ECLI:NL:RBZWB:2013:11264

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 november 2013
Publicatiedatum
24 april 2014
Zaaknummer
C/12/71379 / HA ZA 10-27
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.M. Steenbeek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding voor belastingschade na onteigening van bedrijfsloods door Gemeente Middelburg

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 november 2013 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser, wonende te Middelburg, en de Gemeente Middelburg. De eiser vorderde een schadevergoeding van € 42.700,-- wegens belastingschade die hij zou hebben geleden als gevolg van de aankoop van een bedrijfsloods door de gemeente. De rechtbank heeft de deskundige, mr. J. Zandee-Dingemanse, benoemd om de omvang van de belastingschade vast te stellen. De deskundige concludeerde dat de eiser belastingschade had geleden, die werd vastgesteld op € 39.507,--. De rechtbank oordeelde dat de Gemeente Middelburg aansprakelijk was voor deze schade en dat de wettelijke rente verschuldigd was vanaf het moment dat de Gemeente in verzuim was gesteld, te weten 5 juni 2002.

De rechtbank heeft de vordering van de eiser tot betaling van de belastingschade toegewezen, maar de vordering tot rente vanaf eerdere data afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de Gemeente Middelburg in de proceskosten moest worden veroordeeld, omdat zij als overwegend in het ongelijk gestelde partij werd beschouwd. De kosten van de deskundige werden door beide partijen gezamenlijk gedragen, zoals overeengekomen in de transportakte. De rechtbank heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Civiel recht
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/12/71379 / HA ZA 10-27
Vonnis van13 november 2013
in de zaak van
[eiser],
wonende te Middelburg,
eiser,
advocaat mr. M.W. Dieleman te Middelburg,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE MIDDELBURG,
zetelend te Middelburg,
gedaagde,
advocaat mr. C.J. IJdema te Middelburg.
Partijen zullen hierna [eiser] en Gemeente Middelburg genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 8 augustus 2012
  • het deskundigenbericht
  • de conclusie na deskundigenbericht van [eiser]
  • de antwoordconclusie na deskundigenbericht van Gemeente Middelburg.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
[eiser] heeft bij conclusie na deskundigenbericht zijn eis wat de hoofdsom betreft verminderd en vordert thans betaling van een bedrag van € 42.700,--.
2.2.
Bij voormeld vonnis is mr. J. Zandee-Dingemanse benoemd tot deskundige. Zij heeft haar concept-rapport voorgelegd aan partijen die daarop deels aan de hand van door hen eerder ingeschakelde deskundigen hebben gereageerd. Mr. Zandee heeft de door of namens partijen gemaakte opmerkingen betrokken bij de vaststelling van haar definitieve rapport. De in het tussenvonnis geformuleerde vragen luidden:
Heeft [eiser] als gevolg van de door hem met de Gemeente Middelburg gesloten overeenkomst van koop en verkoop van een perceel grond met bedrijfsloods, een en ander onder de voorwaarden als nader omschreven in de processtukken, belastingschade geleden?
Indien de vraag bevestigend wordt beantwoord: wat is de omvang van die schade?
Welke opmerkingen acht u verder van belang in het kader van de aan u voorgelegde vragen?
Ad a:De vraag is door mr. Zandee bevestigend beantwoord. Partijen hebben bij het sluiten van hun overeenkomst in 2000 voor de vraag of sprake is van belastingschade aangesloten bij het dienaangaande bepaalde in het besluit van de staatssecretaris van financiën van 2 juli 1999 nr. DB99/1736M. Na een beschouwing over dat besluit en over enkele arresten betreffende belastingschade concludeert de deskundige dat belastingschade is geleden waarbij zij belastingschade definieert als het verschil tussen de door Visser over 2000 betaalde inkomstenbelasting en het contant gemaakte bedrag aan inkomstenbelasting dat hij zonder onteigening bij voortzetting van zijn bedrijf ter plaatse over een reeks van jaren had moeten betalen. Het door Gemeente Middelburg van aanvang af ingenomen en ook bij conclusie na deskundigenbericht gehandhaafde standpunt - dat [eiser] geen belastingschade heeft geleden omdat sprake was van een aanbod dat een in gelijke omstandigheden verkerende, redelijk handelende ondernemer, rekening houdende met de belastingheffing over de boekwinst, vrijwillig zou hebben geaccepteerd - is volgens haar niet juist gelet op de omstandigheden dat [eiser] ten tijde van het aanbod 52 jaar was, zijn bedrijf wilde voortzetten, dat elders moest doen en daartoe ook moest investeren. Zij stelt dat die situatie verschilt van die in de door Gemeente Middelburg aangehaalde jurisprudentie.
Anders dan Gemeente Middelburg aanvoert is er naar haar mening evenmin sprake van bestemmingswijzigingswinst – in welk geval geen sprake zou zijn van belastingschade - nu het niet ging om landbouwgrond en [eiser] geen landbouwbedrijf uitoefende.
[eiser] kan zich in de conclusie van de deskundige vinden.
De rechtbank acht de conclusie van de deskundige adequaat en overtuigend gemotiveerd en maakt haar standpunt dat [eiser] belastingschade heeft geleden en de aan die conclusie ten grondslag liggende motivering tot de hare.
Ad b en c:
De deskundige is van mening dat de door [eiser] geleden belastingschade dient te worden gesteld op € 42.700,-- . Met partijen gaat de deskundige er van uit dat [eiser] over 2000 een bedrag van f. 143.688,-- meer aan inkomstenbelasting heeft betaald dan zonder de aankoop door de Gemeente het geval zou zijn geweest. In confesso is voorts dat op dat bedrag een bedrag van f. 17.085,-- ter zake van investeringsaftrek in mindering gebracht dient te worden. Bij de berekening van het bedrag aan fictieve inkomstenbelasting, verschuldigd vóór onteigening, is de deskundige uitgegaan van een periode van tien jaar. De gemeente meent dat een periode van dertien jaar gehanteerd dient te worden en de deskundige geeft in haar rapport (blz. 8) feitelijk aan dat zij het daarmee eens is omdat [eiser] op het moment van onteigenen 52 jaar oud was, hij zijn bedrijf niet heeft beëindigd en, uitgaand van de leeftijd van 65 jaar waarop men, in elk geval in 2000, recht heeft op AOW derhalve een periode van dertien jaar meer voor de hand ligt. Bij hantering van die periode dient de belastingschade gesteld te worden op € 39.507,--.
De door de deskundige genoemde, objectieve, feiten en omstandigheden gronden naar het oordeel van de rechtbank dat herziene oordeel. [eiser] meent dat vast gehouden dient te worden aan de door zijn accountant gehanteerde periode van tien jaar en wijst er op dat de Gemeente er zelf eerder van uitging dat hij zijn bedrijf spoedig zou beëindigen. De rechtbank stelt vast dat [eiser] zelf dat standpunt nooit heeft ingenomen en dat gesteld noch gebleken is dat hij zijn bedrijf reeds heeft beëindigd; zij acht zij n standpunt dat uitgegaan moet worden van een periode van tien jaar dan ook onvoldoende onderbouwd. zij zal derhalve uitgaan van een periode van dertien jaar en de belastingschade derhalve vaststellen op € 39.507,--.
2.3.
Partijen verschillen voorts van mening over vraag of en vanaf welk tijdstip over genoemd bedrag wettelijke rente is verschuldigd. [eiser] vordert primair rente vanaf 18 juli 2000 omdat op die dag de door de Gemeente te betalen koopprijs was verschuldigd en de belastingschade deel uitmaakt van die koopprijs. Subsidiair vordert hij de rente vanaf 1 september 2001 omdat de deskundige van de gemeente toen over alle gegevens beschikte om tot een gemeenschappelijk standpunt over de belastingschade te kunnen komen. Meer subsidiair vordert zij de rente vanaf 5 juni 2002 omdat hij de Gemeente bij brief van 22 mei 2002 heeft gesommeerd tot betaling van de belastingschade, vermeerderd met de wettelijke rente.
De Gemeente stelt primair dat zij geen rente verschuldigd is omdat de belastingschade pas opeisbaar is vanaf het moment dat deze bindend is vastgesteld hetgeen nog niet het geval is. Subsidiair verzet zij zich tegen rentebetaling vanaf 18 juli 2000 omdat de belastingschade geen onderdeel uitmaakt van de koopprijs en ook pas kon worden bepaald ná het vaststellen van de definitieve cijfers over het boekjaar. Nu geen afspraken zijn gemaakt over de termijn waarbinnen de belastingschade zou moeten worden betaald is pas wettelijke rente verschuldigd op het moment dat deze schade daadwerkelijk is geleden en de gemeente in gebreke is gesteld. Ook de datum van 1 september 2001 komt niet als ingangsdatum in aanmerking omdat de gemeente toen nog niet in verzuim was. Het zelfde geldt voor 5 juni 2002: er is weliswaar gesommeerd maar de vordering was nog niet opeisbaar.
2.4.
Blijkens artikel 16 lid 1 van de koopovereenkomst en het gelijkluidende artikel 8 lid 1 van de transportakte is de Gemeente naast de overeengekomen koopsom, die voldaan moest worden op 18 juli 2000, tevens gehouden tot vergoeding van de belastingschade indien en voor zover die is geleden. Een vordering tot schadevergoeding is eerst opeisbaar op het moment dat de schade geleden is. Waar het gaat om belastingschade dient – nu gekozen is voor kapitalisatie van die schade ineens - als tijdstip daarvoor te worden aangemerkt de dagtekening van de aanslag inkomstenbelasting over 2000, te weten 4 september 2001. Daaraan doet, anders dan de Gemeente lijkt aan te voeren, niet af dat de omvang van die schade eerst bij dit vonnis wordt vastgesteld. Op 18 juli 2000 was die schade derhalve nog niet opeisbaar en koopovereenkomst noch transportakte bevatten een bepaling omtrent de (ingangsdatum van) over de schade verschuldigde rente. De vorderingen tot betaling van wettelijke rente vanaf 18 juli 2000, respectievelijk1 september 2001 worden derhalve afgewezen.
Nu als onweersproken vaststaat dat [eiser] de Gemeente bij brief van 22 mei 2002 heeft gesommeerd tot betaling uiterlijk op 5 juni 2002 was zij op dat tijdstip in verzuim en is zij derhalve vanaf dat tijdstip wettelijke rente verschuldigd over de schadevergoeding.
2.5.
[eiser] vorderde, na wijziging van eis, in hoofdsom € 42.700,-- en toegewezen wordt € 39.507,--. De Gemeente dient daarom als overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten te worden veroordeeld. Dat [eiser] heeft willen vasthouden aan het rapport Giezeman is geen reden hem in de kosten te veroordelen of die kosten te compenseren zoals de Gemeente heeft aangevoerd.
Partijen hebben elk de helft van de kosten van de deskundige voldaan. [eiser] vordert echter dat de Gemeente ook de volledige kosten van de door de rechtbank benoemde deskundige dient te dragen; de Gemeente verzet zich daartegen en meent dat, op de voet van artikel 16 lid 1 voornoemd van de transportakte partijen elk de helft van de kosten dienen te dragen. De rechtbank volgt dat standpunt: partijen zijn overeengekomen dat de kosten van een derde deskundige door partijen gezamenlijk zou worden gedragen en mr. Zandee dient, na vernietiging van het rapport van de heer Giezeman, als de door partijen bedoelde derde deskundige te worden beschouwd.
De kosten worden begroot op
Vastrecht € 1.065,--
Salaris advocaat 3 punten ad € 894,--
€ 2.782,--
Totaal € 3.847,--

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt Gemeente Middelburg om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 39.507,00 (negenendertig duizendvijfhonderdzeven euro), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van 5 juni 2002 tot de dag van volledige betaling;
3.2.
veroordeelt Gemeente Middelburg in de kosten van dit geding, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 3.847,-- (drieduizendachthonderdzevenenveertig euro);
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Steenbeek en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2013.