ECLI:NL:RBZWB:2013:11404

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 oktober 2013
Publicatiedatum
11 september 2014
Zaaknummer
C/12/85464 / HA ZA 12-238
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling en aansprakelijkheid in het kader van lease-overeenkomst en onderhoudscontract

In deze zaak vordert Spector Nederland B.V. betaling van een bedrag van € 83.518,20 van [gedaagde], die handelde onder de naam [naam studio]. De vordering is gebaseerd op een lease-overeenkomst en een onderhoudscontract die op 26 juli 2004 zijn gesloten. Spector stelt dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de verplichtingen die voortvloeien uit deze overeenkomsten, ondanks dat [naam vennootschap] als contractspartner is vermeld. De rechtbank heeft eerder in een hoger beroep geoordeeld dat [naam vennootschap] de contractspartner is en niet [gedaagde]. Dit arrest heeft gezag van gewijsde, wat betekent dat de rechtsbetrekking tussen partijen niet opnieuw ter discussie kan worden gesteld. Spector heeft in deze procedure geprobeerd om de aansprakelijkheid van [gedaagde] te onderbouwen door te stellen dat er sprake is van vereenzelviging tussen [gedaagde] en [naam vennootschap]. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de vordering van Spector afstuit op het gezag van gewijsde van het eerdere arrest, waardoor de vordering niet kan worden toegewezen. De rechtbank heeft Spector als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Civiel recht
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/12/85464 / HA ZA 12-238
Vonnis van 30 oktober 2013
in de zaak van
de besloten vennootschap
SPECTOR NEDERLAND B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Breda,
eiseres,
advocaat mr. J.B. Evenboer te Dordrecht,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. R. Wouters te Middelburg.
Partijen zullen hierna Spector en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek.

2.De feiten

2.1.
Op briefpapier van Spector zijn op 26 juli 2004 een lease-overeenkomst en een onderhoudscontract opgesteld met betrekking tot een fotomachine, door de contractspartijen aangeduid als “minilab”. De overeenkomsten zijn, blijkens de schriftelijke vastlegging ervan, gesloten tussen Spector enerzijds en [gedaagde] anderzijds en op de dag van de opstelling ervan “geparafeerd c.q. ondertekend” door Spector als de lessor en [gedaagde] (met handtekening) en [naam studio], (…)” (met paraaf) als de lessee. De overeenkomsten zijn ingegaan op 1 augustus 2004 en hadden een looptijd van vijf jaar met stilzwijgende verlenging van telkens één jaar.
Bij brief van 16 augustus 2007, gericht aan [gedaagde] is namens Spector, met een beroep op artikel 10 van de lease-overeenkomst, de tussen partijen bestaande rechtsbetrekking met onmiddellijke ingang opgezegd. [gedaagde] is daarbij gesommeerd tot betaling van de tot dan openstaande facturen ten bedrage van in hoofdsom € 8.682,14, vermeerderd met rente en kosten, alsmede tot het volledig en gedemonteerd beschikbaar houden van het minilab. Partijen hebben de relatie daarna niettemin voortgezet, na ter zake van onder meer de betaling nadere afspraken te hebben gemaakt. Bij brief van 27 augustus 2008 heeft Spector aan [gedaagde] medegedeeld dat “thans” vast staat dat vruchtbare samenwerking niet meer mogelijk is, dat zij terugvalt op het schrijven van 16 augustus 2007 en dat de factuurachterstand inmiddels is opgelopen tot
€ 13.811,23 per 23 augustus 2008. De handelsrelatie is in deze brief nogmaals per direct beëindigd en [gedaagde] is gesommeerd tot betaling van de uitstaande nota’s, met rente en kosten tezamen € 17.022,34. Het minilab is op 6 september 2008 door Spector teruggehaald.
2.2.
[naam studio] is een eenmanszaak gevestigd aan de [adres], die wordt gedreven door [gedaagde].
2.3.
Op 24 augustus 2004 is blijkens het Handelsregister geregistreerd dat de vennootschap [naam vennootschap] met ingang van 14 mei 1996 is opgeheven.
2.4.
Spector heeft [gedaagde] gedagvaard voor, voorheen de rechtbank Dordrecht, thans rechtbank Rotterdam, locatie Dordrecht. Stellende dat [gedaagde] jegens haar is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomsten, heeft zij veroordeling gevorderd van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 49.436,83, vermeerderd met rente en kosten. Voorwaardelijk, in het geval [gedaagde] aansprakelijk zou worden gehouden voor de tussen Spector en [naam vennootschap] op 26 juli 2004 gesloten overeenkomsten, heeft [gedaagde] daarop in reconventie gevorderd dat de overeenkomsten per 26 juli 2004 worden ontbonden en dat Spector wordt veroordeeld tot betaling van schadevergoeding nader op te maken bij staat.
De rechtbank heeft bij vonnis van 3 juni 2009 de vordering in conventie van Spector toegewezen tot een bedrag van € 36.385,41, te vermeerderen met rente en kosten. De door [gedaagde] reconventioneel gevorderde ontbinding van de overeenkomsten per 26 juli 2004 is afgewezen.
Het door [gedaagde] gevoerde verweer dat niet zij, maar [naam vennootschap] partij is bij de overeenkomsten, is door de rechtbank verworpen. Volgens de rechtbank mocht Spector, gelet op de op de overeenkomst staande stempels en op de op naam van (de eenmanszaak van) [gedaagde] gestelde correspondentie en facturen, erop vertrouwen dat [gedaagde] de overeenkomsten in eigen naam en derhalve niet als vertegenwoordiger van [naam vennootschap] heeft afgesloten.
2.5.
[gedaagde] heeft hoger beroep aangetekend tegen voornoemd vonnis van de rechtbank.
Bij arrest van 31 mei 2011 heeft het gerechtshof te ’s-Gravenhage het vonnis van de rechtbank vernietigd en de vorderingen van Spector afgewezen. Daarbij is onder meer overwogen:

6. Met haareerstegrief keert [gedaagde] zich tegen de verwerping door de rechtbank van haar standpunt dat niet zij, maar de naar Engels recht opgerichte vennootschap [naam vennootschap] partij was bij de op 26 juli 2004 gesloten overeenkomsten. [gedaagde] betoogt dat Spector en [naam vennootschap] al sedert 1995 zaken met elkaar deden, dat altijd duidelijk is aangegeven dat [gedaagde] handelde namens [naam vennootschap], dat facturen door Spector ook altijd aan [naam vennootschap] werden gericht en dat Spector bij een eerder geschil over een fotomachine [naam vennootschap] heeft gedagvaard. Daarnaast heeft [gedaagde] erop gewezen dat [naam vennootschap] blijkens het Handelsregister de handelsnaam [naam studio] voert en dat [naam vennootschap] ook aanslagen van de belastingdienst heeft ontvangen.
(…)
7. Het hof stelt vast dat de schriftelijk vastgelegde overeenkomsten van 26 juli 2004 (hierna: de contracten) beide als contractspartij vermelden Spector aan de ene zijde en [naam vennootschap] aan de andere zijde. Blijkens de contracten is [naam vennootschap] daarbij vertegenwoordigd door [gedaagde], die deze contracten ook heeft ondertekend namens [naam vennootschap]. Dat betekent dat [naam vennootschap], en niet (tevens) [gedaagde] de contractspartner is van Spector. Het hof wijst in dit verband op de bewijskracht van deze contracten. Het zijn immers onderhandse akten, die op grond van artikel 157, tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) tussen partijen dwingend bewijs opleveren. Ook het bij de overeenkomsten behorende, door partijen geparagrafeerde “Betalingsplan minilab” (…) is op naam gesteld van alleen [naam vennootschap]. Zonder nadere toelichting, die Spector niet heeft gegeven, valt dan ook niet in te zien op grond waarvan ook (de eenmanszaak van) [gedaagde] aan de contracten zou zijn gebonden. Dat de contracten op de laatste pagina’s onder de handtekening van [gedaagde] tevens een stempel dragen van “[naam studio]” te Terneuzen, is daarvoor niet redengevend, nu [naam studio] blijkens het Handelsregister de handelsnaam is van [naam vennootschap] en met de stempels dus niet (zonder meer) naar een andere partij dan [naam vennootschap] wordt verwezen. Ook het feit dat ten tijde van de uitvoering van de overeenkomsten brieven zijn uitgegaan die waren gericht aan [gedaagde], h.o.d.n. [naam studio]” en waarop werd gereageerd door [gedaagde] kan niet meebrengen dat (de eenmanszaak van) [gedaagde] alsnog bij de overeenkomsten partij is geworden. Ten slotte kan ook het enkele feit dat op 24 augustus 2004 blijkens het Handelsregister is geregistreerd dat de vennootschap [naam vennootschap] met ingang van 14 mei 1996 is opgeheven niet met zich brengen dat niet deze vennootschap, maar (de eenmanszaak van) [gedaagde] geacht moet worden van meet af aan bij de overeenkomsten partij te zijn geweest of geacht moet worden (in de loop der tijd) in de plaats van [naam vennootschap] als partij te zijn getreden (…)
2.6.
Tegen het arrest van 31 mei 2011 is geen cassatie ingesteld.

3.Het geschil

3.1.
Spector vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 83.518,20, bij wege van vergoeding
A. primair uit hoofde van vereenzelviging van [gedaagde] handelend onder de naam [naam studio] met [naam vennootschap], subsidiair uit hoofde van doorbraak van rechtspersoonlijkheid/aansprakelijkheid in één van de in de dagvaarding beschreven varianten, meer subsidiair uit hoofde van onrechtmatige daad ex art. 6:162 BW;
B. uiterst subsidiair wegens voldoening van het door Spector ondervonden nadeel uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking;
C. in alle gevallen vermeerderd met rente en (na)kosten.
3.1.1.
Spector legt het volgende aan haar vordering ten grondslag.
De eerdere rechtsverhouding tussen Spector en [naam vennootschap] liep af per augustus 2004 en is vervolgens in ongewijzigde vorm gecontinueerd. Daarbij heeft [gedaagde] nagelaten de uitschrijving van [naam vennootschap] aan Spector kenbaar te maken. Wel is mede door haar namens [naam studio] het contract getekend en verder gecorrespondeerd. Voor de feitelijke uitvoering van de overeenkomsten waren [gedaagde], [naam studio], en [naam vennootschap] voor Spector uitwisselbaar. [naam studio] was formeel en materieel de enige partij waaraan werd geleverd en met wie werd gecorrespondeerd. In geen enkel schrijven heeft [gedaagde] aangegeven namens [naam vennootschap] op te treden. Zij wist van meet af aan dat [naam vennootschap] geen betalingen kon doen en geen verhaalsmogelijkheid bood. Op het moment van uitschrijving kon überhaupt niet meer met [naam vennootschap] zaken worden gedaan.
Gelet op deze omstandigheden, met name de uitschrijving en de feitelijke voortzetting c.q. indeplaatstreding door [naam studio] alsmede alle gevoerde correspondentie, mocht Spector in redelijkheid en in goed vertrouwen ervan uitgaan, dat materieel met [gedaagde] althans [naam studio] een (voortgezette) rechtsrelatie bestond. Er is sprake van een impliciete contracts- c.q. schuldoverneming, waarvan de abstracte rechtshandeling in de Kamer van Koophandel-formulieren besloten ligt. Toestemming van de contractspartner Spector was vormvrij.
Een en ander leidt tot de slotsom dat ten deze sprake is van vereenzelviging tussen [naam vennootschap] en de eenmanszaak. Dit brengt mee dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de gehele voldoening van de prestatie uit hoofde van de litigieuze overeenkomsten, vermeerderd met rente en kosten.
3.1.2.
De handelwijze van [gedaagde] ten opzichte van Spector en in het kader van genoemde vereenzelviging leidt vervolgens tot een vorm van directe c.q. indirecte aansprakelijkheid.
Primair meent Spector dat sprake is van directe aansprakelijkheid, zodat door de identificatie [gedaagde] geheel aansprakelijk wordt voor de schuld van [naam vennootschap]/[naam studio]. Subsidiair is Spector van mening dat indirecte doorbraak opportuun is nu [gedaagde] jegens Spector onzorgvuldig en schadetoebrengend heeft gehandeld en dus ook zelf uit onrechtmatige daad aansprakelijk is naast de aansprakelijkheid van de eventueel bestaande rechtspersoon. [gedaagde] is immers in augustus 2004 tegen het moment dat [naam vennootschap] werd opgeheven willens en wetens verplichtingen aangegaan op naam van die rechtspersoon waarvan zij derhalve reeds toen wist, althans behoorde te begrijpen, dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou kunnen bieden.
3.1.3.
[gedaagde] is op zijn minst genomen als bestuurder verplichtingen namens [naam vennootschap] aangegaan waarmee zij heeft toegelaten, althans bewerkstelligd dat [naam vennootschap] haar crediteuren onbetaald laat. De non-betaling van [naam vennootschap] valt [gedaagde] toe te rekenen en impliceert een onrechtmatig handelen jegens Spector.
3.1.4.
Door te handelen namens een niet bestaande, althans niet solvente rechtspersoon naar buitenlands recht, waarbij over een langer tijdsverloop de facturen van Spector onbetaald zijn gebleven en onverhaalbaar zijn, heeft [gedaagde] via haar eenmanszaak [naam studio] een voordeel genoten dat gelijk kan worden gesteld aan het nadeel dat Spector lijdt. [gedaagde] is ten koste van Spector ongerechtvaardigd verrijkt. Aan de vereisten van artikel 6:212 BW is voldaan.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. Zij concludeert dat de rechtbank Spector niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vordering, althans de vordering zal afwijzen, met veroordeling van Spector - uitvoerbaar bij voorraad - in de (werkelijke) kosten van de procedure.
voert het volgende aan.
Zij stelt zich primair op het standpunt dat de vordering strijdig is met de beginselen van het gezag van gewijsde, het gesloten stelsel van rechtsmiddelen en de beginselen van een goede procesorde.
Geheel ten onrechte wordt door Spector gesteld dat tussen [gedaagde] en Spector op 26 juli 2004 (of enige andere datum) enige overeenkomst zou zijn gesloten. [gedaagde] verwijst naar hetgeen het hof in zijn arrest van 31 mei 2011 hieromtrent in rechtsoverweging 7 heeft overwogen. Uitgaande van de positieve werking van het gezag van gewijsde brengt dit arrest mee dat tussen partijen geen enkele overeenkomst bestaat.
Hetgeen door Spector in de dagvaarding wordt gesteld, betreft een herhaling van het hoger beroep. Het zijn stellingen die bij het hof ook reeds aan de orde zijn gekomen of hadden kunnen komen. Het betreft een feitencomplex en daarmee een rechtsbetrekking die identiek is. Het mag niet zo zijn dat een partij een nieuwe procedure kan starten op het moment dat in hoger beroep kennelijk zaken niet of onvoldoende door haar naar voren zijn gebracht. Dit is strijdig met het beginsel van het gezag van gewijsde (negatieve werking).
Ten aanzien van de stelling van Spector met betrekking tot vereenzelviging, dat [gedaagde] gebonden zou zijn aan de overeenkomsten omdat zij zich als het ware één heeft gemaakt met [naam vennootschap], heeft het hof overwogen dat niet valt in te zien op grond waarvan ook (de eenmanszaak van) [gedaagde] aan de contracten zou zijn gebonden. Het aannemen van vereenzelviging tast direct het oordeel van het hof aan. Immers, indien vereenzelviging wordt aangenomen, zou worden geoordeeld dat [gedaagde] wel gebonden zou zijn aan de contracten, terwijl het hof hieromtrent een afwijzend oordeel heeft gegeven. Juist op deze gevallen ziet het gezag van gewijsde.
De ondertekening, stempel, inschrijving bij de Kamer van Koophandel, tenaamstelling brieven, opheffing van [naam vennootschap] en de betalingen door [gedaagde] zijn zaken die in hoger beroep allemaal reeds aan de orde zijn geweest. Het hof is geheel duidelijk hieromtrent; het wijzigt niets aan het oordeel dat tussen partijen geen rechtsverhouding bestaat. Als Spector meent dat (nieuwe) stukken of omstandigheden aan de orde zouden zijn, op basis waarvan het arrest niet in stand kan blijven, staat enkel de weg van herroeping open. De rechter is gebonden aan de uitspraak van het hof.
Spector vordert thans op basis van dezelfde rechtsbetrekking tussen partijen wederom veroordeling van [gedaagde]. Deze handelwijze is in strijd met het gezag van gewijsde.
Het hof heeft bovendien geen aanleiding gezien om ambtshalve (op grond van artikel 25 Rv) de rechtsgronden aan te vullen. Hieruit volgt te meer dat deze procedure niet als verkapt appel mag fungeren.
Voorts verzetten de beginselen van een goede procesorde zich tegen de vorderingen van Spector. De vordering is strijdig met het beginsel dat het geding eens tot een einde moet komen.
Subsidiair betwist [gedaagde] gemotiveerd dat sprake is van vereenzelviging c.q. directe doorbaak van aansprakelijkheid, alsmede van indirecte doorbraak van aansprakelijkheid en onrechtmatig handelen.
Tenslotte betwist [gedaagde] gemotiveerd dat zij ongerechtvaardigd is verrijkt. Zij betwist de door Spector gestelde schade.
3.3.
Spector betwist dat het in onderhavige procedure hetzelfde feitencomplex en dezelfde rechtsbetrekking betreft als in de procedure die heeft geleid tot het arrest van het hof. Onderhavige procedure is een gevolg van de eerdere beslissing in appel.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] betreft het beroep van [gedaagde] op het gezag van gewijsde van het arrest van het gerechtshof te ’s Gravenhage van 31 mei 2011.
Artikel 236 lid 1 Rv bepaalt dat beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht hebben.
De ratio van dit artikel is dat het ongewenst is dat een eenmaal beslecht geschilpunt in een volgende procedure opnieuw ter discussie wordt gesteld. Wanneer een partij zich niet in een beslissing kan vinden dient zij hoger beroep aan te tekenen. Wanneer zij dat niet doet, krijgt de beslissing gezag van gewijsde. Met “beslissing” wordt niet alleen het dictum van het eerdere vonnis bedoeld maar ook de dragende overwegingen daarvan.
4.2.
In onderhavige procedure is niet in geschil dat de vordering van Spector is gegrond op de lease-overeenkomst en het onderhoudscontract, waar ook de vordering in de vorige procedure op was gebaseerd.
Het hof heeft in zijn arrest van 31 mei 2011 geoordeeld dat [naam vennootschap], en niet (tevens) [gedaagde] de contractspartij is van Spector. Het hof heeft voorts geoordeeld dat “zonder nadere toelichting, die Spector niet heeft gegeven, dan ook niet valt in te zien op grond waarvan ook (de eenmanszaak van) [gedaagde] aan de contracten zou zijn gebonden.” Hierbij heeft het hof overwogen dat het feit dat de contracten op de laatste pagina’s onder de handtekening van [gedaagde] tevens een stempel dragen van “[naam studio]” te Terneuzen, daarvoor niet redengevend is, dat het feit dat ten tijde van de uitvoering van de overeenkomsten brieven zijn uitgegaan die waren gericht aan [gedaagde], h.o.d.n. [naam studio]” en waarop werd gereageerd door “[naam]” niet kan meebrengen dat (de eenmanszaak van) [gedaagde] alsnog bij de overeenkomsten partij is geworden en dat het enkele feit dat op 24 augustus 2004 blijkens het Handelsregister is geregistreerd dat de vennootschap [naam vennootschap] met ingang van 14 mei 1996 is opgeheven niet met zich kan brengen dat niet deze vennootschap, maar (de eenmanszaak van) [gedaagde] geacht moet worden van meet af aan bij de overeenkomsten partij te zijn geweest of geacht moet worden (in de loop der tijd) in de plaats van [naam vennootschap] als partij te zijn getreden. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de vordering van Spector afgewezen. Genoemde toetsing door het hof op grond van de stellingen van partijen heeft kracht en dus gezag van gewijsde.
In onderhavige procedure wordt van dezelfde persoon als in de vorige procedure betaling van hetzelfde bedrag, vermeerderd met voortgaande contractuele en vertragingsrente, kosten van rechtskundige bijstand en de toegewezen proceskostenveroordeling in eerste aanleg gevorderd. Nu echter in de vorige procedure de rechtsbetrekking met betrekking tot de overeenkomsten aldus is vastgesteld, dat niet valt in te zien op grond waarvan ook (de eenmanszaak van) [gedaagde] aan de contracten zou zijn gebonden, stuit de vordering van Spector in onderhavige procedure af op het gezag van gewijsde van het arrest van 31 mei 2011.
De stellingen van Spector gaan er allemaal van uit dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de gehele voldoening van de prestatie uit hoofde van de betreffende overeenkomsten, zodat geen van die stellingen tot toewijzing van de vordering kan leiden.
Aan het vorenstaande doet niet af dat Spector andere rechtsgronden aan haar vordering ten grondslag legt, omdat deze gebaseerd zijn op hetzelfde feitencomplex.
4.3.
Spector zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. De rechtbank ziet in het gestelde door [gedaagde] onvoldoende reden af te wijken van de gebruikelijke proceskostenveroordeling overeenkomstig het liquidatietarief.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van Spector af,
5.2.
veroordeelt Spector in de kosten van het geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 821,00 wegens griffierecht en € 1.788,-- wegens salaris advocaat (2 punten x tarief IV à € 894,-- per punt),
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.K. van der Lende-Mulder Smit en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2013. [1]

Voetnoten

1.FM