Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
vonnis van de kantonrechter d.d. 3 april 2013
[eiser],
[gedaagde]
het verloop van de procedure
- dagvaarding van 6 september 2012,
- conclusie van antwoord,
- tussenvonnis van 17 oktober 2012,
- brief van mr. Cambier met bijlage, ingekomen op 9 november 2012,
- comparitie van partijen,
- conclusies van repliek en dupliek.
de beoordeling van de zaak
- dat van de overeenkomst deel uitmaken de algemene bepalingen huurovereenkomst kantoorruimte, verder: "de algemene bepalingen" (artikel 2.1),
- dat de overeenkomst is aangegaan voor vijf jaar met ingang van 1 januari 2006 en na het verstrijken daarvan wordt voortgezet met vijf jaar (artikel 3.1 en 3.2).
- als huurprijs over de maanden april tot en met december 2012, vermeerderd met de contractuele rente of de wettelijke handelsrente,
- wegens contractuele boete, herstelkosten en buitengerechtelijke incassokosten,
- de proceskosten.
Hierbij wil ik u laten weten dat we nog 14 dagen nodig hebben alvorens een definitief besluit te kunnen nemen over de verlenging van het huurcontract met 1 jaar. Hopende op uw begrip laat ik u zo spoedig mogelijk iets weten." Op 16 december 2011 schreef zij aan [eiser]: "
Alvorens het contract aangaande het magazijn definitief met 1 jaar te verlengen, zou ik graag even met u een kijkje nemen op lokatie. Graag verneem ik van u wanneer u bij ons in de buurt bent." Vast staat dat [eiser] en N. Teunissen-Naeije samen het gehuurde hebben bekeken op woensdag 21 december 2011. Eveneens staat vast dat zij toen niet met elkaar spraken over de duur van de verlenging van de huurovereenkomst per 1 januari 2012. Beide partijen hadden aanvankelijk anders gesteld, maar kwamen daarvan terug bij de comparitie en bij repliek en dupliek.
In december hebben wij besproken dat wij ons huurcontract in ieder geval tot 31 maart 2012 wilden verlengen. Hierbij wil ik u laten weten het pand na deze datum niet verder te willen huren." Uit deze mededeling kan niet volgen dat slechts een verlenging van drie maanden vanaf 1 januari 2012 is overeengekomen. Op 10 februari 2012 liep de overeengekomen duur van de verlenging al en [eiser] stemde niet (alsnog) in met een kortere termijn dan een jaar. Ook is er in het licht van de e-mails van 5 december en 16 december 2011 en het bezoek aan het gehuurde op 21 december 2011 onvoldoende grond voor de stelling dat in december 2011 is besproken dat [gedaagde] (of N. Teunissen-Naeije) een verlenging van de huurovereenkomst met slechts drie maanden wenste.