Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
- de dagvaarding
- de akte overlegging producties
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek
- de akte uitlaten producties.
2.De feiten
heeft deze oplegger in november 2009 verkocht aan [koper X] en vervolgens in december 2009 aan hem geleverd.
heeft [eiser] gedagvaard op 28 februari 2011, omdat [eiser] niet de juiste oplegger geleverd had. Overeengekomen was de levering van een oplegger van het merk Floor en geleverd was een oplegger van het merk Nooteboom. In die procedure is [eiser] bij vonnis van de rechtbank Middelburg van 27 juni 2012 veroordeeld tot betaling aan [koper X] van diverse bedragen. Daartegenover diende [koper X] de oplegger terug te leveren.
Het kentekenbewijs van de oplegger is door de RDW ongeldig verklaard in november 2011.
3.Het geschil
- primair te verklaren voor recht dat de koopovereenkomst met betrekking tot de oplegger tussen [eiser] als koper en [gedaagde] als verkoper buitengerechtelijk is ontbonden door [eiser];
- subsidiair de koopovereenkomst met betrekking tot de oplegger tussen [eiser] als koper en [gedaagde] als verkoper te ontbinden;
- [gedaagde] te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen €30.461,92 vermeerderd met de wettelijke rente
- [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
[eiser] stelt dat [koper X] hem van de problemen met de oplegger op de hoogte heeft gebracht tussen 17 mei 2010 en 9 juni 2010. In de periode daarna heeft [eiser] nog één of meerdere malen telefonisch contact opgenomen met [gedaagde]. Ook tijdens een persoonlijke ontmoeting medio eind 2010, heeft [eiser] de stellingname van [koper X] ter sprake gebracht bij [gedaagde]. [gedaagde] zou daarbij voorgesteld hebben de oplegger van [koper X] terug te nemen.
betwist al eerder op de hoogte te zijn geweest. In ieder geval is het “op de hoogte brengen” onvoldoende om te voldoen aan het vereiste dat tijdig geklaagd moet worden.
heeft de oplegger geleverd en [eiser] heeft het gebruik ervan gehad. Als de oplegger geen Floor-oplegger zou zijn doet dat niets af aan het gebruik dat [gedaagde] ervan heeft kunnen maken. Indien het om een gestolen oplegger gaat is de termijn van terugvordering van drie jaar al lang verstreken en kan [eiser] de oplegger opnieuw laten registreren.
[gedaagde] heeft ook de door [eiser] gevorderde bedragen bestreden.
4.De beoordeling
Na het mislukken van de ruil met [koper X] heeft [eiser] nog meer dan twee maanden gewacht met het aanschrijven van [gedaagde]. Die aanschrijving bevat geen duidelijke stellingname ten opzichte van [gedaagde]. Gelet op de verstreken termijn en de inhoud van de brief is de rechtbank van oordeel dat [eiser] niet binnen bekwame tijd zoals bedoeld in art. 7:23 BW geklaagd heeft.
4.4. De vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen. [eiser] zal worden veroordeeld in de proceskosten die aan de zijde van [gedaagde] zijn gevallen. Deze kosten worden als volgt begroot:
griffierecht €800,00
advocaatkosten €1.158,00 (2 x €579,00)
5.De beslissing
- wijst de vorderingen af;
- veroordeelt [eiser] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] gevallen zijnde €1.958,00;
- verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.