ECLI:NL:RBZWB:2013:3374

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 april 2013
Publicatiedatum
23 juni 2013
Zaaknummer
241688 / 12-3291
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • J.A. van Voorhuizen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van achterstallig loon en gefixeerde schadevergoeding

In deze zaak vorderde de eiseres, een algemeen productiemedewerkster, betaling van achterstallig loon en gefixeerde schadevergoeding van de gedaagde, haar werkgever. De eiseres was in dienst bij j2T v.o.f. en na de ontbinding van deze vennootschap bij de gedaagde, die de onderneming voortzette. De eiseres stelde dat er een achterstand was ontstaan in de loonbetalingen van in totaal € 3.738,-- bruto, en dat de gedaagde ondanks sommatie niet had betaald. Op 16 juli 2012 nam de eiseres ontslag op staande voet. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde als werkgever gehouden was tot betaling van het loon, en dat de vordering tot betaling van achterstallig loon en vakantiegeld toewijsbaar was. De gevorderde wettelijke verhoging werd gematigd tot 20%, en de wettelijke rente werd eveneens toegewezen.

Daarnaast vorderde de eiseres schadevergoeding gelijk aan het loon voor de tijd dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde een dringende reden had gegeven voor de onverwijlde opzegging door de eiseres, en dat de gefixeerde schadevergoeding gelijk moest zijn aan het loon over de opzegtermijn van één maand. De kantonrechter wees de vordering tot schadevergoeding toe tot een bedrag van € 531,41 bruto.

De gedaagde werd veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 5.017,01, vermeerderd met wettelijke rente, en in de proceskosten van de eiseres, die op € 801,30 werden begroot. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en overige vorderingen werden afgewezen. Dit vonnis is uitgesproken door mr. J.A. van Voorhuizen, kantonrechter, op 29 april 2013.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Kanton
Zittingsplaats: Middelburg
Zaak/Rolnr: 241688 / 12-3291

Vonnis van de kantonrechter d.d. 29 april 2013

Betreffende

[eiseres],

wonende te [woonplaats],
eisende partij,
verder te noemen: [eiseres],
gemachtigde: mr. K.P.T.G. Flos,
T e g e n:

[gedaagde],

wonende te [woonplaats],
gedaagde partij,
verder te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. R. de Rijk.

het verloop van de procedure

De procedure is als volgt verlopen:
  • tussenvonnis van 17 december 2012,
  • conclusies van antwoord, repliek en dupliek.

de beoordeling van de zaak

1.
[eiseres] vordert de veroordeling van [gedaagde] tot betaling van (i) achterstallig loon inclusief vakantiegeld van € 3.738,-- bruto, (ii) de wettelijke verhoging van € 1.706,43l (iii) de wettelijke rente over het loon en de wettelijke verhoging met ingang van 20 augustus 2012, (iv) schadevergoeding van € 1.594,23,-- , (v) proceskosten en (vi) nasalaris voor zover [gedaagde] in gebreke blijft die te voldoen.
2.
Zij voert daartoe -samengevat- het volgende aan. Op 17 april 2008 is [eiseres] in de functie van algemeen productiemedewerkster in dienst getreden van j2T v.o.f. (j2T). Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Zeilmakerijen van toepassing. Na ontbinding van j2T heeft [gedaagde] de onderneming voortgezet. Sedert 1 november 2011 is [eiseres] bij hem in dienst in de functie van oproepkracht voor 10 tot 15 uren per week. Over de maanden december 2011 tot en met juli 2012 is een achterstand ontstaan in de loonbetalingen en vakantiegeld van in totaal € 3.738,-- bruto. Ondanks sommatie heeft [gedaagde] niet betaald, waarna [eiseres] op 16 juli 2012 ontslag op staande voet heeft genomen. Naast achterstallig salaris, vakantiegeld en de wettelijke verhoging daarover maakt [eiseres] aanspraak op schadevergoeding bestaande uit het in geld vastgesteld loon over een periode van drie maanden.
3.
[gedaagde] voert verweer dat voor zover van belang hieronder zal worden besproken.
4.
Vast staat dat [eiseres] op 17 april 2008 bij J2T in dienst is getreden en dat [gedaagde] die vennootschap heeft voortgezet en [eiseres] sedert 1 november 2011 bij [gedaagde] in dienst is. [gedaagde] betwist niet dat ten aanzien van de (loon)betalingen aan [eiseres] een achterstand is ontstaan tot het gevorderde bedrag van € 3.738,-- bruto. Dat zijn ex-vennoot, die de administratie voerde, verantwoordelijk is voor het laten ontstaan van de achterstand, wat daar ook van zij, neemt niet weg dat [gedaagde] als werkgever (de vordering heeft betrekking op de periode dat hij -enig- werkgever is van [eiseres]) gehouden is tot betaling van het loon. De vordering tot betaling van achterstallig loon en vakantiegeld is derhalve toewijsbaar als gevorderd. De gevorderde wettelijke verhoging in verband met het niet tijdig voldoen van het loon en het vakantiegeld zal worden gematigd tot 20% zijnde een bedrag van € 747,60 bruto. Tegen de gevorderde wettelijke rente is geen verweer gevoerd. Die zal eveneens worden toegewezen.
5.
[eiseres] vordert bovendien schadevergoeding tot een bedrag gelijk aan het loon voor de tijd dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. Niet in geschil is dat het gemiddelde maandloon van [eiseres] over de laatste zes volle maanden dat zij heeft gewerkt € 531,41 bruto bedraagt. Dat bedrag zal als uitgangspunt worden genomen. De kantonrechter volgt [gedaagde] niet waar hij stelt dat een dringende reden voor de onverwijlde opzegging door [eiseres] ontbreekt. Voor een werknemer wordt -onder meer- als dringende reden beschouwd dat de werkgever het loon niet op de daarvoor bepaalde tijd voldoet. Vast staat dat [eiseres] op 16 juli 2012, de datum van haar ontslagname, nog loon tegoed had over de maanden december 2011 tot en met juni 2012. Dat over deze maanden het loon gedeeltelijk wel is betaald, doet daar niet aan af. Bij brief van 15 juni 2012 heeft [eiseres] [gedaagde] nog gesommeerd de achterstand tot en met april 2012 te betalen. [gedaagde] heeft de ontvangst van deze brief niet weersproken.
6.
[eiseres] vordert betaling van de gefixeerde schadevergoeding. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen stelt de kantonrechter vast dat [gedaagde] aan [eiseres] (door schuld) een dringende reden heeft gegeven tot onverwijlde opzegging en dus schadeplichtig is. [eiseres] motiveert niet waarom de schadevergoeding moet worden vastgesteld op drie maanden loon. Op grond van artikel 7: 680 BW is de gefixeerde schadevergoeding gelijk aan het loon over de opzegtermijn. [eiseres] is op 17 april 2008 bij j2T in dienst getreden en heeft ontslag genomen bij [gedaagde] op 16 juli 2012. In de schriftelijke arbeidsovereenkomst die [eiseres] met J2T met ingang van 17 april 2008 voor de bepaalde tijd van een jaar is aangegaan, is een opzegtermijn voor tussentijdse opzegging opgenomen van een maand. Daarbij is bepaald dat de opzegtermijn slechts betrekking heeft op de overeenkomst voor bepaalde tijd. Nu het tegendeel is gesteld noch gebleken gaat de kantonrechter er vanuit dat die overeenkomst tweemaal met een jaar is verlengd, vanaf 17 april 2011 voor onbepaalde tijd is voortgezet en vervolgens met ingang van 1 november 2011 door [gedaagde] is voortgezet. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] en [eiseres] nadere afspraken hebben gemaakt met betrekking tot opzegging. De geldende CAO kent geen van de wet afwijkende opzegtermijn. Op grond van artikel 7:672 BW bedraagt de opzegtermijn één maand bij een dienstverband dat korter dan vijf jaar heeft geduurd. De periode dat [eiseres] bij [gedaagde] in dienst is geweest heeft, ook als het volledige dienstverband bij j2T wordt meegerekend, korter geduurd dan vijf jaar, zodat de opzegtermijn één maand bedraagt. Dat brengt met zich dat de gefixeerde schadevergoeding gelijk is aan één maandloon. De vordering van [eiseres] terzake zal derhalve worden toegewezen tot het bedrag van € 531,41 bruto.
7.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal [gedaagde] de proceskosten van [eiseres] moeten voldoen.
8.
De gevorderde nakosten zullen worden afgewezen, nu een afdoende motivering daarvoor ontbreekt.

DE BESLISSING

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 5.017,01 vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 4.485,60 vanaf 20 augustus 2012 tot de dag van betaling.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding gevallen aan de zijde van [eiseres] en tot op heden begroot op € 801,30 waaronder begrepen een bedrag van € 500,-- wegens salaris gemachtigde;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. van Voorhuizen, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 april 2013, in tegenwoordigheid van de griffier.