ECLI:NL:RBZWB:2013:4059

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 mei 2013
Publicatiedatum
23 juni 2013
Zaaknummer
AWB- 13_2075
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in het kader van Wwb-uitkering en intrekking uitkering

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 mei 2013 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Wet werk en bijstand (Wwb). Verzoekers, waaronder verzoekster en verzoeker, hebben bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, waarbij hun uitkering krachtens de Wwb is ingetrokken. Daarnaast hebben zij beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op een aanvraag om hulp of opvang en hebben zij bezwaar gemaakt tegen een afwijzing van een Wwb-aanvraag. De verzoeken zijn geregistreerd onder verschillende zaaknummers, waaronder BRE 13/2075 VV en BRE 13/2077 VV.

Tijdens de zitting op 6 mei 2013 in Breda zijn de verzoekers verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde, mr. W.G. Fischer. Het college werd vertegenwoordigd door een onbekende vertegenwoordiger. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig karakter heeft en niet bindend is voor een eventuele bodemprocedure. Het verzoek om hulp of opvang in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is ter zitting ingetrokken, waardoor de voorzieningenrechter zich heeft beperkt tot het geven van een voorlopig oordeel over de aanspraken in het kader van de Wwb.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster geen verblijfstitel heeft en dat haar verzoeken om bijstand daarom afgewezen moeten worden. Echter, de voorzieningenrechter heeft ook geconstateerd dat er gewijzigde omstandigheden zijn, aangezien verzoeker sinds 8 april 2013 bij verzoekster woont. Dit heeft geleid tot de conclusie dat verzoeker recht heeft op bijstand naar de norm van een eenoudergezin. De voorzieningenrechter heeft het college opgedragen om aan verzoeker vanaf 8 april 2013 voorschotten te verstrekken, berekend naar de norm voor een eenoudergezin, met de in de gemeente Tilburg geldende toeslag. De verzoeken van verzoekster zijn afgewezen, terwijl het verzoek van verzoeker om voorlopige voorziening inzake het bestreden besluit III is toegewezen. De voorzieningenrechter heeft het college ook veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 944,-.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 13/2075 VV, BRE 13/2077 VV, BRE 13/2338 VV
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 6 mei 2013 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoekster], verzoekster, en

[naam verzoeker], verzoeker,
te [woonplaats], gemachtigde: mr. W.G. Fischer,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen een besluit van 5 maart 2013 (bestreden besluit I) van het college waarbij verzoekers uitkering krachtens de Wet werk en bijstand (Wwb) is ingetrokken. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is geregistreerd onder zaaknummer BRE 13/2077 VV.
Verzoekers hebben voorts beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing van het college op een aanvraag om hulp of opvang (bestreden besluit II). Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer BRE 13/2076. Aan de voorzieningenrechter is verzocht om ook in het kader van deze procedure een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is geregistreerd onder zaaknummer BRE 13/2075 VV.
Verzoekers hebben voorts bezwaar gemaakt tegen een beslissing van 12 april 2013 van het college waarbij een aanvraag om een Wwb-uitkering is afgewezen (bestreden besluit III). Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om ook in het kader van deze procedure een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is geregistreerd onder zaaknummer BRE 13/2338 VV.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 6 mei 2013. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door verzoekster en door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger].

Overwegingen

1.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
2.
Voor zover het verzoek om voorlopige voorziening gericht is op hulp of opvang in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is het verzoek ter zitting ingetrokken. De voorzieningenrechter zal daarom volstaan met het geven van een voorlopig oordeel over aanspraken in het kader van de Wwb.
3.
Partijen zijn het er over eens dat verzoekster geen verblijfstitel heeft waarmee zij aanspraak op bijstand kan maken. Haar verzoeken zullen daarom worden afgewezen.
4.
Bij bestreden besluit III is de Wwb-aanvraag van 14 maart 2013 afgewezen omdat, volgens het college, niet is gebleken van feiten of omstandigheden die anders zijn ten opzichte van het onderzoek dat heeft geleid tot bestreden besluit I. Die veronderstelling van het college is onjuist, alleen al omdat verzoekster in haar aanvraag heeft gemeld dat zij een woning heeft gevonden voor haar en voor verzoeker. Bij brief van 21 maart 2013 heeft zij toegezegd een kopie van de (nog op te maken) huurovereenkomst te zullen inzenden zodra zij daarover de beschikking had.
Het staat het college vrij in het kader van de bezwaarprocedure nader onderzoek in te stellen naar de woonsituatie, maar in het kader van deze voorlopigevoorzieningprocedure is voor de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk geworden dat vanaf 8 april 2013 sprake was van gewijzigde omstandigheden, omdat verzoeker toen met verzoekster woonde aan de [adres] te [woonplaats]
Uit het beleid dat in de gemeente Tilburg op 8 april 2013 werd gevoerd met betrekking tot Nederlandse minderjarige kinderen met een niet-rechthebbende ouder vloeit voort dat verzoeker vanaf die datum recht heeft op bijstand naar de norm van een eenoudergezin.
Het staat het college vrij om in het kader van de bezwaarprocedure nader onderzoek in te stellen naar de onderhoudsplicht van verzoekers vader, maar vooralsnog ziet de voorzieningenrechter hierin geen belemmering om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter zal het college opdragen om aan verzoeker vanaf 8 april 2013 voorschotten te verstrekken, berekend naar de norm voor een eenoudergezin, met de in de gemeente Tilburg van toepassing zijnde toeslag.
5.
Met het oog op de voorziening die ten aanzien van bestreden besluit III wordt getroffen is er geen belang bij het treffen van een voorlopige voorziening ten aanzien van de bestreden besluiten I en II en dienen de daarop gerichte verzoeken te worden afgewezen.
6.
De voorzieningenrechter veroordeelt het college in de door verzoeker in de procedure met zaaknummer BRE 13/2338 VV gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 944,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 472, en een wegingsfactor 1).
Omdat het griffierecht in die procedure op nihil is gesteld, blijft een veroordeling tot vergoeding van griffierecht aan verzoeker achterwege.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst de verzoeken van verzoekster af;
  • wijst het verzoek van verzoeker om voorlopige voorziening inzake bestreden besluit III toe in die zin dat aan verzoeker voorschotten worden verleend op een Wwb-uitkering, berekend naar de norm voor een eenoudergezin, met de in de gemeente Tilburg van toepassing zijnde toeslag, vanaf 8 april 2013;
  • bepaalt dat de thans verschuldigde uitkering binnen een week aan verzoeker wordt uitgekeerd;
  • wijst de verzoeken van verzoeker ten aanzien van de bestreden besluiten I en II af;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 944,-.
Deze uitspraak is gedaan en in het openbaar uitgesproken door mr. M. Breeman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P. Oudkerk, griffier op 6 mei 2013.
De griffier is niet in de gelegenheid
de uitspraak te ondertekenen. voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.