In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 19 maart 2013, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van het UWV inzake zijn WAO-uitkering behandeld. Eiser, die in het verleden als programmeur projectleider werkzaam was, heeft in januari 1998 zijn werk moeten staken vanwege psychische klachten. Hij werd vanaf 1999 voor 65 tot 80% arbeidsongeschikt geacht en ontving een WAO-uitkering. Na een periode van werkhervatting viel hij opnieuw uit en kreeg in 2002 een WAO-uitkering toegekend van 45 tot 55% arbeidsongeschiktheid. Eiser heeft herhaaldelijk bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van zijn arbeidsongeschiktheid en de hoogte van zijn uitkering, maar zijn bezwaren werden steeds ongegrond verklaard.
De rechtbank constateert dat het UWV in het bestreden besluit onvoldoende is ingegaan op de bezwaren van eiser en dat het besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank oordeelt dat het UWV niet heeft aangetoond dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een herziening van de eerdere besluiten rechtvaardigen. Daarom wordt het bestreden besluit vernietigd en krijgt het UWV de gelegenheid om het motiveringsgebrek te herstellen. De rechtbank benadrukt dat een arbeidskundig onderzoek noodzakelijk is om te bepalen of eiser mogelijk een te lage uitkering heeft ontvangen. De rechtbank stelt een termijn van vier weken in voor het UWV om het gebrek te herstellen, waarna eiser de mogelijkheid krijgt om te reageren op de resultaten van dit onderzoek.
De uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen, rechter, en is openbaar uitgesproken op 19 maart 2013. Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open, maar dit kan wel gelijktijdig met een hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak worden ingesteld.