In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 april 2013 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Pakistaanse christen, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie was afgewezen. Eiser stelde dat hij vanwege zijn geloof en activiteiten voor de christelijke gemeenschap in Karachi werd bedreigd door extremisten en dat hij beschuldigd was van blasfemie. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld na een verzoek van eiser om een voorlopige voorziening, zodat zijn uitzetting zou worden opgeschort totdat op zijn beroep was beslist.
Tijdens de zitting op 25 april 2013 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is het onderzoek gesloten. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat nader onderzoek niet nodig was en heeft direct op het beroep beslist. Eiser heeft zijn asielaanvraag onderbouwd met verklaringen over bedreigingen en zijn arrestatie tijdens een demonstratie, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat hij onvoldoende bewijs had geleverd om zijn vrees voor vervolging aannemelijk te maken. De rechter concludeerde dat de verklaringen van eiser niet voldoende positieve overtuigingskracht hadden en dat hij niet kon aantonen dat hij een reëel risico liep op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling bij terugkeer naar Pakistan.
De voorzieningenrechter heeft de afwijzing van de asielaanvraag door de staatssecretaris bevestigd en het beroep ongegrond verklaard. Tevens werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen aanleiding was voor het treffen van een dergelijke maatregel. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.