ECLI:NL:RBZWB:2013:3424

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 mei 2013
Publicatiedatum
23 juni 2013
Zaaknummer
AWB 12/22238
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van asielvergunning en rechtszekerheid in vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 mei 2013 uitspraak gedaan in een beroep tegen de intrekking van een asielvergunning. Eiseres, een Ivoriaanse vrouw, had in 2006 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke in 2007 werd verleend op basis van het categoriaal beschermingsbeleid voor Ivoorkust. Dit beleid werd echter per 3 september 2010 ingetrokken, waarna de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op 26 juni 2012 besloot de asielvergunning van eiseres in te trekken. Eiseres stelde dat deze intrekking onterecht was, omdat de vergunning al was verlopen en de rechtsgevolgen daarvan niet ongedaan konden worden gemaakt. Ze voerde aan dat de intrekking in strijd was met het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel, aangezien er een besluit- en vertrekmoratorium was dat pas op 31 maart 2011 inging.

De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de vergunning niet rechtmatig was, omdat deze pas geruime tijd na de afloop van de geldigheidsduur van de vergunning was gebeurd. De rechtbank stelde vast dat de staatssecretaris niet tijdig had gecommuniceerd over de herbeoordeling van de asielvergunning, wat in strijd was met de beginselen van behoorlijk bestuur. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de vergunning niet kon worden gerechtvaardigd door praktische redenen die verweerder aanvoerde. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit en veroordeelde de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 944,00.

Deze uitspraak benadrukt het belang van rechtszekerheid en het vertrouwen dat vreemdelingen mogen hebben in de geldigheid van hun verblijfsvergunningen, vooral in het kader van de intrekking van asielvergunningen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 12/22238
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[naam], eiseres,

gemachtigde mr. F.J.M. Schonkeren,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

daaronder mede begrepen diens rechtsvoorgangers, verweerder,
gemachtigde mr. L. Verheijen.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 26 juni 2012 waarbij de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is ingetrokken (hierna: het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 7 mei 2013. Eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig E.M. Spruit, tolk in de Franse taal.

Overwegingen

1.
Eiseres heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedag]1989 en de Ivoriaanse nationaliteit te bezitten. Op 24 september 2006 heeft eiseres een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Bij besluit van 22 maart 2007 heeft verweerder eiseres een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van het voor Ivoorkust ingestelde categoriaal beschermingsbeleid, met een geldigheidsduur van 24 september 2006 tot 24 september 2011. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aan eiseres verleende asielvergunning ingetrokken met ingang van 3 september 2010.
2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar het eerder uitgebrachte voornemen, het standpunt ingenomen dat grond voor vergunningverlening is komen te vervallen omdat het categoriaal beschermingsbeleid voor Ivoorkust is ingetrokken per 3 september 2010. Verder concludeert verweerder dat eiseres niet in aanmerking komt voor verlening van een asielvergunning op een der overige gronden, genoemd in artikel 29 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000).
3.
Eiseres heeft in beroep, onder verwijzing naar haar eerder uitgebrachte zienswijze, een aantal gronden aangevoerd tegen het bestreden besluit. De eerste grond komt erop neer dat verweerder ten onrechte met terugwerkende kracht de verleende vergunning, waarvan de geldigheidsduur al was verlopen, heeft ingetrokken. Eiseres is van mening dat de rechtsgevolgen van de verleende vergunning niet ongedaan kunnen worden gemaakt omdat de geldigheidsduur ervan al is verstreken. Ter zitting heeft eiseres nader toegelicht dat deze gang van zaken in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel. Eiseres wijst erop dat er weliswaar een besluit- en vertrekmoratorium was, maar dat dit pas op 31 maart 2011 is ingegaan, terwijl het categoriaal beschermingsbeleid op 3 september 2010 al was beëindigd.
4.
Verweerder stelt zich ter zitting naar aanleiding van deze beroepsgrond op het standpunt dat intrekking niet eerder mogelijk was vanwege het besluit- en vertrekmoratorium dat op 31 maart 2011 in werking was getreden. Weliswaar was het categoriaal beschermingsbeleid voor Ivoorkust al eerder – op 3 september 2010 – beëindigd, maar het was praktisch niet mogelijk om de aan eiseres verleende vergunning eerder in te trekken vanwege het grote aantal intrekkingen van aan Ivorianen verleende vergunningen, aldus verweerder.
5.
Ingevolge artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000, voor zover van belang, kan de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd worden ingetrokken indien de grond voor verlening, bedoeld in artikel 29, is komen te vervallen.
In artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a tot en met f, van de Vw 2000 staat vermeld op welke gronden een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend.
Op grond van het eerste lid, aanhef en onder d, kan een asielvergunning voor bepaalde tijd worden verleend aan de vreemdeling voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van Onze Minister van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar (bekend als: het categoriaal beschermingsbeleid).
De rechtbank oordeelt als volgt.
6.
Niet in geschil is dat de aan eiseres verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is ingetrokken geruime tijd nadat de geldigheidsduur van deze vergunning was verstreken en geruime tijd nadat het categoriaal beschermingsbeleid voor Ivoorkust, de grond voor vergunningverlening aan eiseres, was beëindigd.
7.
Overwogen wordt dat uit de stukken blijkt dat verweerder eerst bij brief van 4 april 2012, dus ook geruime tijd na de hiervoor bedoelde data, aan eiseres heeft kenbaar gemaakt dat herbeoordeling van verleende asielvergunning zou plaatsvinden vanwege de beëindiging van het categoriaal beschermingsbeleid per 3 september 2010.
8.
Voorts wordt overwogen dat er geen sprake is van intrekking op grond van door eiseres verschafte onjuiste gegevens die destijds tot vergunningverlening hebben geleid. Intrekking op deze grond, genoemd in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, moet wel met terugwerkende kracht kunnen plaatsvinden, ook al is dat na afloop van de geldigheidsduur van de verleende vergunning.
9.
Het door verweerder ingestelde besluit- en vertrekmoratorium voor Ivoorkust, dat gold vanaf 31 maart 2011 tot 4 november 2011, kan niet rechtvaardigen dat de intrekking van de verleende vergunning na afloop van de geldigheidsduur heeft plaatsgevonden. Daartoe wordt overwogen dat verweerder het categoriaal beschermingsbeleid al eerder, per 3 september 2010, heeft beëindigd en dat verweerder heeft nagelaten om voor het aflopen van de geldigheidsduur van de vergunning aan eiseres kenbaar te maken dat herbeoordeling van de aan haar verleende vergunning zou plaatsvinden. Dat er praktische redenen zouden zijn waardoor de intrekking van de vergunning niet voorafgaande aan het besluit- en vertrekmoratorium kon plaatsvinden – wat daar ook van zij – doet daar niet aan af.
10.
Het bestreden besluit is, gelet op het vorenstaande, in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het beginsel van rechtszekerheid en het beginsel dat het bij de vreemdelingen gewekt gerechtvaardigd vertrouwen dat die verblijfsvergunningen niet meer zouden worden ingetrokken niet mag worden geschonden.
11.
Het beroep van eiseres zal dan ook gegrond worden verklaard en het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank komt niet toe aan beoordeling van de overige beroepsgronden.
12.
De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte kosten, betrekking hebbend op de beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 944,00 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 472,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 944,00 (negenhonderdvierenveertig euro), te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Loonstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.