Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
niet van belang is of de kwestie (…) uiteindelijk gunstig voor [eiseres] zou zijn beslist ...” omdat “…
ondanks de instructie van[eiseres], die kwestie niet (…) aan de orde is gesteld”. Voor zover [eiseres] hiermee wil betogen dat met het enkele niet opvolgen van enige aanwijzing van [eiseres] sprake zou zijn van een tekortkoming in de nakoming door [gedaagde], miskent [eiseres] de beide hiervoor aangehaalde artikelen. Artikel 7:402 lid 1 BW noemt enkel tijdig gegeven en verantwoorde aanwijzingen. De opdrachtnemer is dus niet zonder meer gehouden iedere aanwijzing op te volgen. De op grond van artikel 7:401 BW in acht te nemen zorg kan bovendien zelfs zo ver gaan dat de opdrachtnemer diens opdrachtgever tegen een eigen gebrek aan inzicht in bescherming behoort te nemen (HR 23 mei 1997, NJ 1998, 192 en HR 5 juni 2009, RvdW 2009, 684). Juist het wél zonder meer opvolgen van de aanwijzing kan in voorkomend geval wanprestatie opleveren.