ECLI:NL:RBZWB:2013:11288

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 december 2013
Publicatiedatum
12 mei 2014
Zaaknummer
C/12/79585 / HA ZA 11-333
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding klaagtermijn bij koopovereenkomst van oplegger

In deze zaak, die voor de Rechtbank Zeeland-West-Brabant is behandeld, heeft eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.J. Spijk, een vordering ingesteld tegen gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.A. Gobbens, met betrekking tot een koopovereenkomst van een oplegger. Eiser heeft in 2008 een oplegger van het merk Floor gekocht van gedaagde voor €15.000,00 exclusief BTW. Later heeft eiser deze oplegger doorverkocht aan een derde partij, koper X. Echter, eiser heeft in een eerdere procedure vastgesteld gekregen dat de geleverde oplegger niet van het merk Floor was, maar van het merk Nooteboom. Dit leidde tot een ontbinding van de overeenkomst tussen eiser en koper X, waarbij eiser werd veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan koper X.

Eiser heeft de overeenkomst met gedaagde bij brief van 17 juli 2012 buitengerechtelijk ontbonden, maar gedaagde heeft betwist dat eiser tijdig heeft geklaagd over de geleverde oplegger. Gedaagde stelt dat eiser pas in april 2011 contact heeft opgenomen, terwijl de klachten al eerder hadden moeten worden geuit. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet binnen de termijn van vier maanden, zoals vereist door artikel 7:23 BW, heeft geklaagd. De rechtbank oordeelt dat de vorderingen van eiser moeten worden afgewezen, omdat hij niet tijdig heeft gereageerd op de tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst.

De rechtbank heeft de vorderingen van eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van gedaagde, die zijn begroot op €1.958,00. Dit vonnis is op 4 december 2013 openbaar uitgesproken door mr. H.A. Witsiers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Civiel recht
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/12/79585 / HA ZA 11-333
Vonnis van 4 december 2013
in de zaak van
[eiser],
wonende te [adres],
eiser,
advocaat mr. J.J. Spijk te Middelburg,
tegen
[gedaagde],
wonende te [adres],
gedaagde,
advocaat mr. C.A. Gobbens te Breda.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de akte overlegging producties
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek
  • de akte uitlaten producties.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft op of omstreeks 22 augustus 2008 een oplegger van het merk Floor, bouwjaar 1978, aan [eiser] verkocht voor €15.000,00 exclusief BTW.
heeft deze oplegger in november 2009 verkocht aan [koper X] en vervolgens in december 2009 aan hem geleverd.
heeft [eiser] gedagvaard op 28 februari 2011, omdat [eiser] niet de juiste oplegger geleverd had. Overeengekomen was de levering van een oplegger van het merk Floor en geleverd was een oplegger van het merk Nooteboom. In die procedure is [eiser] bij vonnis van de rechtbank Middelburg van 27 juni 2012 veroordeeld tot betaling aan [koper X] van diverse bedragen. Daartegenover diende [koper X] de oplegger terug te leveren.
Het kentekenbewijs van de oplegger is door de RDW ongeldig verklaard in november 2011.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat – na wijziging van eis:
- primair te verklaren voor recht dat de koopovereenkomst met betrekking tot de oplegger tussen [eiser] als koper en [gedaagde] als verkoper buitengerechtelijk is ontbonden door [eiser];
- subsidiair de koopovereenkomst met betrekking tot de oplegger tussen [eiser] als koper en [gedaagde] als verkoper te ontbinden;
- [gedaagde] te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen €30.461,92 vermeerderd met de wettelijke rente
- [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[eiser] stelt dat hij van [gedaagde] in 2008 een oplegger van het merk Floor, bouwjaar 1978 heeft gekocht voor €15.00,00 exclusief BTW. Deze oplegger heeft hij doorverkocht aan [koper X]. De overeenkomst tussen [eiser] en [koper X] is ontbonden omdat de oplegger niet van het merk Floor was, maar van het merk Nooteboom. In een daarover tussen [eiser] en [koper X] gevoerde procedure heeft de rechtbank dit vastgesteld en [eiser] veroordeeld tot betaling aan [koper X] van de koopprijs en de geleden schade. [eiser] heeft de overeenkomst uit 2008 met [gedaagde] bij brief van 17 juli 2012 buitengerechtelijk ontbonden om dezelfde reden.
[eiser] stelt dat [koper X] hem van de problemen met de oplegger op de hoogte heeft gebracht tussen 17 mei 2010 en 9 juni 2010. In de periode daarna heeft [eiser] nog één of meerdere malen telefonisch contact opgenomen met [gedaagde]. Ook tijdens een persoonlijke ontmoeting medio eind 2010, heeft [eiser] de stellingname van [koper X] ter sprake gebracht bij [gedaagde]. [gedaagde] zou daarbij voorgesteld hebben de oplegger van [koper X] terug te nemen.
3.3.
[gedaagde] stelt dat [eiser] niet tijdig geklaagd heeft. Uit het vonnis van 25 januari 2012 dat is gewezen tussen [eiser] en [koper X], blijkt dat de koopovereenkomst tussen die partijen bij brief van 9 juni 2010 werd ontbonden. Uit de overgelegde stukken blijkt dat [eiser] bij brief van 22 juni 2010 heeft erkend dat hij geen Floor oplegger had geleverd aan [koper X]. [eiser] heeft vervolgens pas bij brief van 12 april 2011 [gedaagde] aangeschreven.
betwist al eerder op de hoogte te zijn geweest. In ieder geval is het “op de hoogte brengen” onvoldoende om te voldoen aan het vereiste dat tijdig geklaagd moet worden.
[gedaagde] stelt dat de ontbinding van de overeenkomst tussen [eiser] en [koper X] niet automatisch meebrengt dat er ook een grond is voor ontbinding van de overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagde].
heeft de oplegger geleverd en [eiser] heeft het gebruik ervan gehad. Als de oplegger geen Floor-oplegger zou zijn doet dat niets af aan het gebruik dat [gedaagde] ervan heeft kunnen maken. Indien het om een gestolen oplegger gaat is de termijn van terugvordering van drie jaar al lang verstreken en kan [eiser] de oplegger opnieuw laten registreren.
[gedaagde] heeft ook de door [eiser] gevorderde bedragen bestreden.

4.De beoordeling

4.1.
Uit de stellingen van partijen blijkt dat er geen geschil meer is over welke oplegger wordt geprocedeerd. [eiser] heeft van [gedaagde] een Floor-oplegger gekocht en geleverd is een Nooteboom-oplegger. In zijn conclusie van dupliek sub 8 stelt [gedaagde] ook dat de identiteit van de oplegger vaststaat.
4.2.
[eiser] heeft in een brief aan [koper X] van 9 juni 2010 erkend dat hij aan [koper X] een verkeerde oplegger had geleverd. [gedaagde] heeft ter onderbouwing van zijn verweer naar die in het geding gebrachte brief verwezen. [eiser] heeft gesteld dat hij [gedaagde] toen en in de periode daarna telefonisch op de hoogte heeft gebracht van de problemen met de oplegger. Eind 2010 heeft [gedaagde] volgens hem voorgesteld de oplegger terug te nemen. Deze stelling is door [gedaagde] bestreden. Als de rechtbank er veronderstellenderwijs vanuit gaat dat wat [eiser] stelt juist is, dan heeft [eiser] nadat duidelijk was dat [koper X] de oplegger niet wilde teruggeven, nog tot 12 april 2011 gewacht met het aanschrijven van [gedaagde]. In die aanschrijving, de brief van 12 april 2011 van de advocaat van [eiser] aan [gedaagde], stelt [eiser] dat als hij wordt veroordeeld ten gunste van [koper X], hij de schade zal afwentelen op [gedaagde]. In de brief wordt niet gesteld dat [gedaagde] een verkeerde oplegger heeft geleverd.
Na het mislukken van de ruil met [koper X] heeft [eiser] nog meer dan twee maanden gewacht met het aanschrijven van [gedaagde]. Die aanschrijving bevat geen duidelijke stellingname ten opzichte van [gedaagde]. Gelet op de verstreken termijn en de inhoud van de brief is de rechtbank van oordeel dat [eiser] niet binnen bekwame tijd zoals bedoeld in art. 7:23 BW geklaagd heeft.
4.3.
De rechtbank is er in het bovenstaande veronderstellenderwijs vanuit gegaan dat de stellingen van [eiser] over de contacten met [gedaagde] juist zijn. Zij oordeelt dat ook in dat geval [eiser] de klaagtermijn van artikel 7:23 BW heeft overschreden. Zij zal [eiser] dan ook niet toelaten zijn stellingen over de telefonische mededelingen en besprekingen met [gedaagde] te bewijzen.
4.4. De vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen. [eiser] zal worden veroordeeld in de proceskosten die aan de zijde van [gedaagde] zijn gevallen. Deze kosten worden als volgt begroot:
griffierecht €800,00
advocaatkosten €1.158,00 (2 x €579,00)

5.De beslissing

De rechtbank
  • wijst de vorderingen af;
  • veroordeelt [eiser] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] gevallen zijnde €1.958,00;
  • verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.