In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is op 16 januari 2013 een vonnis gewezen in een civiele procedure tussen [eiser] en de gedaagden [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De zaak betreft de verkoop van een boerderij waarbij de jachtrechten onder een huurcontract zijn voorbehouden. De eiser, vertegenwoordigd door mr. ir. J.L. Mieras, vorderde dat de gedaagden zouden meewerken aan de nakoming van de jachthuurovereenkomst of schadevergoeding zouden betalen. De gedaagden, vertegenwoordigd door mr. P.H.J.N.M. van Rooij, hebben de vordering betwist.
De procedure begon met een dagvaarding op 21 augustus 2012, gevolgd door een conclusie van antwoord en een tussenvonnis op 3 oktober 2012. Tijdens de comparitie van partijen op 28 november 2012 werd de zaak verder besproken. De eiser stelde dat hij recht had op het jachtrecht op basis van een koopakte uit 1999, waarin was vastgelegd dat hij het recht had om te jagen op de percelen die aan [gedaagde 1] waren verkocht. De gedaagden voerden aan dat de verplichtingen uit de koopakte niet op hen van toepassing waren, vooral omdat [gedaagde 2] niet partij was bij de overeenkomst.
De kantonrechter overwoog dat de vordering van de eiser niet toewijsbaar was. De rechter concludeerde dat [gedaagde 1] zijn verplichtingen uit de koopakte was nagekomen en dat [gedaagde 2] niet gebonden was aan de verplichtingen uit de koopakte. De rechter wees de vordering van de eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt de noodzaak van duidelijke afspraken in koopovereenkomsten en de gevolgen van eigendomsoverdracht voor contractuele verplichtingen.