Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
,nader ook te noemen: betrokkene,
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 november 2013 uitspraak gedaan over een verzoek tot toekenning van een kostenvergoeding. De gemachtigde van de betrokkene had beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het verzoek om kostenvergoeding had afgewezen. De gemachtigde stelde dat hij recht had op vergoeding van de kosten die hij had gemaakt voor rechtsbijstand in het kader van de Wet administratiefrechtelijk handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De officier van justitie had echter betoogd dat de gemaakte kosten niet voor vergoeding in aanmerking kwamen, omdat niet was aangetoond dat de gemachtigde over de benodigde juridische scholing beschikte om rechtsbijstand te verlenen.
De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de gemachtigde weliswaar werkzaamheden heeft verricht in het kader van de beroepsprocedure, maar dat er onvoldoende bewijs was dat hij de vereiste juridische scholing had genoten. De kantonrechter benadrukte dat voor het toekennen van een kostenvergoeding het essentieel is dat de gemachtigde kan aantonen dat hij beroepsmatig rechtsbijstand verleent en dat hij over de juiste kwalificaties beschikt. Aangezien dit niet was aangetoond, werd het verzoek om kostenvergoeding afgewezen.
De beslissing van de kantonrechter is genomen tijdens een openbare zitting en is op dezelfde dag uitgesproken. De uitspraak benadrukt het belang van juridische kwalificaties voor het verlenen van rechtsbijstand en de voorwaarden waaronder kostenvergoeding kan worden toegekend in het kader van de Wahv.