Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
- het tussenvonnis van 10 juli 2013
- het proces-verbaal van comparitie van 18 september 2013
- de akte van [eiser]
- de akte van [gedaagde].
2.De feiten
De peildatum voor de omvang en de waardering van de huwelijksgoedrengemeenschap is 1 mei 2011, de datum waarop de samenleving is beëindigd.
De woning van partijen is 17 september 2013 verkocht voor €160.000,00.
3.Het geschil en de beoordeling in conventie en in reconventie
De woning is inmiddels verkocht voor €160.000,00. Partijen hebben afgesproken dat de kosten van de verkoop bij helfte worden gedeeld evenals de kosten van het schilderwerk van ongeveer €1.100,00.
Op de woning rustte een hypotheek van €180.000,00 waar beide partijen voor aansprakelijk zijn. Gelet op de verkoopprijs van de woning zal ieder aan de restschuld €10.000,00 moeten bijdragen.
De man heeft in zijn conclusie van 18 september 2013 zijn eis vermeerderd. Hij vordert een vergoeding voor het gebruik van de woning door de vrouw van €200,00 per maand vanaf 2 april 2012. Dit bedrag is ongeveer de helft van de netto rente die hij heeft betaald.
De vrouw stelt dat de vordering te laat is ingesteld. In ieder geval kan deze niet meer met terugwerkende kracht worden toegewezen.
De man heeft zijn vordering in gesteld op een moment dat de woning al verkocht was. De rechtbank zal de vordering waarbij met terugwerkende kracht een bijdrage wordt gevorderd afwijzen. De vrouw heeft met deze kosten namelijk geen rekening kunnen houden omdat er niet eerder aanspraak op is gemaakt.
Uit het proces-verbaal van de zitting van 18 september 2013 blijkt dat partijen dit onderdeel van hun geschil hebben geregeld zodat dit verder buiten de beoordeling valt.
Partijen hebben de inboedel in onderling overleg verdeeld zodat daarover geen oordeel meer behoeft te worden gegeven. Ieder houdt de zaken die hem of haar zijn toebedeeld.
Uit het proces-verbaal van de zitting van 18 september 2013 blijkt dat partijen het erover eens zijn dat de uitkering op de Reaalverzekering ten goede zal komen aan de dochter, zodat deze verzekering verder buiten de beoordeling valt.
De man stelt dat zijn werkgever hem bij de verhuizing naar [plaats] €4.000,00 heeft voorgeschoten voor algemene kosten en dat hij daarvan €1.000,00 heeft gedeclareerd zodat nog een schuld van €2.000,00 resteert waarvan de vrouw de helft moet meebetalen.
De vrouw heeft het bestaan van deze schuld betwist.
De man heeft een brief van zijn werkgever overgelegd waaruit het bestaan van de lening blijkt. Deze lening is verstrekt tijdens het huwelijk zodat deze voor het deel dat nu nog resteert, €2.000,00 in de verdeling moet worden meegenomen.
De man stelt dat de vrouw zonder zijn medeweten eind 2010 groet sommen geld heeft opgenomen en dat hij genoodzaakt was beslag te laten leggen op de bankrekeningen.
Deze kosten bedragen €1.793,72.
De vrouw heeft niet ontkend een bedrag van €90.000,00 opgenomen te hebben en “veilig te hebben gesteld”. Zij stelt dat dit met medeweten van de man was en dat de beslagen onnodig zijn gelegd.
In echtscheidingsprocedures compenseert de rechtbank in het algemeen de proceskosten die partijen ieder maken, tenzij er een bijzondere reden is hiervan af te wijken. Zo’n bijzondere reden is niet het vermoeden van de man dat de vrouw gelden onttrok aan de huwelijksgoederengemeenschap. Als hij dan toch meent beslag te moeten leggen op bestanddelen van de huwelijksgoederengemeenschap dan is dat voor de rechtbank geen reden af te wijken van de algemene regel dat proceskosten worden gecompenseerd en blijven de kosten ervan dus voor zijn rekening.
Partijen zijn het erover eens dat het ouderdomspensioen valt onder de Wet Verevening pensioenen bij scheiding. Zij verschillen van mening over de ingangsdatum. Volgens de man moet dit de datum van feitelijk uiteengaan zijn, volgens de vrouw de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking.
De man heeft de definitieve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2008 overgelegd. De vrouw heeft na de peildatum €772,00 ontvangen, welk bedrag nog verrekend moet worden met de man.
De vrouw heeft zich op dit onderdeel gerefereerd zodat dit standpunt van de man wordt overgenomen. De vrouw zal ter zake nog de helft van dit bedrag aan de man moeten betalen.
Polis Delta Lloyd: ieder 50%;
Polis Aegon [nummer]: € 15.956,12 naar de man;
Schuld werkgever €2.000,00 naar de man onder verrekening van de helft;
Verder moet de schuld van €2.000,00 verdeeld worden. Omdat de man die voor zijn rekening moet nemen kan hij €1.000,00 verrekenen.
De man heeft reeds ontvangen €112.947,51 en de vrouw €95.910,10. De man moet dus nog €8.518,70 aan de vrouw betalen ter zake van overbedeling verminderd met genoemde €1.000,00. Per saldo is dat dus €7.518,70.