn (geweest). Volgens verweerder hebben de collega’s verklaard geen behoefte meer te hebben aan contact met eiser. De teamleiding heeft geconstateerd dat er geen vertrouwen meer is tussen eiser en het team, en op 10 december 2010 is eiser bij wijze van voorlopige maatregel fysiek buiten het team geplaatst. Hij is daar zijn eigen werkzaamheden blijven verrichten.
Een brief van eiser van 21 december 2010 aan zijn collega’s, in welke brief hij heeft aangegeven dat hij het gebeurde betreurt, heeft niet geleid tot herstel van vertrouwen.
In een brief van 29 maart 2011 heeft verweerder aan eiser voorgehouden dat hij de grens van het betamelijke in ernstige mate heeft overschreden en dat hij heeft nagelaten tijdig excuses te maken of spijt te betuigen. De in verweerders korps gehanteerde integriteitseisen brengen mee dat een politieambtenaar zich dient te onthouden van gedragingen die maatschappelijk niet aanvaardbaar zijn, het aanzien van de dienst kunnen schaden dan wel anderszins repercussies kunnen hebben voor het goed kunnen uitoefenen van de functie. Bij integer handelen hoort, volgens verweerder, ook het op een respectvolle manier omgaan met collega’s. Handhaving van eiser in het team wordt niet meer mogelijk en zelfs ongewenst geacht omdat een gezonde werkrelatie niet meer mogelijk is.
Eiser is het voornemen voorgehouden hem met onmiddellijke ingang voor een periode van zes maanden te ontheffen uit zijn functie en in te zetten voor werkzaamheden in de functie van Senior Thematische Recherche bij de Vreemdelingenpolitie.
Nadat eiser zijn zienswijze op het voornemen tot overplaatsing naar voren heeft gebracht heeft verweerder op 17 augustus 2011 het voorgenomen besluit (primair besluit I) genomen.
Eiser heeft een bezwaarschrift ingediend, en hij heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Breda gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft bij uitspraak van 12 oktober 2011, onder zaaknummer AWB 11/4754, primair besluit I geschorst tot twee weken na de datum van verzending van de beslissing op bezwaar.
Verweerder heeft de mogelijkheden van mediation onderzocht. Op 19 januari 2012 heeft de ingeschakelde mediator aan het unithoofd RMT meegedeeld dat mediation geen begaanbare weg is.
Een organisatieadviesbureau, [bedrijf], heeft in opdracht van verweerder een onderzoek ingesteld naar de mogelijkheid eiser terug te plaatsen in zijn oude functie. Van dat onderzoek is in februari 2012 een rapportage uitgebracht.
Bij bestreden besluit I heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de Bezwarenadviescommissie Awb Regionaal politiekorps Midden en West Brabant (BAC), de bezwaren tegen primair besluit I ongegrond verklaard.
Eiser is met ingang van 1 mei 2012 op basis van een detacheringsovereenkomst voor 38 uur per week werkzaamheden gaan verrichten bij de Politieacademie. De detachering duurt tot en met 30 april 2014.
Bij besluit van 23 oktober 2012 (primair besluit II) heeft verweerder eiser per 24 oktober 2012 definitief geplaatst in de functie van Senior Thematische Recherche bij de Vreemdelingenpolitie.
Bij bestreden besluit II heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de BAC, de bezwaren tegen primair besluit II ongegrond verklaard.
2.1
Eiser heeft in beroep tegen bestreden besluit I aangevoerd, samengevat, dat de situatie zoals die is ontstaan niet aan hem verweten kan worden. Zijn e-mailbericht was gericht aan zijn leidinggevenden en die hebben het met onvoldoende vertrouwelijkheid behandeld. Daardoor is jegens eiser niet integer gehandeld. Ten onrechte is, volgens eiser, geen onderzoek door de Unit Veiligheid en Integriteit ingesteld. Daardoor is geen recht gedaan aan de objectiviteit van een te nemen besluit. De besluitvorming heeft te lang geduurd.
Als verweerder de kwestie vanaf het eerste moment anders had aangepakt had de ontstane situatie voorkomen kunnen worden. De gestelde ontstane verstoring in de arbeidsverhouding is niet aan eiser toe te rekenen.
Als sprake is van een bijzonder geval waarin het belang van de dienst ontheffing van eiser uit zijn functie bij het RMT vordert, dan dient ook afdoende beoordeeld te worden door wiens toedoen deze situatie is ontstaan.
Eiser is vanaf 1995 werkzaam in de politiemilieutaak. Hij is daar voor opgeleid. Met de vreemdelingenpolitie heeft hij geen affiniteit. Het opdragen van een functie aldaar is niet redelijk in verband met zijn persoonlijkheid. Dat sprake is van een zelfde functie maakt die functie nog niet passend.
Verweerder heeft onvoldoende de overwegingen van de voorzieningenrechter ter harte genomen. Dat het mediationtraject niet doorging ligt niet aan eiser. Verweerder is er aan voorbij gegaan dat uit het rapport van het organisatieadviesbureau blijkt dat eiser niet welkom is bij de Vreemdelingenpolitie. Het bureau heeft niet gerapporteerd dat eiser niet terug kan in zijn oorspronkelijke functie, maar dat hij niet terug kan in zijn huidige team. Verweerder heeft niet in redelijkheid tot bestreden besluit I kunnen komen.
2.2
Eiser heeft in beroep tegen bestreden besluit II verwezen naar wat hij tegen bestreden besluit I heeft aangevoerd. Verweerder heeft niets gedaan met het advies in het rapport van het organisatieadviesbureau: “Iedereen is het erover eens dat zijn expertise zeer waardevol is. Zet hem in waar dit te gebruiken is, echter dan in een functie zoals hij deze nu (tijdelijk) vervult.” Ten onrechte is steeds alleen plaatsing bij de Vreemdelingenpolitie aan de orde geweest. Dat het mediationtraject geen begaanbare weg is gebleken kan eiser niet worden tegengeworpen.
Verweerder heeft ook niet in redelijkheid tot bestreden besluit II kunnen komen.
3.
In artikel 64 van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) is bepaald dat indien het belang van de dienst dit in bijzondere gevallen vordert, de ambtenaar verplicht is zijn functie op een andere dan de hem aangewezen plaats van tewerkstelling of binnen een ander dan het hem aangewezen werkgebied uit te oefenen of, al dan niet op een andere dan de hem aangewezen plaats van tewerkstelling of binnen een ander dan het hem aangewezen werkgebied, een andere functie dan die waarin hij is aangesteld, mits dit redelijk is in verband met zijn persoonlijkheid, omstandigheden en vooruitzichten.
4.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), bijvoorbeeld de uitspraak van 23 september 2004 (LJN: AR2726), bestaat een overplaatsing zoals hier in geding uit twee componenten, te weten de ontheffing uit de oorspronkelijke betrekking en het opdragen van een andere betrekking. Als sprake is van een bijzonder geval waarin het belang van de dienst de ontheffing van verzoeker uit zijn functie bij het RMT vorderde, dan is de vraag aan de orde of het opdragen van de werkzaamheden bij de Vreemdelingenpolitie redelijk was in verband met verzoekers persoonlijkheid, omstandigheden en vooruitzichten.
5.
Met betrekking tot bestreden besluit I, inzake de tijdelijke overplaatsing, staat de rechtbank eerst stil bij de vraag of eiser voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van dat besluit.
Volgens vaste rechtspraak van de CRvB, zoals de uitspraak van 29 januari 2008 (LJN: BC3264), is daarvoor bepalend of het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en of het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben.
Volgens verweerder ontbreekt een dergelijk belang omdat de periode van zes maanden, waarop de tijdelijke overplaatsing betrekking had, is verstreken terwijl eiser in die periode geen werkzaamheden bij de Vreemdelingenpolitie heeft hoeven te verrichten.
Eiser heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat bestreden besluit II een vervolg is op bestreden besluit I, zodat daarin een zelfstandig procesbelang is gelegen.
De rechtbank acht, naast de omstandigheden waar verweerder op heeft gewezen, van belang dat de tijdelijke overplaatsing geen bestaansvoorwaarde is voor de definitieve overplaatsing die bij bestreden besluit II is gehandhaafd. In het besluit tot tijdelijke overplaatsing is weliswaar aangegeven dat partijen gedurende deze periode in overleg zouden blijven over alternatieve mogelijkheden en dat eiser bij gebreke daarvan definitief zal worden ontheven uit zijn functie, tussen partijen is niet in geschil dat bestreden besluit II berust op een zelfstandige en hernieuwde toetsing aan artikel 64 van het Barp. Door verweerder is geoordeeld dat per 24 oktober 2012 sprake was van een bijzonder geval waarin het belang van de dienst de definitieve ontheffing van eiser uit zijn functie bij het RMT vorderde, alsmede dat de opgedragen functie bij de Vreemdelingenpolitie passend te achten is. Hoewel de onderliggende feitelijke situatie die heeft geleid tot bestreden besluit I daarbij een rol van betekenis speelt, vergt deze beslissing een zelfstandige beoordeling en wordt de uitkomst daarvan niet (mede) bepaald door de inhoud van bestreden besluit I. Het antwoord op de vraag of de tijdelijke overplaatsing stand kan houden zegt, gezien de aard en de inhoud van de respectievelijke besluiten, op zichzelf immers nog niets over de vraag of datzelfde ook geldt voor de definitieve overplaatsing per een latere datum.
De rechtbank overweegt ten slotte dat eiser ter zitting heeft verklaard, en dat verweerder niet heeft weersproken, dat in het kader van de invoering van het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie eisers uitgangspositie per 31 december 2011 is vastgesteld op Senior Thematische Recherche bij het RMT. Ook uit dat oogpunt ondervindt eiser geen gevolgen van de tijdelijke overplaatsing.
Om deze redenen is de rechtbank, met verweerder, van oordeel dat eiser geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van bestreden besluit I. Het beroep tegen dat besluit zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
6.
Met betrekking tot bestreden besluit II stelt de rechtbank voorop dat de reden om eiser definitief uit zijn betrekking bij het RMT te ontheffen niet was gelegen in slecht functioneren, maar in een door verweerder gestelde – nog immer voortdurende – verstoorde verhouding tussen verzoeker en zijn collega’s.
6.1
De rechtbank stelt voorts vast dat eiser zich op zichzelf beschouwd niet verzet tegen de ontheffingscomponent van de definitieve overplaatsing. Op de hoorzitting van de BAC heeft hij erkend dat de collegiale verhouding met de collega’s van het RMT niet meer werkbaar is, al meent hij dat niet hij maar zijn werkgever voor het ontstaan van die situatie verantwoordelijk is. Ook in zijn beroepschrift besteedt eiser vooral aandacht aan zijn stelling dat de commotie is ontstaan doordat verweerder de e-mail heeft doorgestuurd en voorkomen had kunnen worden indien verweerder de situatie op een andere manier zou hebben opgepakt. Hij heeft tegenover de onderzoeker van [bedrijf] verklaard niet echt behoefte te hebben om terug te keren in de oude situatie. Volgens de rapportage is helder dat eiser – in ieder geval ten tijde van het opstellen daarvan – niet terug kan keren in zijn betrekking binnen zijn huidige team. Ter zitting is gebleken dat eiser de conclusies uit het onderzoek van [bedrijf] niet deelt maar dat hij de onderzoeksbevindingen niet betwist.
Met het oog op die opstelling overweegt de rechtbank dat als gegeven moet worden aanvaard dat tot in 2012 sprake was van een bijzonder geval waarin het belang van de dienst de ontheffing van eiser uit zijn functie bij het RMT vorderde. Met zijn stelling dat de situatie is ontstaan door het handelen en nalaten van verweerder, miskent eiser zijn eigen rol in het geheel. Directe aanleiding was immers het verzenden van de e-mail van 7 december 2010. Eiser heeft ter zitting verklaard zelf ook in te zien dat de inhoud daarvan op z’n minst genomen ongepast is. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank gelet op de aard, de inhoud en de toonzetting van de e-mail terecht aanleiding gezien maatregelen te nemen en een onderzoek in te stellen naar de vraag wat het een en ander betekent voor de samenwerking met collega’s. Eiser heeft die vraag in de betreffende e-mail overigens ook zelf aan de orde gesteld. Bovendien doet de rol van verweerder niets af aan het feit dat terugkeer van eiser in zijn betrekking binnen zijn huidige team blijkens de stukken niet aan de orde was.
6.2
Eiser verzet zich uitdrukkelijk tegen de definitieve plaatsing bij de Vreemdelingenpolitie. Hij betwist dat het opdragen van die werkzaamheden, gelet op zijn persoonlijkheid, omstandigheden en vooruitzichten, redelijk is. Hij is vanaf 1995 werkzaam binnen de politiemilieutaak, hij is daarvoor opgeleid en hij heeft daarin verschillende functies gehad. Hij studeerde buiten de politieorganisatie af als milieukundige en hij heeft zich met hart en ziel voor dat specialisme ingezet. Een definitieve plaatsing bij de Vreemdelingenpolitie doet in het geheel geen recht aan die waardevolle expertise, die hij op dit moment ook in zijn werkzaamheden bij de Politieacademie inzet. Eiser heeft ook geen enkele affiniteit met de Vreemdelingenpolitie.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser is aangesteld in de functie van Senior Thematische Recherche, dat hij bij overplaatsing naar de Vreemdelingenpolitie aangesteld blijft in dezelfde functie bij dezelfde divisie en dat de werkzaamheden hetzelfde blijven. Alleen het aandachtsgebied verandert.
De rechtbank stelt vast dat volgens de rapportage van [bedrijf], ook afgezien van de kwestie van het e-mailbericht, in het RMT sprake was van problemen in de collegiale samenwerking die voortkomen uit eisers persoonlijkheid en de door hem gehanteerde normen en waarden. Eiser heeft, volgens die rapportage, ervaren dat hij niet welkom is bij de Vreemdelingenpolitie. Geconcludeerd wordt voorts dat niet valt in te zien dat eiser de beschreven samenwerkingsproblemen niet zal ondervinden bij de Vreemdelingenpolitie.
Naar het oordeel van de rechtbank wordt door verweerder onvoldoende gemotiveerd voorbijgegaan aan wat eiser tegen de plaatsing bij de Vreemdelingenpolitie heeft aangevoerd en aan wat uit het onderzoek door [bedrijf] naar voren is gekomen. Dat sprake is van eenzelfde (organieke) functie maakt deze niet zonder meer passend. Doorslaggevend is of dat in de bijzondere omstandigheden van dit geval, waarbij met name zijn specialistische kennis en kunde een rol van betekenis spelen, ook het geval is. Het gaat in dit geval om meer dan alleen voorkeur voor of affiniteit met een bepaald werkgebied. Dit geldt temeer nu het een definitieve plaatsing betreft, terwijl het besluit genomen is hangende een periode van detachering en eiser dus al enige tijd in een andere betrekking werkzaam was. Feitelijk wordt aan het besluit pas uitvoering gegeven na afloop van de detachering, dus ná 30 april 2014. Niet uitgesloten kan worden dat de situatie bij RMT gedurende de periode van de detachering verandert of dat het wederzijdse vertrouwen alsnog is of kan worden hersteld. Het opdragen van de werkzaamheden bij de Vreemdelingenpolitie voor onbepaalde tijd is, gelet op eisers persoonlijkheid, omstandigheden en vooruitzicht dan ook niet als redelijk aan te merken.
Dat eiser in de detacheringsovereenkomst ermee heeft ingestemd dat hij na afloop van de detacheringsperiode terugkeert in de functie van Senior Thematische Recherche bij de Vreemdelingenpolitie doet aan het voorgaande niet af. Dat op zichzelf maakt de functie immers niet passend in voormelde zin. Bovendien heeft verweerder ter zitting gesteld dat deze bepaling in de overeenkomst met een eventuele vernietiging van het bestreden besluit II op losse schroeven zou komen te staan.
7.
Aan bestreden besluit II kleeft dan ook een motiveringsgebrek. Het beroep tegen dat besluit zal dan ook gegrond worden verklaard, en dat besluit dient te worden vernietigd.
Verweerder heeft naar voren heeft gebracht dat er voor de gerezen problemen geen andere oplossing was dan plaatsing bij de Vreemdelingenpolitie. Gelet daarop ziet de rechtbank geen aanleiding verweerder in de gelegenheid te stellen het motiveringsgebrek te herstellen. Voorts moet in aanmerking worden genomen dat eiser thans is gedetacheerd bij de Politieacademie, zodat thans geen sprake is van een situatie waarin het belang van de dienst vordert dat aan eiser wordt opgedragen dat hij zijn functie elders uitoefent, zoals vereist voor de toepassing van artikel 64 van het Barp.
Verweerder was dan ook niet bevoegd toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 64 van het Barp. De rechtbank zal daarom zelf voorzien en primair besluit II herroepen.
8.
Het bovenstaande betekent dat eiser, na het verstrijken van de periode van tijdelijke overplaatsing waaraan geen uitvoering is gegeven, ook formeel is teruggekeerd in de functie van Senior Thematische Recherche bij het RMT. Uit deze uitspraak vloeit ook voort dat het bepaalde in artikel 16 van de detacheringsovereenkomst, dat eiser bij het verstrijken van de duur van de detachering terugkeert naar zijn functie bij de Vreemdelingenpolitie, zijn betekenis verliest. Eiser keert dan in beginsel terug naar zijn functie bij het RMT. Verweerder kan bezien of zich alsdan een bijzonder geval voordoet als bedoeld in artikel 64 van het Barp.
9.1
Nu het beroep tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk wordt verklaard, bestaat in die procedure geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
9.2
Nu het beroep tegen bestreden besluit II gegrond wordt verklaard dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de door eiser in die procedure gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 944,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472, en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit II gegrond;
  • vernietigt bestreden besluit II;
  • herroept het primaire besluit van 23 oktober 2012, en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit II;
  • draagt verweerder op het in de procedure met zaaknummer BRE 13/2509 AW betaalde griffierecht van € 156,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser in die procedure tot een bedrag van € 944,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.M. van Lanen, voorzitter, en mrs. W. Toekoen en J. van Alphen, leden, in aanwezigheid van mr. P. Oudkerk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep