ECLI:NL:RBZWB:2013:3791

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 mei 2013
Publicatiedatum
23 juni 2013
Zaaknummer
AWB- 11_5764
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van een WIA-uitkering en de invloed van eerdere WW-uitkeringen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 mei 2013, werd het beroep van eiser tegen het besluit van het UWV inzake de weigering van een WIA-uitkering met ingang van 23 juni 2011 behandeld. Eiser, die eerder als heftruckchauffeur had gewerkt, had zich ziek gemeld vanwege psychische problemen en verslavingsproblematiek. Het UWV had in eerste instantie geweigerd om een WIA-uitkering toe te kennen, maar had later, na wijziging van het besluit, alsnog een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, waarbij de duur van deze uitkering werd verminderd met de duur van een eerder ontvangen WW-uitkering.

De rechtbank oordeelde dat het UWV ten onrechte rekening had gehouden met de WW-uitkering van eiser over een eerdere periode, aangezien de wetgeving ten tijde van de beslissing niet toestond om een WW-uitkering die niet direct voorafgaand aan de WGA-uitkering was ontvangen, in mindering te brengen op de WIA-uitkering. De rechtbank baseerde haar oordeel op de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht en de relevante bepalingen van de WIA.

De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond en vernietigde dit besluit. Het UWV werd opgedragen om een nieuw besluit te nemen, waarbij de duur van de loongerelateerde WGA-uitkering opnieuw moest worden berekend, rekening houdend met de juiste toepassing van de wet. Tevens werd het griffierecht aan eiser vergoed, maar er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat er geen voor vergoeding in aanmerking komende kosten waren aangetoond.

Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor het UWV om zorgvuldig om te gaan met de toepassing van wetgeving met betrekking tot uitkeringen en de gevolgen van eerdere uitkeringen voor de huidige aanvragen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 11/5764 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 mei 2013 in de zaak tussen

[eiser], te Tilburg, eiser,

en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV; kantoor Eindhoven), verweerder,

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 10 november 2011 (bestreden besluit I) van het UWV inzake de weigering van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) met ingang van 23 juni 2011.
Het onderzoek ter zitting van de rechtbank Breda heeft plaatsgevonden op 15 mei 2012. Eiser is niet verschenen. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [woordvoerder verweerder]. Ter zitting is het onderzoek geschorst.
Bij besluit van 25 september 2012 (bestreden besluit II) heeft het UWV het bestreden besluit I gewijzigd en aan eiser met ingang van 23 juni 2011 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de WIA toegekend.
Het onderzoek ter zitting is hervat op de nadere zitting te Breda van 20 februari 2013. Partijen zijn niet verschenen.

Overwegingen

1.
Eiser is tot 1 november 2005 werkzaam geweest als heftruckchauffeur. Aansluitend ontving eiser een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Over de periode van 16 april 2007 tot 10 april 2009 ontving eiser ziekengeld. Eiser heeft zich op 25 juni 2009 opnieuw vanuit een situatie van werkloosheid ziek gemeld, vanwege psychische problemen en verslavingsproblematiek.
Bij besluit van 6 mei 2011 (het primaire besluit) heeft het UWV geweigerd aan eiser een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen met ingang van 23 juni 2011. Het UWV heeft het primaire besluit met het bestreden besluit I gehandhaafd.
Bij bestreden besluit II heeft het UWV aan eiser alsnog met ingang van 23 juni 2011 een WIA-uitkering toegekend. Het UWV heeft daarbij de duur van de loongerelateerde WGA-uitkering verminderd met de duur van de eerder aan eiser toegekende loongerelateerde WW-uitkering over de periode 1 november 2005 tot en met 15 april 2007 en over de periode
10 april 2009 tot en met 26 juli 2009.
2.
Eiser heeft aangevoerd dat het UWV ten onrechte rekening heeft gehouden met de WW-uitkering die hij heeft ontvangen over de periode van 1 november 2005 tot en met
15 april 2007. Volgens eiser is de WW, zoals deze geldt met ingang van 1 oktober 2006, niet op hem van toepassing.
3.
De rechtbank overweegt dat gelet op de artikelen 6:18 (oud) en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zoals deze artikelen luidden ten tijde van de bestreden besluiten, het beroep tegen bestreden besluit I geacht wordt mede te zijn gericht tegen bestreden besluit II.
Het UWV heeft het bestreden besluit I niet langer gehandhaafd en vervangen door bestreden besluit II. Nu niet is gebleken dat eiser nog enig belang heeft bij een beoordeling van bestreden besluit I, dient het beroep van eiser tegen dat besluit niet-ontvankelijk te worden verklaard.
4.
Ten aanzien van bestreden besluit II overweegt de rechtbank als volgt.
Het UWV heeft de WW-uitkering van eiser over de periode van 1 november 2005 tot en met 15 april 2007 in mindering gebracht op de duur van zijn WGA-uitkering. Het UWV heeft daarbij verwezen naar artikel 59, derde lid, van de WIA. Het UWV geeft aan dat op grond van deze bepaling de duur van de loongerelateerde uitkering (voorts) wordt verminderd met de duur van de ontvangen loongerelateerde uitkering op grond van de WW, die eiser als verzekerde ontving uit hoofde van dezelfde dienstbetrekking als de dienstbetrekking waaruit het recht op een WGA-uitkering is ontstaan.
De rechtbank stelt vast dat artikel 59, derde lid, van de WIA met ingang van 1 januari 2012 een zodanige bepaling bevat. De datum in geding is echter 23 juni 2011. Op dat moment (over de periode van 1 augustus 2009 tot 1 januari 2012) luidde het derde lid van artikel 59 van de WIA:
De duur van de loongerelateerde uitkering, bedoeld in het eerste lid, wordt verminderd met de duur van de ontvangen loongerelateerde uitkering op grond van de Werkloosheidswet of met de duur van het ontvangen wachtgeld indien de verzekerde, onmiddellijk voorafgaand aan de eerste dag van de wachttijd, uitsluitend verzekerd was als gevolg van het van toepassing zijn van de in artikel 58, eerste lid, onderdeel b, c, d, e of f bedoelde situaties. De duur van de loongerelateerde uitkering, bedoeld in het eerste lid, wordt voorts verminderd met de duur van de ontvangen loongerelateerde uitkering op grond van de Werkloosheidswet die de verzekerde ontving onmiddellijk voorafgaand aan het ontstaan van een recht op een WGA-uitkering als bedoeld in artikel 55, eerste lid, onderdeel b of c.
De rechtbank stelt vast dat het op grond van dit artikellid niet mogelijk was om een eerdere WW-uitkering, die niet direct voorafgaand aan de WGA-uitkering werd genoten, in mindering te brengen op de WIA. Dat dit niet mogelijk was leidt de rechtbank ook af uit de Memorie van Toelichting (TK 2011-2012, 33 015, nr. 3, p. 23) bij de wijziging van artikel 59, derde lid, van de WIA met ingang van 1 januari 2012. Uit deze MvT blijkt namelijk dat het juist door deze wetswijziging mogelijk werd gemaakt om, ook in gevallen waarin de WW-uitkering niet onmiddellijk voorafgaand aan het ontstaan van de WGA-uitkering werd ontvangen, deze toch in mindering te brengen op de WIA-uitkering. Uit het voorgaande volgt dat de mindering, zoals die heeft plaatsgevonden, ten onrechte is geschied.
6.
De rechtbank zal het beroep tegen bestreden besluit II daarom gegrond verklaren en dat besluit vernietigen.
De rechtbank kan het geschil niet zelf finaal beslechten, omdat zij niet in staat is om desbetreffende berekeningen te maken. Het UWV zal daarom worden opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen waarbij de duur van de loongerelateerde WGA-uitkering van eiser per 23 juni 2011 opnieuw wordt berekend, rekening houdend met een arbeidsverleden van 30 maanden en de loongerelateerde WW-uitkering over de periode van 10 april 2009 tot en met 26 juli 2009 die daarop in mindering dient te worden gebracht. Deze opdracht leidt tot het maken van een bij wettelijk voorschrift bepaalde berekening en het conform die berekening vaststellen van de duur van de uitkering.
7.
Nu het beroep tegen bestreden besluit II gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed.
8.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. De rechtbank is niet gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit II gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit II;
  • draagt het UWV op binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 41,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen, rechter, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2013.
mr. H.D. Sebel, griffier mr. W. Toekoen, rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.