Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
2.De feiten
€ 13.811,23 per 23 augustus 2008. De handelsrelatie is in deze brief nogmaals per direct beëindigd en [gedaagde] is gesommeerd tot betaling van de uitstaande nota’s, met rente en kosten tezamen € 17.022,34. Het minilab is op 6 september 2008 door Spector teruggehaald.
Bij arrest van 31 mei 2011 heeft het gerechtshof te ’s-Gravenhage het vonnis van de rechtbank vernietigd en de vorderingen van Spector afgewezen. Daarbij is onder meer overwogen:
“
6. Met haareerstegrief keert [gedaagde] zich tegen de verwerping door de rechtbank van haar standpunt dat niet zij, maar de naar Engels recht opgerichte vennootschap [naam vennootschap] partij was bij de op 26 juli 2004 gesloten overeenkomsten. [gedaagde] betoogt dat Spector en [naam vennootschap] al sedert 1995 zaken met elkaar deden, dat altijd duidelijk is aangegeven dat [gedaagde] handelde namens [naam vennootschap], dat facturen door Spector ook altijd aan [naam vennootschap] werden gericht en dat Spector bij een eerder geschil over een fotomachine [naam vennootschap] heeft gedagvaard. Daarnaast heeft [gedaagde] erop gewezen dat [naam vennootschap] blijkens het Handelsregister de handelsnaam [naam studio] voert en dat [naam vennootschap] ook aanslagen van de belastingdienst heeft ontvangen.
3.Het geschil
B. uiterst subsidiair wegens voldoening van het door Spector ondervonden nadeel uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking;
De eerdere rechtsverhouding tussen Spector en [naam vennootschap] liep af per augustus 2004 en is vervolgens in ongewijzigde vorm gecontinueerd. Daarbij heeft [gedaagde] nagelaten de uitschrijving van [naam vennootschap] aan Spector kenbaar te maken. Wel is mede door haar namens [naam studio] het contract getekend en verder gecorrespondeerd. Voor de feitelijke uitvoering van de overeenkomsten waren [gedaagde], [naam studio], en [naam vennootschap] voor Spector uitwisselbaar. [naam studio] was formeel en materieel de enige partij waaraan werd geleverd en met wie werd gecorrespondeerd. In geen enkel schrijven heeft [gedaagde] aangegeven namens [naam vennootschap] op te treden. Zij wist van meet af aan dat [naam vennootschap] geen betalingen kon doen en geen verhaalsmogelijkheid bood. Op het moment van uitschrijving kon überhaupt niet meer met [naam vennootschap] zaken worden gedaan.
Gelet op deze omstandigheden, met name de uitschrijving en de feitelijke voortzetting c.q. indeplaatstreding door [naam studio] alsmede alle gevoerde correspondentie, mocht Spector in redelijkheid en in goed vertrouwen ervan uitgaan, dat materieel met [gedaagde] althans [naam studio] een (voortgezette) rechtsrelatie bestond. Er is sprake van een impliciete contracts- c.q. schuldoverneming, waarvan de abstracte rechtshandeling in de Kamer van Koophandel-formulieren besloten ligt. Toestemming van de contractspartner Spector was vormvrij.
Primair meent Spector dat sprake is van directe aansprakelijkheid, zodat door de identificatie [gedaagde] geheel aansprakelijk wordt voor de schuld van [naam vennootschap]/[naam studio]. Subsidiair is Spector van mening dat indirecte doorbraak opportuun is nu [gedaagde] jegens Spector onzorgvuldig en schadetoebrengend heeft gehandeld en dus ook zelf uit onrechtmatige daad aansprakelijk is naast de aansprakelijkheid van de eventueel bestaande rechtspersoon. [gedaagde] is immers in augustus 2004 tegen het moment dat [naam vennootschap] werd opgeheven willens en wetens verplichtingen aangegaan op naam van die rechtspersoon waarvan zij derhalve reeds toen wist, althans behoorde te begrijpen, dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou kunnen bieden.
voert het volgende aan.
Zij stelt zich primair op het standpunt dat de vordering strijdig is met de beginselen van het gezag van gewijsde, het gesloten stelsel van rechtsmiddelen en de beginselen van een goede procesorde.
Hetgeen door Spector in de dagvaarding wordt gesteld, betreft een herhaling van het hoger beroep. Het zijn stellingen die bij het hof ook reeds aan de orde zijn gekomen of hadden kunnen komen. Het betreft een feitencomplex en daarmee een rechtsbetrekking die identiek is. Het mag niet zo zijn dat een partij een nieuwe procedure kan starten op het moment dat in hoger beroep kennelijk zaken niet of onvoldoende door haar naar voren zijn gebracht. Dit is strijdig met het beginsel van het gezag van gewijsde (negatieve werking).
Ten aanzien van de stelling van Spector met betrekking tot vereenzelviging, dat [gedaagde] gebonden zou zijn aan de overeenkomsten omdat zij zich als het ware één heeft gemaakt met [naam vennootschap], heeft het hof overwogen dat niet valt in te zien op grond waarvan ook (de eenmanszaak van) [gedaagde] aan de contracten zou zijn gebonden. Het aannemen van vereenzelviging tast direct het oordeel van het hof aan. Immers, indien vereenzelviging wordt aangenomen, zou worden geoordeeld dat [gedaagde] wel gebonden zou zijn aan de contracten, terwijl het hof hieromtrent een afwijzend oordeel heeft gegeven. Juist op deze gevallen ziet het gezag van gewijsde.
Het hof heeft bovendien geen aanleiding gezien om ambtshalve (op grond van artikel 25 Rv) de rechtsgronden aan te vullen. Hieruit volgt te meer dat deze procedure niet als verkapt appel mag fungeren.
Voorts verzetten de beginselen van een goede procesorde zich tegen de vorderingen van Spector. De vordering is strijdig met het beginsel dat het geding eens tot een einde moet komen.
Subsidiair betwist [gedaagde] gemotiveerd dat sprake is van vereenzelviging c.q. directe doorbaak van aansprakelijkheid, alsmede van indirecte doorbraak van aansprakelijkheid en onrechtmatig handelen.
Artikel 236 lid 1 Rv bepaalt dat beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht hebben.
De ratio van dit artikel is dat het ongewenst is dat een eenmaal beslecht geschilpunt in een volgende procedure opnieuw ter discussie wordt gesteld. Wanneer een partij zich niet in een beslissing kan vinden dient zij hoger beroep aan te tekenen. Wanneer zij dat niet doet, krijgt de beslissing gezag van gewijsde. Met “beslissing” wordt niet alleen het dictum van het eerdere vonnis bedoeld maar ook de dragende overwegingen daarvan.
Het hof heeft in zijn arrest van 31 mei 2011 geoordeeld dat [naam vennootschap], en niet (tevens) [gedaagde] de contractspartij is van Spector. Het hof heeft voorts geoordeeld dat “zonder nadere toelichting, die Spector niet heeft gegeven, dan ook niet valt in te zien op grond waarvan ook (de eenmanszaak van) [gedaagde] aan de contracten zou zijn gebonden.” Hierbij heeft het hof overwogen dat het feit dat de contracten op de laatste pagina’s onder de handtekening van [gedaagde] tevens een stempel dragen van “[naam studio]” te Terneuzen, daarvoor niet redengevend is, dat het feit dat ten tijde van de uitvoering van de overeenkomsten brieven zijn uitgegaan die waren gericht aan [gedaagde], h.o.d.n. [naam studio]” en waarop werd gereageerd door “[naam]” niet kan meebrengen dat (de eenmanszaak van) [gedaagde] alsnog bij de overeenkomsten partij is geworden en dat het enkele feit dat op 24 augustus 2004 blijkens het Handelsregister is geregistreerd dat de vennootschap [naam vennootschap] met ingang van 14 mei 1996 is opgeheven niet met zich kan brengen dat niet deze vennootschap, maar (de eenmanszaak van) [gedaagde] geacht moet worden van meet af aan bij de overeenkomsten partij te zijn geweest of geacht moet worden (in de loop der tijd) in de plaats van [naam vennootschap] als partij te zijn getreden. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de vordering van Spector afgewezen. Genoemde toetsing door het hof op grond van de stellingen van partijen heeft kracht en dus gezag van gewijsde.