In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 mei 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, de wettelijk vertegenwoordiger van zijn zoon, en de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Eiser had een aanvraag ingediend voor zorg op grond van de Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ) voor zijn zoon, die lijdt aan de ziekte van Morbus Hirschsprung. Het CIZ had eerder een indicatie voor persoonlijke verzorging geweigerd, met als argument dat de zorg binnen de bandbreedte van de eigen risico-regel viel. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de weigering van het CIZ om een indicatie voor persoonlijke verzorging te verlenen, niet kon worden gebaseerd op de beleidsregels die de eerste zeven uur per week bovengebruikelijke zorg uitsluiten. De rechtbank oordeelde dat deze beleidsregel in strijd is met artikel 6 van de AWBZ, dat verzekerden aanspraak geeft op zorg ter voorkoming van ziekten en ter voorziening in hun geneeskundige behandeling, verpleging en verzorging. De rechtbank heeft het bestreden besluit van het CIZ vernietigd en het CIZ opgedragen om een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak.
De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het CIZ in de proceskosten van eiser moet worden veroordeeld, en heeft deze kosten vastgesteld op € 1.180,-. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht van € 42,-. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.