ECLI:NL:RBZWB:2013:3987

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 maart 2013
Publicatiedatum
23 juni 2013
Zaaknummer
AWB-11_5235
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurder voor belastingschulden van failliete B.V. en beoordeling van kennelijk onbehoorlijk bestuur

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 maart 2013 uitspraak gedaan over de aansprakelijkstelling van een bestuurder voor de belastingschulden van zijn failliete B.V. De belanghebbende, als bestuurder van de B.V., was aansprakelijk gesteld voor loonbelasting- en omzetbelastingschulden van de B.V., die voornamelijk actief was in de verkoop van mobiele telefoonabonnementen en hardware. De rechtbank oordeelde dat de onderliggende aanslagen voor loon- en omzetbelasting ontbraken, waardoor niet kon worden vastgesteld of de belanghebbende en de B.V. op de hoogte waren van deze belastingschulden. Dit leidde tot de conclusie dat een aansprakelijkstelling niet mogelijk was, behalve voor de naheffingsaanslag omzetbelasting, waarvan de rechtbank aannam dat de B.V. en de belanghebbende hiervan op de hoogte waren.

De rechtbank oordeelde verder dat er geen sprake was van kennelijk onbehoorlijk bestuur, omdat de handelswijze van de B.V. pleitbaar was. De manier van doorbetaling van bemiddelingsprovisie en de daaropvolgende berekening van omzetbelasting was gebruikelijk in de telecombranche. De rechtbank verklaarde de gehele aansprakelijkstelling onterecht en veroordeelde de ontvanger tot betaling van een immateriële schadevergoeding van € 2.000 wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

De uitspraak benadrukt het belang van de onderliggende aanslagen en beschikkingen in het kader van aansprakelijkstelling en de noodzaak voor de ontvanger om deze stukken te overleggen. De rechtbank heeft de ontvanger ook veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, die zijn vastgesteld op € 2.324. De uitspraak is gedaan in het kader van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Invorderingswet 1990 (IW).

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie Breda
Zaakgegevens AWB 11/5235
uitspraak van 8 maart 2013
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de ontvanger van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor Oss,
de ontvanger.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De ontvanger heeft belanghebbende bij beschikking met dagtekening 25 maart 2009 aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 235.287.
1.2.
De ontvanger heeft bij uitspraak op bezwaar van 5 september 2011 de beschikking gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 10 oktober 2011, ontvangen bij de rechtbank op 11 oktober 2011, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41.
1.4.
De ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de ontvanger.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2013 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Nijmegen, en namens de ontvanger, [gemachtigden]. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een kopie aan deze uitspraak is gehecht.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende was bestuurder van [de BV] (hierna: de B.V.) De activiteiten van de B.V. bestonden voornamelijk uit de verkoop van mobiele telefoonabonnementen en hardware. Uit hoofde van deze activiteiten was de B.V. ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968.
2.2.
Voor de bemiddeling tussen de provider en de afnemer ontving de B.V. bemiddelingsprovisies. Een deel van deze provisies betaalde de B.V. uit aan haar klanten. Over het verschil tussen de ontvangen provisies en de uitbetaling aan haar klanten, berekende de B.V. de omzetbelasting die zij op aangifte als zijnde verschuldigd over de door haar behaalde omzet moest voldoen.
2.3.
Bij de B.V. heeft in 2007 een boekenonderzoek plaatsgevonden. Het onderzoek zag op de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de jaren 2004 tot en met mei 2007. Meer specifiek zag het onderzoek op de handelwijze van de B.V. met betrekking tot de over de provisies verschuldigde omzetbelasting. Het rapport van het boekenonderzoek heeft als dagtekening 2 januari 2008. Een afschrift van het rapport is aan de B.V. toegezonden. In het rapport, dat behoort tot de stukken van het geding, wordt het volgende geconcludeerd:
“2.2 Verstrekte bonussen (cash-back), telefoons en/of andere hardware
(…)
Gebleken is dat in een aantal gevallen belastingplichtige aan klanten bij het afsluiten van (een) abonnement(en) een geldbedrag uitbetaald. Hierover wordt door hem (credit)omzetbelasting (19%) berekend. Dit is niet toegestaan. (…)
(…)
Dit betekent dat de door belastingplichtige in aftrek gebrachte omzetbelasting over de aan klanten uitgekeerde bedragen (middels creditbedragen) dient te worden nageheven. Volgens belastingplichtige worden deze bedragen geboekt op grootboekrekening 8100. Hierop zijn respectievelijk de volgende bedragen geboekt: 2004: € 99.571, 2005: € 124.747, 2006: € 414.709 en 2007: € 83.751 (tot juni).
Dit leidt tot de volgende naheffingsaanslag omzetbelasting:
2004: 19% x 99.571 = €  18.918
2005: 19% x 124.747 = €  23.701
2006: 19% x 414.709 = €  78.794
2007: 19% x 83.751 =€  15.912
Totaal: € 137.325
3. Boete
(…)
Mede gezien het forse belang, zowel relatief als absoluut, van de aan klanten uitgekeerde bedragen binnen de onderneming, had belastingplichtige zich beter op de hoogte dienen te stellen van de fiscale aanvaardbaarheid van de handelswijze hieromtrent. Dit is nagelaten, hetgeen aangemerkt dient te worden als grove onachtzaamheid. Hierdoor is sprake van grove schuld.
Ik leg daarom een boete van 25% op over het bedrag dat (gedeeltelijk) niet is afgedragen, dan wel teveel is terug gevraagd.
Deze boete werd aangekondigd (kennisgeving artikel 67k van de Algemene wet inzake rijksbelastingen) in mijn brieven van 15-08 en 27-11 jl.”
2.4.
De B.V. is op [datum] 2007 failliet verklaard. De ontvanger heeft belanghebbende als bestuurder bij beschikking aansprakelijk gesteld voor de onbetaalde loon- en omzetbelastingschulden van de B.V. De bijlage bij de beschikking aansprakelijkstelling vermeldt hierover het volgende:
“Bijlage bij beschikking aansprakelijkstelling van:
[belanghebbende] ([nummer].AS.A06.306)
Overzicht van de openstaande aanslagen t.n.v. [de BV] waarvoor
aansprakelijkstelling heeft plaatsgevonden.
Soort belasting : Loonheffingen
Tijdvak : januari 2006 t/m juni 2006
Aanslagnummer : [nummer].A01 .6500
Dagtekening : 22 maart 2007
Enkelvoudige belasting (na vermindering) : € 13.078,00
Heffingsrente : € 0,00
Boete (na vermindering) : € 0,00
Totaal bedrag van de aanslag : € 13.078,00
Kosten : € 914,00
Invorderingsrente verschuldigd vanaf 6 april 2007
Soort belasting : Loonheffingen
Tijdvak : juli t/m december 2006
Aanslagnummer : [nummer].A01.6501
Dagtekening : 26 april 2007
Enkelvoudige belasting : € 12.317,00
Heffingsrente : € 0,00
Boete : € 123,00
Totaal bedrag van de aanslag : € 12.440,00
Kosten : € 872,00
Invorderingsrente verschuldigd vanaf 11 mei 2007
Soort belasting : Omzetbelasting
Tijdvak : 2004 t/m mei 2007
Aanslagnummer : [nummer].F01.7501
Dagtekening : 29 februari 2008
Enkelvoudige belasting : € 137.325,00
Heffingsrente : € 9.966,00
Boete : € 34.331,00
Totaal bedrag van de aanslag : € 181.622,00
Kosten : € 0,00
Invorderingsrente verschuldigd vanaf 15 maart 2008
Soort belasting : Loonheffingen
Tijdvak : januari 2007
Aanslagnummer : [nummer].A01.7010
Dagtekening : 12 april 2007
Enkelvoudige belasting : € 2.205,00
Heffingsrente : € 0,00
Boete € 22,00
Totaal bedrag van de aanslag : € 2.227,00
Kosten : € 191,00
Invorderingsrente verschuldigd vanaf 27 april 2007
Soort belasting : Loonheffingen
Tijdvak : maart 2007
Aanslagnummer : [nummer].A01.7030
Dagtekening : 5 oktober 2007
Enkelvoudige belasting : € 2009,00
Heffingsrente : € 0,00
Boete : € 20,00
Totaal bedrag van de aanslag : € 2.029,00
Kosten : € 179,00
Invorderingsrente verschuldigd vanaf 20 oktober 2007
Soort belasting : Loonheffingen
Tijdvak : april 2007
Aanslagnummer : [nummer].A01 .7040
Dagtekening : 25 oktober 2007
Enkelvoudige belasting: € 3.295,00
Heffingsrente : € 0,00
Boete : € 32,00
Totaal bedrag van de aanslag : € 3.327,00
Kosten : € 263,00
Invorderingsrente verschuldigd vanaf 9 november 2007
Soort belasting : Loonheffingen
Tijdvak : mei 2007
Aanslagnummer : [nummer].A01 .7050
Dagtekening : 19 november 2007
Enkelvoudige belasting : € 3.306,00
Heffingsrente : € 0,00
Boete : € 33,00
Totaal bedrag van de aanslag : € 3.339,00
Kosten : € 0,00
Invorderingsrente verschuldigd vanaf 4 december 2007
Soort belasting : Loonheffingen
Tijdvak : juni 2007
Aanslagnummer : [nummer].A01.7060
Dagtekening : 6 december 2007
Enkelvoudige belasting : € 1.135,00
Heffingsrente : € 0,00
Boete : € 11,00
Totaal bedrag van de aanslag : € 1.146,00
Kosten : € 0,00
Invorderingsrente verschuldigd vanaf 21 december 2007
Soort belasting : Loonheffingen
Tijdvak : juli 2007
Aanslagnummer : [nummer].A01.7070
Dagtekening : 28 december 2007
Enkelvoudige belasting : € 875,00
Heffingsrente : € 0,00
Boete : € 8,00
Totaal bedrag van de aanslag : € 883,00
Kosten : € 0,00
Invorderingsrente verschuldigd vanaf 12 januari 2008
Soort belasting : Loonheffingen
Tijdvak : augustus 2007
Aanslagnummer : [nummer].A01.7080
Dagtekening : 17 januari 2008
Enkelvoudige belasting : € 656,00
Heffingsrente € 0,00
Boete € 6,00
Totaal bedrag van de aanslag : € 662,00
Kosten € 0,00
Invorderingsrente verschuldigd vanaf 1 februari 2008
Soort belasting : Omzetbelasting
Tijdvak : januari 2007
Aanslagnummer : [nummer].F01.7010
Dagtekening : 30 maart 2007
Enkelvoudige belasting : € 0,00
Heffingsrente : € 0,00
Boete : € 79,00
Totaal bedrag van de aanslag : € 79,00
Kosten : € 40,00
Invorderingsrente verschuldigd vanaf 15 april 2007
Soort belasting : Omzetbelasting
Tijdvak : maart 2007
Aanslagnummer : [nummer].F01 .7030
Dagtekening : 26 mei 2007
Enkelvoudige belasting : € 7.830,00
Heffingsrente : € 0,00
Boete : € 783,00
Totaal bedrag van de aanslag : € 8.613,00
Kosten : € 617,00
Invorderingsrente verschuldigd vanaf 10 juni 2007
Soort belasting : Omzetbelasting
Tijdvak : mei 2007
Aanslagnummer : [nummer].F01.7050
Dagtekening : 25 juli 2007
Enkelvoudige belasting : € 1.949,00
Heffingsrente : € 0,00
Boete : € 194,00
Totaal bedrag van de aanslag : € 2.143,00
Kosten : € 185,00
Invorderingsrente verschuldigd vanaf 9 augustus 2007
Soort belasting : Omzetbelasting
Tijdvak : juni 2007
Aanslagnummer : [nummer].F01.7060
Dagtekening : 28 augustus 2007
Enkelvoudige belasting : € 343,00
Heffingsrente : € 0,00
Boete : € 34,00
Totaal bedrag van de aanslag : € 377,00
Kosten : € 61,00
Invorderingsrente verschuldigd vanaf 12 september 2007”
2.5.
De onderliggende aanslagen behoren niet tot de stukken van het geding.

3.Geschil

3.1.
In geschil zijn de beschikking aansprakelijkstelling, alsmede de daaraan ten grondslag liggende aanslagen. Tevens zijn in geschil de beschikkingen heffingsrente, de boetes, de vervolgingskosten en de invorderingskosten. Belanghebbende is van mening dat de aanslagen en de aansprakelijkstelling ten onrechte zijn opgelegd. De ontvanger is de tegenovergestelde mening toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de beschikking aansprakelijkstelling. Tevens verzoekt belanghebbende om een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar.
De ontvanger concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. Over het verzoek om immateriële schadevergoeding concludeert de ontvanger dat de lange doorlooptijd in de bezwaarfase deels is te wijten aan de belastingdienst, maar ook deels is te wijten aan belanghebbende.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Vooraf
Belanghebbende heeft met dagtekening 8 januari 2013 een geschrift aan de rechtbank toegezonden met als benaming “pleidooi”. Deze pleitnota is door de rechtbank op 9 januari 2013 ontvangen en vervolgens doorgestuurd aan de ontvanger. Deze heeft het geschrift op 10 januari 2013, dus één dag voor de zitting, ontvangen. Op het verzoek van de ontvanger om aanhouding van de zaak vanwege de late toezending van de pleinota oordeelt de rechtbank als volgt. De pleitnota bevat geen nieuwe stellingen of nieuwe feitelijke elementen, maar het geeft uitsluitend een samenvatting van hetgeen eerder reeds naar voren is gebracht, aangevuld met uitgebreide juridische beschouwingen. Gelet hierop heeft de rechtbank het verzoek tot aanhouding afgewezen.
4.2.
Artikel 36 van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW) bepaalt - voor zover hier van belang- het volgende (tekst 2009):
“Artikel 36
. Hoofdelijk aansprakelijk is voor de loonbelasting, de omzetbelasting, de accijns, de verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van pruimtabak en snuiftabak, de in artikel 1 van de Wet belastingen op milieugrondslag genoemde belastingen en de kansspelbelasting verschuldigd door een rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam in de zin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen dat volledig rechtsbevoegd is, voor zover het aan de heffing van vennootschapsbelasting is onderworpen: ieder van de bestuurders overeenkomstig het bepaalde in de volgende leden.
. Het lichaam als bedoeld in het eerste lid is verplicht om onverwijld nadat gebleken is dat het niet tot betaling van loonbelasting, omzetbelasting, accijns, verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken, verbruiksbelasting van pruimtabak of snuiftabak, een van de in artikel 1 van de Wet belastingen op milieugrondslag genoemde belastingen of de kansspelbelasting in staat is, daarvan mededeling te doen aan de ontvanger en, indien de ontvanger dit verlangt, nadere inlichtingen te verstrekken en stukken over te leggen. Elke bestuurder is bevoegd om namens het lichaam aan deze verplichting te voldoen. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de inhoud van de mededeling, de aard en de inhoud van de te verstrekken inlichtingen en de over te leggen stukken, alsmede de termijnen waarbinnen het doen van de mededeling, het verstrekken van de inlichtingen en het overleggen van de stukken dienen te geschieden.
. Indien het lichaam op juiste wijze aan zijn in het tweede lid bedoelde verplichting heeft voldaan, is een bestuurder aansprakelijk indien aannemelijk is, dat het niet betalen van de belastingschuld het gevolg is van aan hem te wijten kennelijk onbehoorlijk bestuur in de periode van drie jaren, voorafgaande aan het tijdstip van de mededeling.
. Indien het lichaam niet of niet op juiste wijze aan zijn in het tweede lid bedoelde verplichting heeft voldaan, is een bestuurder op de voet van het bepaalde in het derde lid aansprakelijk, met dien verstande dat wordt vermoed dat de niet betaling aan hem is te wijten en dat de periode van drie jaren wordt geacht in te gaan op het tijdstip waarop het lichaam in gebreke is. Tot de weerlegging van het vermoeden wordt slechts toegelaten de bestuurder die aannemelijk maakt dat het niet aan hem is te wijten dat het lichaam niet aan zijn in het tweede lid bedoelde verplichting heeft voldaan.(…)”
Het ontbreken van de onderliggende aanslagen en beschikkingen
4.3.
Belanghebbende heeft primair gesteld dat hij de hoogte van de aanslagen en beschikkingen waarvoor hij aansprakelijk is gesteld niet kan controleren, nu de aanslagen en beschikkingen geen onderdeel vormen van de stukken van het geding. Tevens kan daardoor volgens belanghebbende niet worden geverifieerd of de aanslagen en beschikkingen juist zijn opgelegd of vastgesteld of verzonden. Bij gebrek aan wetenschap betwist belanghebbende zowel de hoogte van de aansprakelijkstelling als de juistheid van de oplegging en vaststelling van de aanslagen en beschikkingen. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank vormen de onderliggende aanslagen en beschikkingen op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 8:42 van de Awb. Belanghebbende heeft reeds in de bezwaarfase om deze stukken verzocht, maar heeft ze niet ontvangen. Nu de ontvanger deze stukken ook in beroep niet heeft overgelegd, zal de rechtbank daaraan de gevolgen verbinden die haar geraden voorkomen. De rechtbank verwijst hiervoor naar onderdeel 5 van deze uitspraak. De ontvanger heeft ter zitting aangeboden om de aanslagen alsnog over te leggen. De rechtbank wijst dit aanbod af, nu de ontvanger, op wie de plicht rust om de aanslagen over te leggen, reeds veel eerder aan die verplichting had kunnen en moeten voldoen. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat belanghebbende vanaf de bezwaarfase reeds verschillende malen om de aanslagen heeft verzocht, terwijl de ontvanger steeds zonder opgaaf van redenen verzuimd heeft om deze aan belanghebbende te overhandigen.
De bekendmaking van de aanslagen en beschikkingen
4.5.
Nu belanghebbende betwist dat de aanslagen en beschikkingen juist zijn opgelegd en vastgesteld, is het aan de ontvanger om aannemelijk te maken dat deze aanslagen en beschikkingen aan de B.V. bekend zijn gemaakt. Ter zitting heeft de ontvanger verklaard dat de aanslagen en beschikkingen zijn verstuurd naar het adres van de B.V. en na het faillissement van de B.V. naar het adres van de curator. De rechtbank acht deze enkele verklaring van de ontvanger onvoldoende om in dit bewijs te kunnen slagen. Hieruit vloeit voort dat de rechtbank niet kan vaststellen of de B.V. en belanghebbende als bestuurder op de hoogte waren van de betalingsverplichtingen waarvoor belanghebbende aansprakelijk is gesteld. In dat geval is naar het oordeel van de rechtbank in beginsel geen aansprakelijkstelling mogelijk.
4.6.
Het vorenstaande geldt naar het oordeel van de rechtbank niet voor de naheffingsaanslag omzetbelasting over de periode 2004 tot en met 2007 en de bijbehorende beschikkingen heffingsrente en de boete, die zijn opgelegd en vastgesteld naar aanleiding van het boekenonderzoek. In het rapport van het boekenonderzoek worden deze aanslag en beschikkingen aangekondigd. De bedragen aan omzetbelasting en boete in het rapport zijn gelijkluidend aan de bedragen in de beschikking aansprakelijkstelling. Het bedrag aan heffingsrente vloeit voort uit artikel 30f van de AWR en is verifieerbaar. In dat geval is niet aannemelijk dat de B.V. en belanghebbende als bestuurder geen kennis hadden van deze betalingsverplichting.
De aansprakelijkstelling
4.7.
Over de aansprakelijkstelling van de bedragen die voorvloeien uit het boekenonderzoek, overweegt de rechtbank het volgende. Niet in geschil is dat de betreffende naheffingsaanslag, beschikking heffingsrente en de boete zijn opgelegd na het faillissement van de B.V.. De rechtbank is met partijen van oordeel dat in dat geval voor de B.V. geen meldingsplicht meer gold in de zin van artikel 36, tweede lid van de IW. Op grond van artikel 36, derde lid van de IW is het dan aan de ontvanger om aannemelijk te maken dat het niet betalen van de belastingschuld het gevolg is van aan belanghebbende te wijten kennelijk onbehoorlijk bestuur.
4.8.
Volgens de ontvanger heeft de B.V. uit eigen beweging bedragen aan klanten uitbetaald en die bedragen vervolgens voor de berekening van de omzetbelasting ten onrechte in mindering gebracht op de door haar ontvangen provisies. Naar de mening van de ontvanger is immers sprake van twee verschillende prestaties. De ontvanger heeft voor zijn standpunt verwezen naar het besluit van de staatssecretaris van 5 januari 2004 (nr. CPP 2003/2446M). Tevens heeft de ontvanger verwezen naar de uitspraken van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 9 januari 2007 (LJN: BA2454) en 25 september 2009 (LJN: BK7204) waarin in gelijke zin is geoordeeld. Volgens de ontvanger is daarmee sprake van kennelijk onbehoorlijk bestuur. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
4.9.
Belanghebbende heeft onweersproken gesteld dat deze manier van doorbetaling van de bemiddelingsprovisie en de daaropvolgende berekening van omzetbelasting gebruikelijk was in de “telecom-branche”. De rechtbank acht dat aannemelijk. De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige tijdvak sprake was van een juridisch geschilpunt, waarin de handelwijze van de B.V. pleitbaar was. Dat de staatssecretaris in het besluit van
5 januari 2004 een ander standpunt heeft ingenomen, doet daaraan niet af. De jurisprudentie waar de ontvanger naar verwijst is pas tot stand gekomen aan het einde van het tijdvak waarover is nageheven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de ontvanger met deze stelling niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende als bestuurder dermate onbehoorlijk heeft gehandeld dat sprake is van kennelijk onbehoorlijk bestuur in de zin van artikel 36 van de IW.
4.10.
Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de gehele beschikking aansprakelijkstelling ten onrechte aan belanghebbende is opgelegd. Het beroep is daarom gegrond verklaard.

5.Proceskosten

5.1.
De rechtbank vindt aanleiding de ontvanger te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld.
5.2.
De rechtbank stelt de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.162 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 218, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472 en een wegingsfactor 1).
5.3.
In de omstandigheid dat de ontvanger steeds heeft nagelaten de naheffingsaanslagen te overleggen vindt de rechtbank aanleiding een proceskostenvergoeding toe te kennen die afwijkt van het bedrag zoals hiervoor berekend. De rechtbank acht echter geen feiten of omstandigheden aannemelijk die een integrale proceskostenvergoeding rechtvaardigen. De rechtbank kent daarom met een factor twee een proceskostenvergoeding toe van € 2.324.

6.Immateriële schadevergoeding

6.1.
Belanghebbende heeft, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van
10 juni 2011 (nr. 09/05112, LJN BO5080), verzocht om toekenning van een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Voor de beoordeling daarvan past de rechtbank de algemene richtlijnen toe zoals die in de uitspraak van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 23 augustus 2012 (nr. 04/01848, LJN: BX5668) zijn vastgesteld.
6.2.
De redelijke termijn voor behandeling van bezwaar en beroep bedraagt gezamenlijk in beginsel twee jaren, ingaande op het moment van ontvangst van het bezwaarschrift door het bestuursorgaan. Het bezwaarschrift is op 23 april 2009 ontvangen en de rechtbank doet deze uitspraak op 8 maart 2013. De rechtbank stelt vast dat de tweejaarstermijn is overschreden met 18,5 maanden.
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank dient een onderscheid te worden gemaakt tussen een overschrijding van de redelijke termijn die toerekenbaar is aan de bezwaarfase enerzijds en een overschrijding van die termijn die toerekenbaar is aan de fase van beroep. De rechtbank acht in het onderhavige geval een termijn van zes maanden voor de behandeling van het bezwaar redelijk. Voor de behandeling van het beroep gaat de rechtbank uit van een termijn van anderhalf jaar.
6.4.
Voor de bezwaarfase geldt het volgende. Het bezwaarschrift is op 23 april 2009 ontvangen. Het bezwaarschrift is op 12 augustus 2009 gemotiveerd, zodat de redelijke termijn vanaf die datum begint te lopen. De rechtbank stelt vast dat tussen 12 augustus 2009 en de dagtekening van de uitspraak op bezwaar van 5 september 2011 een tijdsverloop zit van circa twee jaar en één maand. Daarmee is de redelijke termijn in de bezwaarfase met één jaar en zeven maanden overschreden.
6.5.
Voor de beroepsfase overweegt de rechtbank het volgende. Het beroepschrift is bij de rechtbank binnengekomen op 11 oktober 2011 en gemotiveerd op 18 november 2011. De uitspraak van de rechtbank wordt gedaan op 8 maart 2013. Dat is ongeveer één jaar en drie maanden na de motivering van het beroepschrift. De rechtbank acht daarmee de redelijke termijn in de beroepsfase niet overschreden.
6.6.
Het vorenstaande heeft tot gevolg dat aan belanghebbende een immateriële schadevergoeding toekomt en dat deze overschrijding geheel aan de bezwaarfase is toe te rekenen en daarom voor rekening van de ontvanger komt. De rechtbank zal, uitgaande van een tarief van € 500 per half jaar waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond, de ontvanger dientengevolge veroordelen tot betaling van € 2.000 als vergoeding voor de geleden immateriële schade.

7.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar, alsmede de beschikking aansprakelijkstelling;
  • veroordeelt de ontvanger in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 2.324;
  • veroordeelt de ontvanger in de vergoeding van de geleden immateriële schade van belanghebbende ten bedrage van € 2.000;
  • gelast dat de ontvanger het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan deze vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 8 maart 2013 door mr. C.A.F.M. Stassen, voorzitter, mr. drs. M.M. de Werd, mr. dr. A.W. Schep, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. drs. I.E. Rijsdijk-van Eerd, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.