ECLI:NL:RBZWB:2013:4663

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 juni 2013
Publicatiedatum
27 juni 2013
Zaaknummer
AWB- 13_254
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.C.M. Reinarz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van WWB-uitkering aan EU-onderdaan met verblijfsdocument

In deze zaak hebben eisers, een echtpaar, beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen inzake de toekenning van een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college had de WWB-uitkering van eiser gewijzigd naar de norm van gehuwden per 3 juni 2011, terwijl eisers van mening waren dat zij recht hadden op deze uitkering per 1 april 2011. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waarbij werd vastgesteld dat eiseres, een Roemeense nationaliteit, op 8 april 2004 naar Nederland was gekomen en met ingang van 3 juni 2011 een verblijfsdocument had verkregen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op dat moment rechtmatig in Nederland verbleef als EU-burger, en dat zij op gelijke voet met Nederlanders recht had op bijstand. De rechtbank oordeelde dat het college niet had onderkend dat eiseres rechtmatig in Nederland verbleef en dat de wijziging van de uitkering niet terecht was. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen van dat besluit in stand. Tevens werd bepaald dat het griffierecht aan eisers moest worden vergoed. De uitspraak werd gedaan door rechter R.C.M. Reinarz en is openbaar uitgesproken op 13 juni 2013.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 13/254

uitspraak van 13 juni 2013 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser, en

[eiseres], eiseres,
te Terneuzen, eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen, verweerder.

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 20 november 2012 (bestreden besluit) van het college inzake de toekenning van de uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm van gehuwden per 3 juni 2011.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 2 mei 2013.
Eisers zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr.[woordvoerder verweerder].

Overwegingen

1.
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eisers zijn met elkaar getrouwd. Eiser heeft een verblijfsvergunning voor Nederland voor onbepaalde tijd. In de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Terneuzen is opgenomen dat eiseres op 8 april 2004 uit Roemenie naar Nederland is gekomen. Eiseres heeft de Roemeense nationaliteit. Met de toetreding van Roemenië tot de Europese Unie op 1 januari 2007 is aan eiseres de verblijfstitelcode 38 (werkzoekende nieuwe EU-onderdaan) toegekend.
Eiser ontving met ingang van 4 december 2009 een WWB-uitkering, laatstelijk naar de norm van een alleenstaande.
Op 3 juni 2011 heeft eiseres bij de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) het verblijfsdocument “Duurzaam verblijf burgers van de Unie” (code 25) aangevraagd. Bij besluit van 20 september 2011 is de aanvraag afgewezen. Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij besluit, verzonden op 16 april 2012 heeft de IND het bezwaar van eiseres tegen de weigering gegrond verklaard. Aan eiseres is met ingang van 3 juni 2011 het document “Duurzaam verblijf burgers van de Unie” verstrekt.
Bij besluit van 12 juni 2012 (primair besluit) heeft het college de WWB-uitkering van eiser met ingang van 3 juni 2011 gewijzigd naar een uitkering voor eisers samen naar de norm van gehuwden.
Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Zij hebben zich op het standpunt gesteld dat met ingang van 1 april 2011 aanspraak bestaat op een WWB-uitkering naar de norm van gehuwden.
Eisers hebben het bezwaar toegelicht tijdens de hoorzitting van 24 oktober 2012.
Bij het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eisers ongegrond verklaard. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat eiseres met ingang van 3 juni 2011 een verblijfsdocument heeft gekregen, zodat zij eerst met ingang van die datum recht heeft op een WWB-uitkering.
2.
Eisers hebben in beroep aangevoerd dat eiseres met ingang van 1 januari 2007 EU-onderdaan is geworden. Zij verbleef echter al sinds 2002 rechtmatig in Nederland. Unieburgers die langer dan vijf jaar rechtmatig in Nederland hebben verbleven, hebben op gelijke voet als Nederlanders recht op bijstand. Eisers hebben daarom met ingang van
1 april 2011 recht op een WWB-uitkering naar de norm van gehuwden.
3.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de WWB heeft iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege.
Het tweede lid bepaalt dat met de Nederlander, bedoeld in het eerste lid, wordt gelijkgesteld de hier te lande verblijvende vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, met uitzondering van de gevallen bedoeld in artikel 24, tweede lid, van Richtlijn 2004/38/EG (Richtlijn).
Op grond van artikel 8, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 heeft een vreemdeling in Nederland rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zolang deze onderdaan verblijf houdt op grond van een regeling krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap dan wel de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.
Het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap heet sinds 1 december 2009 het "Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie".
In artikel 20, eerste lid, van dit Verdrag is - voor zover hier van belang - bepaald dat een burger van de Unie een ieder is die de nationaliteit van een lidstaat bezit.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, van dit Verdrag heeft iedere burger van de Unie het recht vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven, onder voorbehoud van de beperkingen en voorwaarden die bij de Verdragen en de bepalingen ter uitvoering daarvan zijn vastgesteld.
Artikel 14, vierde lid, van de Richtlijn bepaalt dat in afwijking van de leden 1 en 2 en onverminderd het bepaalde in hoofdstuk VI, in geen geval een verwijderingsmaatregel ten aanzien van burgers van de Unie of hun familieleden kan worden genomen indien:
) de burgers van de Unie werknemer of zelfstandige zijn, of
) de burgers van de Unie het grondgebied van het gastland zijn binnengekomen om werk te zoeken. In dit geval kunnen zij niet worden verwijderd zolang zij kunnen bewijzen dat zij nog immer werk zoeken en een reële kans maken te worden aangesteld.
Artikel 16, eerste lid, van de Richtlijn bepaalt dat iedere burger van de Unie die gedurende een ononderbroken periode van vijf jaar legaal op het grondgebied van het gastland heeft verbleven, aldaar een duurzaam verblijfsrecht heeft. Dit recht is niet onderworpen aan de voorwaarden van hoofdstuk III.
Artikel 24, eerste lid, van de Richtlijn bepaalt - voor zover hier van belang – dat onverminderd specifieke, in het Verdrag en het afgeleide recht uitdrukkelijk opgenomen bepalingen, iedere burger van de Unie die op basis van deze richtlijn op het grondgebied van een gastland verblijft, binnen het toepassingsgebied van het Verdrag dezelfde behandeling als de onderdanen van dat gastland geniet.
Artikel 24, tweede lid, bepaalt dat in afwijking van lid 1 het gastland niet verplicht is een recht op sociale bijstand toe te kennen, gedurende de eerste drie maanden van verblijf of, in voorkomend geval de in artikel 14, lid 4, onder b), bedoelde langere periode, noch is het verplicht om vóór de verwerving van het duurzame verblijfsrecht steun voor levensonderhoud toe te kennen voor studies, inclusief beroepsopleiding, in de vorm van een studiebeurs of -lening, aan andere personen dan werknemers of zelfstandigen, of personen die deze status hebben behouden, en hun familieleden.
4.
Aan de rechtbank ligt ter beoordeling voor of het college terecht geen aanleiding heeft gezien de bijstandsnorm per 1 april 2011 te wijzigen van de norm voor een alleenstaande voor eiser naar de norm voor gehuwden voor eisers samen.
De vraag of eiseres in aanmerking komt voor bijstand moet worden beantwoord aan de hand van artikel 11, tweede lid, van de WWB. Dit artikellid opent de mogelijkheid tot bijstandverlening aan in Nederland woonachtige en hier rechtmatig verblijvende vreemdelingen.
Ter beantwoording ligt allereerst de vraag voor of eiseres rechtmatig in Nederland verblijft in de zin van artikel 8, onderdeel e, van de Vreemdelingenwet 2000.
Zoals ook blijkt uit vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (onder meer de uitspraak van 13 juni 2006, LJN AY3868) vloeit de rechtmatigheid van het verblijf van een EU-onderdaan rechtstreeks voort uit het gemeenschapsrecht zoals dat is neergelegd in het EG-verdrag en de daaruit voortvloeiende richtlijnen en verordeningen. EU-onderdanen hebben dus geen verblijfsvergunning nodig om rechtmatig in Nederland te kunnen verblijven. Een eventueel aan een EU-onderdaan verstrekt verblijfsdocument heeft daarom geen rechtscheppend, maar slechts een declaratoir karakter. Dit betekent dat het bestuursorgaan bij de beoordeling van het recht op bijstand van EU-onderdanen niet kan volstaan met een verwijzing naar door de vreemdelingendienst afgegeven verblijfscodes in de GBA, maar dat het zelfstandig dient na te gaan of de belanghebbende rechtmatig in Nederland verblijft.
Het college heeft dat niet onderkend. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank zal in het kader van de finale geschilbeslechting onderzoeken of aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, of zelf in de zaak te voorzien.
De rechtbank stelt vast dat eiseres de Roemeense nationaliteit heeft en dus ingevolge artikel 20 en 21 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie als EU-burger in beginsel rechtmatig in Nederland verblijft. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres op
1 april 2011 aan artikel 16 van de Richtlijn een verblijfsrecht kon ontlenen.
In de Richtlijn zijn nadere voorwaarden en beperkingen opgenomen met betrekking tot dit verblijf.
Deze Richtlijn is bij Wet van 7 juli 2006 in de WWB geïmplementeerd door wijziging van artikel 11 van de WWB. Daarbij is aan het tweede lid van artikel 11 de zinsnede toegevoegd "met uitzondering van de gevallen, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van Richtlijn 2004/38/EG".
Ingevolge artikel 24, eerste lid, van de Richtlijn geniet iedere EU-burger dezelfde behandeling als de onderdanen van het gastland. Artikel 24, tweede lid, bevat een beperking daarop met betrekking tot het recht op sociale bijstand (kort samengevat):
– gedurende de eerste drie maanden van het verblijf;
– gedurende de verlengde zoekperiode voor werkzoekenden;
– voor studerenden die niet tot de beroepsbevolking behoren.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres op 1 april 2011 langer dan drie maanden in Nederland verbleef en dat zij niet als studerende kon worden aangemerkt. Ter gelegenheid van de zitting heeft het college zich op het standpunt gesteld dat eiseres een werkzoekende EU-burger was als bedoeld in artikel 24, tweede lid, in verbinding met artikel 14, vierde lid, aanhef en onder b, van de Richtlijn. Het college heeft daarbij gewezen op het feit aan dat eiseres op dat moment verblijfstitelcode 38 was toegekend, de code voor EU-onderdanen van één van de nieuwe lidstaten die werk zoeken. Eiseres moest op dat moment worden aangemerkt als werkzoekende EU-burger, ondanks het feit dat zij naar eigen zeggen feitelijk niet werkzoekend was. Eiseres’ situatie op 1 april 2011 behoorde tot de uitzonderingssituaties zoals neergelegd in artikel 24, tweede lid, van de Richtlijn. Dit betekent dat eiseres op 1 april 2011 niet op gelijke voet als in Nederland woonachtige Nederlanders in aanmerking kwam voor bijstand. Pas met de verstrekking van het document duurzaam verblijf burgers van de Unie met ingang van 3 juni 2011 was geen sprake meer van een uitzonderingssituatie en kwam eiseres op gelijke voet als in Nederland woonachtige Nederlanders in aanmerking voor bijstand.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand kunnen blijven.
5.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed. Er is niet gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 42,- aan eisers te vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C.M. Reinarz, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.J.C. Goorden, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.