ECLI:NL:RBZWB:2013:3874

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 mei 2013
Publicatiedatum
23 juni 2013
Zaaknummer
AWB- 13_2202 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen besluit eigen bijdrage AWBZ en voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 mei 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker en het Centraal Administratiekantoor (CAK) over de vaststelling van de eigen bijdrage voor AWBZ-zorg. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 18 januari 2013, waarin zijn eigen bijdrage per 1 januari 2013 was vastgesteld op € 286,64 per maand. De verzoeker stelde in zijn brief van 14 januari 2013 duidelijk bezwaar te maken tegen dit besluit, maar het CAK had deze brief aanvankelijk niet als bezwaarschrift erkend, maar als een verzoek om informatie. De voorzieningenrechter oordeelde dat de brief van de verzoeker wel degelijk als bezwaarschrift moest worden aangemerkt, omdat deze voldeed aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De voorzieningenrechter overwoog dat de verzoeker in zijn brief expliciet had aangegeven bezwaar te maken en de gronden van bezwaar had uiteengezet. Het CAK had in een latere brief aangegeven dat de verzoeker zijn bezwaar niet had ingetrokken, wat volgens de voorzieningenrechter niet voldoende was om te concluderen dat het bezwaar was ingetrokken. De voorzieningenrechter concludeerde dat er connexiteit was tussen het bezwaarschrift en het verzoek om een voorlopige voorziening.

Echter, de voorzieningenrechter oordeelde ook dat er geen sprake was van onverwijlde spoed, omdat de verzoeker nog niet had betaald en er geen invorderingsactiviteiten waren ondernomen door het CAK. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. D.H. Hamburger, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, en werd openbaar uitgesproken op 23 mei 2013.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 13/2202 AWBZ VV

uitspraak van 23 mei 2013 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker], te [woonplaats], verzoeker,

gemachtigde: mr. P.H.G.C. Gremmen
en

het Centraal Administratiekantoor (CAK), verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder van 18 januari 2013 (bestreden besluit) inzake de vaststelling van de eigen bijdrage over 2013. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 16 mei 2013. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam persoon], curator van verzoeker. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam persoon].

Overwegingen

1.
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoeker ontvangt AWBZ-zorg van GGZ-Breburg.
Met het bestreden besluit heeft verweerder de eigen bijdrage per 1 januari 2013 vastgesteld op € 286,64 per kalendermaand. Verzoeker heeft met zijn brief van 14 januari 2013 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij brief van 31 januari 2013 heeft verweerder aan verzoeker meegedeeld dat zijn brief van 14 januari 2013 niet aangemerkt is als een bezwaarschrift maar als een verzoek om informatie. Verweerder heeft informatie verstrekt over een verzoek dat eiser kan doen voor de aanpassing van de eigen bijdrage. Een informatiefolder is bijgevoegd. In de brief is opgemerkt dat als verzoeker toch wil dat zijn brief als bezwaar wordt aangemerkt, hij dit binnen twee weken dient door te geven.
2.
Verzoeker heeft, samengevat, aangevoerd dat het besluit in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Er is in ieder geval strijd met de door verweerder gehanteerde zak- en kleedgrens. Verzoeker kan niet meer in zijn levensonderhoud voorzien. Verzoeker komt iedere maand tekort. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te vernietigen, althans te bepalen dat de inhoudingen worden stopgezet.
3.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een bezwaarschrift, zodat niet voldaan is aan de connexiteitseis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verder heeft verweerder meegedeeld dat inmiddels een onderzoek is gestart of verzoeker in aanmerking komt voor peiljaarverlegging. Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoeker aangegeven dat, gelet op het inkomen van verzoeker, de verwachting is dat de eigen bijdrage op nihil zal worden gesteld.
4.
In artikel 8:81, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt. In dit artikel is verder bepaald dat de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5.
De voorzieningenrechter ziet zich eerst voor de vraag gesteld of verzoeker bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 18 januari 2013. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker in zijn brief van 14 januari 2013 expliciet heeft aangegeven dat hij bezwaar maakt tegen het besluit van 18 januari 2013. Ook in de aanhef staat met hoofdletters vermeld ‘bezwaarschrift’. Tevens geeft verzoeker aan op grond waarvan hij bezwaar maakt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voldaan aan de vereisten van artikel 6:5 van de Awb.
Gelet op de aard en strekking van de brief van 14 januari 2013 kan de voorzieningenrechter deze brief dan ook niet anders aanmerken dan als een bezwaarschrift. Dat mogelijk de gronden die in het bezwaarschrift geformuleerd zijn volgens verweerder meer gericht zijn op een verzoek tot peiljaarverlenging zoals bedoeld in artikel 10 van het bijdragebesluit Zorg maakt dit niet anders.
Het beroep van verweerder op de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 9 september 2009, kenmerk AWB09/380 AWBZ brengt de voorzieningenrechter niet tot een ander oordeel. Uit die uitspraak is immers niet af te leiden of sprake is van eenzelfde brief als in het onderhavige geval. Een verzoek tot herziening zonder duidelijke vermelding van het woord bezwaar of bezwaarschrift en/of zonder vermelding van gronden kan inderdaad bezwaarlijk worden aangemerkt als een bezwaar. In de zaak die thans evenwel voorligt heeft verzoeker de bedoeling gehad bezwaar te maken en blijkt dit ook uit de brief die hij heeft geschreven.
Ook het gegeven dat, gelet op de gronden van het bezwaar, de brief ook als een verzoek tot peiljaarverlegging aangemerkt kan worden, maakt bovenstaande niet anders. Het enkele gegeven dat een brief als bezwaar moet worden aangemerkt, sluit immers niet uit dat het bezwaar (mede) als een verzoek tot peiljaarverlegging kan worden aangemerkt.
De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat verzoekers brief van 14 januari 2013 aangemerkt moet worden als een bezwaarschrift.
Verder is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerders brief van 31 januari 2013 niet tot gevolg heeft dat er geen sprake (meer) is van een bezwaarschrift. Een ingediend bezwaar kan ingevolge artikel 6:21 van de Awb alleen schriftelijk worden ingetrokken, of mondeling tijdens de hoorzitting. Nu hiervan geen sprake is, is de enkele opmerking in de brief van verweerder van 31 januari 2013 dat bij geen reactie van verzoeker de brief niet als bezwaar wordt aangemerkt onvoldoende om te kunnen concluderen dat het bezwaar is ingetrokken.
Er is derhalve sprake van connexiteit tussen het bezwaarschrift van 14 januari 2013 en het onderhavige verzoek om een voorlopige voorziening.
6.
Vervolgens ziet de voorzieningenrechter zich voor de vraag gesteld of er sprake is van onverwijlde spoed. Hiervan is sprake als de verzoeker in zodanige omstandigheden verkeert dat van hem niet verwacht kan worden dat hij de uitkomst van de bezwaar-procedure afwacht.
Ter zitting is de rechtbank gebleken dat de eigen bijdragen over 2013 nog niet zijn betaald door verzoeker en dat door verweerder ook niet op betaling is aangedrongen. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder daarbij toegezegd dat er geen invorderingsactiviteiten worden ondernomen in afwachting van de nog te nemen beslissing op het verzoek tot peiljaarverlenging. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet is gebleken dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij een voorlopig oordeel over het bestreden besluit.
7.
Gelet op het geen hiervoor is overwogen zal de voorzieningenrechter het verzoek afwijzen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.H. Hamburger, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
23 mei 2013.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.