ECLI:NL:RBZWB:2013:4445

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 juni 2013
Publicatiedatum
23 juni 2013
Zaaknummer
AWB- 12_4353
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.G.M. Wouters
  • M.J. Soupart
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering wegens simulatie en terugvordering door UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 juni 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de intrekking van zijn WAO-uitkering. Eiser, die sinds 1989 een WAO-uitkering ontving, had in 2011 te maken met een opschorting van zijn uitkering en een terugvordering van eerder ontvangen bedragen. Het UWV stelde dat eiser niet meer arbeidsongeschikt was en dat zijn uitkering met terugwerkende kracht moest worden ingetrokken omdat hij zijn gezondheidstoestand onjuist had weergegeven. Eiser voerde aan dat hij nog steeds volledig arbeidsongeschikt was en dat de intrekking onterecht was. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig onderzocht, waaronder medische rapportages en de verklaringen van betrokken artsen. De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht had vastgesteld dat eiser geen recht meer had op de WAO-uitkering, omdat hij zijn beperkingen had voorgewend. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de uitkering met terugwerkende kracht naar 1 december 2006 gerechtvaardigd was, evenals de terugvordering van het onterecht betaalde bedrag. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, waardoor de beslissing van het UWV in stand bleef. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor verzekerden om eerlijk en volledig te zijn in hun communicatie over hun gezondheidstoestand.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/4353 WAO

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juni 2013 in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats], eiser,

gemachtigde: mr. S.J.E. Loontjens,
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 29 juni 2012 (bestreden besluit) van het UWV inzake de opschorting van de uitbetaling per 1 augustus 2011, intrekking en terugvordering van zijn uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) per 1 december 2006.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 maart 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en begeleid door de heer [naam persoon]. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam vertegenwoordiger].
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Overwegingen

1.
Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is werkzaam geweest als leerbewerker. Voor dat werk is hij op 14 november 1988 uitgevallen vanwege rechterpolsklachten. Het UWV heeft aan eiser een uitkering ingevolge de WAO toegekend met ingang van 11 november 1989, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Op 2 december 1999 heeft eiser het spreekuur van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts1] bezocht in verband met een herbeoordeling. Hij werd vergezeld door een zwager. Verklaard is dat eiser psychotisch is geworden. Er is sprake van akoestische en visuele hallucinaties. Antipsychotica hebben geen resultaat. Hij is onder behandeling bij psychiater[naam psychiater1]. De klachten aan de rechterhand zijn onveranderd aanwezig. De verzekeringsarts concludeert dat sprake is van een situatie van geen duurzaam benutbare mogelijkheden.
Bij besluit van 6 december 1999 heeft het UWV eisers WAO-uitkering voor een periode van 5 jaar ongewijzigd voortgezet.
Op een vragenlijst van 1 december 2006 heeft eiser aangegeven dat hij onder behandeling is bij psychiater [naam psychiater2]. Hij maakt geen melding van polsklachten.
Naar aanleiding van het spreekuur bij verzekeringsarts Van Rijswijk op 1 december 2006 wordt besloten een psychiatrische expertise door prof. [naam zenuwarts], zenuwarts, te laten verrichten, in afwachting van de informatie opgevraagd bij [naam psychiater2].
Op 5 december 2006 heeft psychiater [naam psychiater2] informatie verstrekt. Hij heeft medegedeeld dat eiser sedert ruim een jaar onder behandeling is voor een chronische depressieve stoornis, met psychotische kenmerken. Hij is met name medicamenteus onder behandeling
.
Op 12 januari 2007 heeft een psychiatrische expertise door prof. [naam zenuwarts] plaatsgevonden. [naam zenuwarts] geeft aan dat eiser met voldoende mate van zekerheid psychotische verschijnselen vertoont, met name auditieve hallucinaties, angst en vormstoornissen in het denken. Hij stelt als diagnose schizofrenie. Wel spreekt hij twijfel uit in verband met de door de begeleidende neef onjuist verstrekte informatie ten aanzien van het arbeidsverleden van eiser en gezien het feit dat een vrouw met dezelfde achternaam in 2006 ook vanwege dezelfde klachten onderzocht werd.
Op 14 februari 2007 concludeert verzekeringsarts Van Rijswijk dat eiser geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft.
Bij besluit van 28 februari 2007 heeft het UWV eisers WAO-uitkering ongewijzigd voortgezet.
Op 21 juni 2011 bezoekt eiser het spreekuur van verzekeringsarts[naam verzekeringsarts2] in verband met een herbeoordeling in verband met het Marque-onderzoek. Hij stelt vast dat bij eiser geen sprake is van psychische klachten, hij vertoont geen mutistisch gedrag en is niet meer onder behandeling bij een psychiater. De verzekeringsarts heeft een psychiatrische expertise aangevraagd bij psychiater [naam psychiater3].
[naam psychiater3] heeft op 11 juli 2011 een expertise verricht, waarvan hij op 2 augustus 2011 rapport heeft uitgebracht.
Op 20 juli 2011 wordt een onderzoeksrapport door DHH-uitvoering uitgebracht. Daarin wordt vermeld dat de rapporteurs eiser volledig zelfstandig hebben zien lopen, in en uit een voertuig zien stappen, een voertuig zien besturen, boodschappen zien uitladen en met een kliko zien rollen.
Bij besluit van 11 augustus 2011 (primair besluit I) heeft het UWV de uitbetaling van de WAO-uitkering met ingang van 1 augustus 2011 geschorst. Hieraan ligt het vermoeden ten grondslag dat het recht op uitkering niet meer bestaat of moet worden verlaagd.
Bij besluit van 24 augustus 2011 (primair besluit II) heeft het UWV de WAO-uitkering van eiser ingetrokken met ingang van 1 december 2006. Reden hiervoor is dat het UWV heeft vastgesteld dat destijds de belastbaarheid van eiser op verkeerde gronden is ingeschat, mede als gevolg van het onjuist dan wel onvolledig weergeven van de gezondheidstoestand door eiser.
Bij besluit van 30 augustus 2011 (primaire besluit III) heeft het UWV een bedrag van
€ 79.335,48 bruto aan over de periode van 1 december 2006 tot en met 31 juli 2011 onverschuldigd betaalde WAO-uitkering teruggevorderd.
Eiser heeft tegen de primaire besluiten bezwaar ingediend, waarbij hij een contrarapportage van verzekeringsarts Fokke heeft overgelegd.
Bij het bestreden besluit zijn de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
2.
In geschil is of het UWV op juiste gronden de uitbetaling van de WAO-uitkering met ingang van 1 augustus 2011 heeft geschorst, de uitkering met terugwerkende kracht met ingang van 1 december 2006 heeft ingetrokken en het onverschuldigd betaalde bedrag aan uitkering heeft teruggevorderd.
3.
Eiser voert aan dat hij thans ook nog volledig arbeidsongeschikt is, zowel uit hoofde van fysieke als psychische beperkingen. Voorts acht hij zich niet in staat het eigen werk te verrichten dan wel een andere functie. Eiser verzoekt de in bezwaar naar voren gebrachte gronden als herhaald en ingelast te beschouwen. Onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 12 november 2012 (BU2907) stelt eiser dat hij op alle mogelijke wijzen heeft meegewerkt en dat er ten tijde van het betreffende onderzoek door de verzekeringsarts geen enkele vorm van twijfel was over de destijds aangenomen beperkingen. Daar kan en mag eiser dan nu ook niet meer op worden aangesproken. Voorts is er sprake geweest van een suggestieve en eenzijdige vraagstelling door verzekeringsarts[naam verzekeringsarts2] aan psychiater [naam psychiater3], waardoor van een onpartijdige expertise geen sprake meer kan zijn. Onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Den Bosch van 19 december 2012 (BY7534) bestrijdt eiser de hoogte van de terugvordering. Analoog aan deze uitspraak zou de terugvordering dan beperkt dienen te worden tot hooguit de datum per wanneer de betaling is opgeschort, ofwel per 1 augustus 2011. De terugvordering zou dan komen te vervallen.
4.1
De rechtbank zal allereerst beoordelen of het UWV zich terecht op het standpunt stelt dat eiser ten tijde van de opschorting van de uitkering per 1 augustus 2011 niet arbeidsongeschikt was.
Verweerders standpunt is met name gebaseerd op de rapportage van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts2] van 4 augustus 2011, die beschikte over het rapport van 2 augustus 2011 van de expertise door psychiater [naam psychiater3]. Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts2] heeft eiser gezien op het spreekuur van 21 juni 2011 en [naam psychiater3] heeft eiser onderzocht op 6 juli 2011. [naam psychiater3] heeft in zijn rapport van 2 augustus 2011 geconcludeerd dat ten tijde van het onderzoek geen sprake is van ernstige pathologie bij eiser.
[naam verzekeringsarts2] heeft op 21 juni 2011 ook lichamelijk onderzoek verricht en gerapporteerd dat er geen dystrofische tekenen van de hand of pols en arm rechts zijn en dat er nagenoeg normale beweeglijkheid en kracht is. Vlotte evaluatie van de armen boven het hoofd is mogelijk. De schouderfuncties links en rechts zijn ongestoord en de passieve beweeglijkheid van de armen en handen en polsen is normaal.
Naar het oordeel van de rechtbank is het oordeel van verzekeringsarts[naam verzekeringsarts2] ten aanzien van de arbeidsongeschiktheid van eiser ten tijde van de opschorting gebaseerd op een zorgvuldig onderzoek. Eiser heeft ook geen informatie van behandelende artsen aangeleverd, die tot een ander oordeel zou kunnen leiden. Eiser was ten tijde van deze onderzoeken ook (nog) niet onder behandeling bij de GGZ.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat het UWV op juiste gronden de uitkering per 1 augustus 2011 heeft geschorst.
4.2
Vervolgens zal de rechtbank beoordelen of het UWV terecht de uitkering met terugwerkende kracht over de periode vanaf 1 december 2006 tot en met 31 juli 2011 heeft ingetrokken en teruggevorderd.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 (Beleidsregels) vindt, indien door toedoen van de verzekerde ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering is verstrekt, intrekking of herziening van de uitkering plaats met terugwerkende kracht tot en met de dag vanaf welke de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verstrekt.
Ingevolge het tweede lid wordt, indien als gevolg van of mede als gevolg van het niet nakomen door de verzekerde van een inlichtingenverplichting of een medewerkings-verplichting ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering is verstrekt, de uitkering ingetrokken of herzien met terugwerkende kracht tot en met de dag waarop de uitkering zou zijn ingetrokken of herzien als de verzekerde wel volledig aan zijn verplichting zou hebben voldaan.
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts2] heeft in zijn rapport van 4 augustus 2011 aangegeven dat ook vanaf 1 december 2006 geen sprake was van een psychiatrische ziekte of gebrek en dat bij eiser vanaf dat moment ook geen sprake meer was van beperkingen bij het gebruik van zijn rechterarm.
Ten aanzien van de rechterarm heeft [naam verzekeringsarts2] bij zijn lichamelijk onderzoek op 21 juni 2011 geen beperkingen vastgesteld. Hij heeft er op gewezen dat eiser bij de herbeoordeling in december 2006 op de vragenlijst geen polsklachten heeft vermeld en dat tijdens het spreekuur bij verzekeringsarts[naam verzekeringsarts3] deze klachten ook niet zijn aangegeven. [naam verzekeringsarts3] heeft deze klachten in zijn rapport ook slechts vermeld, maar heeft deze niet meegewogen bij de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid. [naam verzekeringsarts2] wijst er ook op dat ook tijdens het gesprek met psychiater [naam zenuwarts] op 15 januari 2007 ook geen melding is gemaakt van polsklachten en dat eiser zijn handen zonder belemmeringen gebruikte. Nu de verzekeringsarts op 21 juni 2011 geen dystrofische tekenen van de rechterpols heeft vastgesteld, acht hij het niet aannemelijk dat hiervan in december 2006 nog wel sprake was.
De rechtbank ziet geen aanleiding dit oordeel van de verzekeringsarts niet te volgen. Eiser heeft slechts gesteld dat hij steeds beperkt is gebleven bij het gebruik van de rechterarm, maar heeft dit niet onderbouwd met medische stukken. De rechtbank volgt het standpunt van het UWV dat na 1 december 2006 geen sprake was van beperkingen bij het gebruik van de rechterarm, die eiser belemmeren bij het verrichten van passende werkzaamheden.
Ten aanzien van de vraag of vanaf 1 december 2006 sprake was van beperkingen als gevolg van een psychiatrisch ziekte of gebrek heeft [naam verzekeringsarts2] in zijn rapport van 4 augustus 2011 geoordeeld dat bij eiser arbitrair vanaf december 2006 geen beperkingen zijn tot het verrichten van passende arbeid. [naam verzekeringsarts2] heeft aan dit oordeel ten grondslag gelegd dat [naam psychiater3] bij de beantwoording van de hem voorgelegde vragen er op heeft gewezen dat er discrepantie bestaat tussen het ten tijde van zijn onderzoek getoonde psychiatrisch toestandsbeeld en het gedrag dat eiser in het verleden toonde. [naam psychiater3] acht het niet aannemelijk dat sprake is geweest van de door [naam psychiater2] gestelde diagnose schizofrenie. Hij heeft er daarbij op gewezen dat eiser en zijn dochter geen melding hebben gedaan van een periode van symptomatologieën die passen bij een goed op medicatie reagerende schizofrenie, zodat niet aannemelijk is dat de door hem vastgestelde verbetering het gevolg is van medicatie. [naam psychiater3] heeft er tevens op gewezen dat ook [naam zenuwarts] in zijn rapport naar aanleiding van het gedrag van eiser al zijn twijfels uitsprak over de juistheid van de door [naam psychiater2] gestelde diagnose en de echtheid van de door eiser getoonde symptomen.
De rechtbank is van oordeel dat er geen aanleiding is om het door [naam verzekeringsarts2] op grond van de expertise van [naam psychiater3] ingenomen standpunt voor onjuist te houden. Eiser heeft geen medische stukken overgelegd, die tot een ander oordeel dienen te leiden. Het in de bezwaarfase overgelegde schrijven van GGZ van 12 juli 2011 aan de huisarts wijst er naar het oordeel van de rechtbank slechts op dat de door [naam psychiater2] voorgeschreven medicatie is overgenomen op basis van de eerder gestelde diagnose.
Ook hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd en zijn toelichting ter zitting hebben de rechtbank niet tot een ander oordeel kunnen brengen. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de door de verzekeringsarts [naam verzekeringsarts4] uitgebrachte rapportage weliswaar is gebaseerd op een uitgebreid dossieronderzoek, maar deze arts beschikte niet over andere medische gegevens dan verzekeringsarts Lemmers. Bovendien heeft [naam verzekeringsarts4] eiser niet gezien of onderzocht. Zijn rapportage heeft de rechtbank niet kunnen overtuigen dat het door [naam verzekeringsarts2] ingenomen standpunt voor onjuist moet worden gehouden.
Het UWV heeft de uitkering met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat eiser arbitrair vanaf december 2006 ziekte of gebrek heeft voorgewend. Het UWV is dan ook van mening dat de uitkering door toedoen van eiser vanaf 1 december 2006 ten onrechte is verstrekt, zodat op grond van de Beleidsregels intrekking met terugwerkende kracht dient plaats te vinden.
De rechtbank is van oordeel dat de beschikbare medische gegevens voldoende grondslag geven voor het standpunt dat eiser zijn psychopathologie heeft voorgewend en dat hij zich hiervan bewust moet zijn geweest. De intrekking van de uitkering met terugwerkende kracht kan derhalve in stand blijven. De verwijzing van eiser in zijn beroepschrift naar de uitspraken van de rechtbanken Zwolle en ’s-Hertogenbosch kan niet slagen, aangezien in deze uitspraken de feiten ten aanzien van het voorwenden van een psychiatrische ziekte anders zijn gewaardeerd. Het verlopen van geruime tijd tussen de signalen omtrent de door [naam psychiater2] gepleegde fraude en de besluitvorming van het UWV kan ook niet tot een ander oordeel leiden. De rechtbank kan het standpunt van het UWV onderschrijven dat er aanleiding was om eerst het strafrechtelijk onderzoek af te wachten.
Aangezien niet gebleken is van dringende redenen, kan ook de terugvordering in stand blijven.
5
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, zodat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G.M. Wouters in aanwezigheid van mr. M.J. Soupart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.