3.Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de WAZ is arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, de persoon die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen gezonde personen, met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.
Ingevolge artikel 2, vierde lid, van de WAZ wordt onder de in het eerste (…) lid eerstgenoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
Ingevolge artikel 58, eerste lid, van de WAZ, zoals dit artikel luidde van 1 januari 2002 tot 1 januari 2009, indien de verzekerde die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering inkomsten uit arbeid geniet, zolang niet vaststaat of deze arbeid als arbeid, bedoeld in artikel 2, vierde lid, kan worden aangemerkt, de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet ingetrokken of herzien, doch wordt de uitkering:
. niet betaald, indien de inkomsten uit arbeid zodanig zijn, dat als die arbeid wel arbeid als bedoeld in artikel 2, vierde lid, zou zijn, niet langer sprake zou zijn van arbeidsongeschiktheid van ten minste 25%; of
. indien onderdeel a niet van toepassing is, betaald tot een bedrag ter grootte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, zoals deze zou zijn vastgesteld, indien die arbeid wel arbeid als bedoeld in artikel 2, vierde lid, zou zijn.
Ingevolge artikel 58, eerste lid, van de WAZ, zoals dit artikel luidde van 1 januari 2009 tot 1 januari 2012, wordt indien de verzekerde, die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering inkomsten uit arbeid geniet, die arbeid gedurende een aaneengesloten tijdvak van vijf jaar, vanaf de eerste dag waarover de inkomsten uit arbeid worden genoten, niet aangemerkt als arbeid, bedoeld in artikel 2, vierde lid, en wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet ingetrokken of herzien, doch wordt de uitkering:
. niet betaald, indien de inkomsten uit arbeid zodanig zijn, dat als die arbeid wel arbeid als bedoeld in artikel 2, vierde lid, zou zijn, niet langer sprake zou zijn van arbeidsongeschiktheid van ten minste 25%; of
. indien onderdeel a niet van toepassing is, betaald tot een bedrag ter grootte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, zoals deze zou zijn vastgesteld, indien die arbeid wel arbeid als bedoeld in artikel 2, vierde lid, zou zijn.
Ingevolge artikel 63, eerste lid, van de WAZ wordt, voor zover hier van belang, de uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 18 onverschuldigd is verstrekt, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, door het UWV teruggevorderd.
Ingevolge het vierde lid kan het UWV, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
4.1De rechtbank stelt naar aanleiding van hetgeen ter zitting is besproken vast dat eisers beroep niet is gericht op de uitgangspunten die het UWV heeft gehanteerd met betrekking tot de vaststelling van het aantal uren dat eiser gewerkt heeft. Eiser betwist in beroep evenmin de hoogte van de inkomsten die hij volgens het UWV met de betreffende werkzaamheden verdiend heeft. De rechtbank constateert gelet op het verhandelde ter zitting ook dat het beroep niet is gericht tegen de hoogte van het maatmanloon dat het UWV heeft gehanteerd bij de berekening van de korting op de uitkering. Verder wordt de berekening van het terugvorderingsbedrag niet betwist, behalve dan wat betreft de verjaring over de jaren 2003 en 2004.
4.2Voor de toepassing van artikel 58 van de WAZ ten aanzien van doorwerkende zelfstandigen dient als arbeidsinkomsten in aanmerking te worden genomen de fiscale netto winst, tenzij bijzondere omstandigheden aanleiding geven om van dit standpunt af te wijken. Dat geldt ook voor de inkomsten uit werkzaamheden die niet als zelfstandige zijn verricht, maar in het bedrijf van diens partner. De werkzaamheden zijn immers ook in het economisch verkeer op geld waardeerbaar. Verder dient het UWV voor informatie over inkomsten uit arbeid in dienstbetrekking aan te sluiten bij de gegevens in SUWINET en in loonstroken. Als achteraf de omvang van inkomsten niet meer kan worden bepaald aan de hand van betrouwbare schriftelijke gegevens, mag het UWV de inkomsten op een redelijke wijze schatten. De betrokkene heeft dan de mogelijkheid om de juistheid van de op basis van deze schatting vastgestelde bedragen te weerleggen met ondubbelzinnige, concrete en verifieerbare inkomensgegevens. In geval van het verzwijgen van inkomsten brengt een redelijke verdeling van de bewijslast met betrekking tot de omvang van de feitelijk genoten inkomsten uit arbeid met zich mee dat het risico dat de gegevens onbewezen blijven bij de betrokkene wordt gelegd.
De rechtbank begrijpt uit de beschikbare gegevens dat het UWV de hoogte van de inkomsten die aan eiser worden toegeschreven heeft gebaseerd op:
- het rapport van de inspecteur [naam] van de belastingdienst Zuidwest van 26 mei 2008 en de brief van de inspecteur van 27 juni 2008 aan eisers accountant [naam];
- het rapport van handhavingsinspecteur Bharos van 7 juli 2011, waaronder het door eiser ondertekende verslag van zijn verklaring van 6 juli 2011 en informatie die Akkermans voornoemd gegevens heeft;
- diverse loonstroken.
Eiser heeft in beroep, zoals hiervoor is overwogen, het aantal door hem gewerkte uren waarvan het UWV is uitgegaan en de hoogte van de inkomsten die hij daarmee volgens het UWV verdiend heeft niet betwist. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat het UWV de omvang van de verrichte werkzaamheden en de hoogte van de inkomsten heeft gebaseerd op voldoende concrete en verifieerbare gegevens. Eiser heeft daar geen concrete en verifieerbare gegevens tegenover gesteld waaruit zou blijken dat het UWV van onjuiste gegevens is uitgegaan.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat aan de in artikel 58, eerste lid, van de WAZ aangegeven voorwaarden voor korting op de WAZ-uitkering wegens inkomsten (anticumulatie) is voldaan.
Uit de bewoordingen van artikel 58 van de WAZ vloeit volgens vaste rechtspraak voort dat het UWV, indien het vaststelt dat aan de in artikel 58, eerste lid, van de WAZ aangegeven voorwaarden is voldaan, verplicht is om over te gaan tot anticumulatie. De bewoordingen, doel en strekking van dit artikel staan er in beginsel niet aan in de weg dat dit artikel met terugwerkende kracht wordt toegepast. Dit laat onverlet dat de toepassing van artikel 58 van de WAZ onder omstandigheden in strijd kan zijn met ongeschreven rechtsregels, zoals het beginsel van de rechtszekerheid en het vertrouwensbeginsel.
Naar het oordeel van de rechtbank is de anticumulatie in het onderhavige geval niet in strijd met ongeschreven rechtsregels. Het UWV heeft zich terecht op het standpunt kunnen stellen dat het eiser redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat hij zijn werkzaamheden in het eigen bedrijf, in het bedrijf zoals zijn echtgenote dat heeft voortgezet en in loondienst, alsmede de inkomsten uit deze werkzaamheden had moeten melden aan het UWV. De rechtbank wijst er in dit verband op dat uit de gedingstukken blijkt dat eiser vanaf juli 2000 wist dat de hoogte van de WAZ-uitkering (mede) afhankelijk was van zijn inkomsten. Dat blijkt uit bijvoorbeeld de brieven van de arbeidsdeskundige [naam persoon]van 18 juli 2000, 3 oktober 2001 en 16 april 2003, de brief van het UWV van 31 oktober 2001 en het besluit van het UWV van dezelfde datum. De rechtbank wijst ook op de brief van het UWV van 23 december 2004 waarin staat dat eiser middels een inlichtingenformulier voortaan alleen nog wijzigingen in zijn situatie hoeft door te geven die hij nog niet heeft doorgegeven. Voor zover eiser veronderstelde dat hij met de brief van zijn accountant [naam] van 29 september 2005 ook voor de toekomst voldoende inlichtingen had verstrekt omtrent zijn werkzaamheden en inkomsten, had het op zijn weg gelegen de juistheid van deze veronderstelling bij het UWV te verifiëren. Daarbij komt dat de omstandigheid dat eisers glazenwasserbedrijf per 1 januari 2004 op naam van zijn echtgenote werd voortgezet, eiser niet ontsloeg van de verplichting om aan het UWV te laten weten dat en in welke mate hij er nog werkte. Dat voor zover er in de ogen van eiser wel sprake was van wijzigingen hij die naar eigen zeggen in de loop der jaren steeds heeft gemeld aan de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen van het UWV en aan het re-integratieburo dat het UWV had ingeschakeld, kan naar het oordeel van de rechtbank niet op één lijn worden gesteld met het middels een daartoe bestemd inlichtingenformulier concreet informeren van het UWV over de omvang van de werkzaamheden en de inkomsten. Daarbij komt dat eisers inkomsten in de loop der jaren fluctueerden. Eiser had het UWV daarom ook hierover concreet moeten blijven informeren. Ook voor zover het eiser sinds hij nog maar gedeeltelijk was afgekeurd niet duidelijk was in hoeverre het verrichten van werkzaamheden en eventueel ontvangen van inkomsten daaruit van invloed kon zijn op de hoogte van zijn uitkering, had het op zijn weg gelegen hierover bij het UWV nadere informatie te vragen. De rechtbank overweegt verder dat de omstandigheid dat eiser naar eigen zeggen alles liet regelen door Akkermans voornoemd hem niet ontslaat van zijn eigen verantwoordelijkheid om het UWV tijdig en volledig te informeren. Eventuele fouten van Akkermans komen dus voor risico en rekening van eiser. De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat artikel 58 van de WAZ met terugwerkende kracht mocht worden toegepast.
4.3De rechtbank overweegt vervolgens inzake de terugvordering dat het UWV op grond van artikel 63 van de WAZ gehouden is hetgeen onverschuldigd is betaald terug te vorderen, behoudens in het geval dat sprake is van een dringende reden om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Eiser heeft geen beroepsgronden aangevoerd tegen de berekening van het teruggevorderde bedrag.
Wel heeft eiser ter zitting aangevoerd dat sprake is van een dringende reden om van terugvordering af te zien omdat het UWV geruime tijd heeft laten verstrijken voordat het tot anticumulatie en terugvordering overging. De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak dringende redenen als bedoeld in artikel 63, vierde lid, van de WAZ slechts gelegen kunnen zijn in de onaanvaardbaarheid van de financiële en/of sociale gevolgen die een terugvorderingvoor de verzekerde heeft. De omstandigheid dat het UWV enige tijd heeft laten verstrijken voordat tot anticumulatie en terugvordering werd overgegaan en hiertoe (mogelijk) reeds eerder had kunnen besluiten, kan op zichzelf geen dringende reden opleveren. Het stilzitten van het UWV ziet immers op de oorzaak van de terugvordering en niet op de (onaanvaardbare) gevolgen van de terugvordering. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
De rechtbank overweegt naar aanleiding van eisers ter zitting aangevoerde beroepsgrond dat de vordering van het UWV over 2003 en 2004 is verjaard het volgende.
Op grond van het bepaalde in artikel 3:309 van het Burgerlijk Wetboek (BW) verjaart de rechtsvordering uit onverschuldigde betaling door verloop van vijf jaren na de dag, volgende op die waarop de schuldeiser bekend is geworden met het bestaan van zijn vordering en de persoon van de schuldenaar. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (bijvoorbeeld de uitspraak van 28 maart 2007, LJN BA2284) dient in het bestuursrecht aansluiting gezocht te worden bij deze bepaling en vangt de verjaringstermijn voor het nemen van een terugvorderingsbesluit met betrekking tot een onverschuldigde betaling van een arbeidsongeschiktheidsuitkering aan op het moment dat het UWV bekend is met feiten of omstandigheden op basis waarvan voldoende duidelijk is dat een besluit over terugvordering in de rede ligt.
De rechtbank stelt vast dat uit de beschikbare stukken blijkt dat eiser over 2003 inkomensgegevens aan het UWV heeft overgelegd. De rechtbank constateert vervolgens dat uit het mailverkeer van 14 en 18 december 2006 tussen medewerkers van het UWV en uit de interne notitie van het UWV van 18 december 2006 blijkt dat het UWV naar aanleiding van door eiser overgelegde inkomensgegevens in die periode het eerste signaal heeft gekregen dat eiser vanaf 1 januari 2003 een WAZ-uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80% had dienen te ontvangen en dat hij ten onrechte nog een WAZ‑uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% ontving. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het het UWV vanaf 18 december 2006 duidelijk had kunnen en moeten zijn dat over 2003 en 2004 aan eiser onverschuldigd WAZ-uitkering was verstrekt voor de omvang van het verschil tussen de arbeidsongeschiktheidsklasse 65 tot 80% en 80 tot 100%. Vanaf 18 december 2006 had het UWV een periode van vijf jaar om een besluit over terugvordering wegens onverschuldigde betaling over 2003en 2004 voor de omvang van het verschil tussen de arbeidsongeschiktheidsklasse 65 tot 80% en 80 tot 100% te nemen dan wel een andere actie richting eiser, zoals een niet mis te verstane schriftelijke mededeling met betrekking tot de terugvordering, te ondernemen die zou leiden tot stuiting van de verjaringstermijn. Het UWV heeft binnen die periode geen van beide gedaan. Dat maakt dat de terugvordering over 2003 en 2004 in zoverre uiterlijk op 17 december 2011 had dienen plaats te vinden. Nu het eerste besluit van het UWV tot terugvordering over 2003 en 2004 dateert van 19 januari 2012, was het UWV te laat met deze terugvordering. Dit heeft tot gevolg dat de terugvordering van de onverschuldigd betaalde uitkering is verjaard voor zover die terugvordering betrekking heeft op betalingen die zijn gedaan over 2003 en 2004 voor de omvang van het verschil tussen de arbeidsongeschiktheidsklasse 65 tot 80% en 80 tot 100%. Gelet hierop is het UWV niet gerechtigd tot terugvordering over te gaan van de in 2003 en 2004 onverschuldigd betaalde WAZ-uitkering voor de omvang van het verschil tussen de arbeidsongeschiktheidsklasse 65 tot 80% en 80 tot 100%. Het bestreden besluit kan daarom niet in stand blijven.