ECLI:NL:RBZWB:2013:3874
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bezwaarschrift tegen besluit eigen bijdrage AWBZ en voorlopige voorziening
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 mei 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker en het Centraal Administratiekantoor (CAK) over de vaststelling van de eigen bijdrage voor AWBZ-zorg. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 18 januari 2013, waarin zijn eigen bijdrage per 1 januari 2013 was vastgesteld op € 286,64 per maand. De verzoeker stelde in zijn brief van 14 januari 2013 duidelijk bezwaar te maken tegen dit besluit, maar het CAK had deze brief aanvankelijk niet als bezwaarschrift erkend, maar als een verzoek om informatie. De voorzieningenrechter oordeelde dat de brief van de verzoeker wel degelijk als bezwaarschrift moest worden aangemerkt, omdat deze voldeed aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De voorzieningenrechter overwoog dat de verzoeker in zijn brief expliciet had aangegeven bezwaar te maken en de gronden van bezwaar had uiteengezet. Het CAK had in een latere brief aangegeven dat de verzoeker zijn bezwaar niet had ingetrokken, wat volgens de voorzieningenrechter niet voldoende was om te concluderen dat het bezwaar was ingetrokken. De voorzieningenrechter concludeerde dat er connexiteit was tussen het bezwaarschrift en het verzoek om een voorlopige voorziening.
Echter, de voorzieningenrechter oordeelde ook dat er geen sprake was van onverwijlde spoed, omdat de verzoeker nog niet had betaald en er geen invorderingsactiviteiten waren ondernomen door het CAK. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. D.H. Hamburger, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, en werd openbaar uitgesproken op 23 mei 2013.