ECLI:NL:RBZWB:2013:10790

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 oktober 2013
Publicatiedatum
31 januari 2014
Zaaknummer
251879 / 13-990
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vermelding van naam arts in EPD en berisping door werkgever

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 oktober 2013, staat de vordering van [eiser] centraal, die zich verzet tegen de berisping die hem door zijn werkgever, Emergis, is opgelegd. De zaak betreft de vermeende onrechtmatige vermelding van de naam van [eiser] in het Elektronisch Patiëntendossier (EPD) van een patiënte, waarbij hij werd geassocieerd met grensoverschrijdend gedrag. De procedure begon met een dagvaarding op 11 maart 2013, gevolgd door verschillende processtukken, waaronder een vonnis van 24 juni 2013 waarin een schrijffout werd gecorrigeerd. [eiser] vorderde onder andere de intrekking van de berisping, rectificatie van de verslaglegging in het EPD, en schadevergoeding voor immateriële schade.

De kantonrechter oordeelde dat de registratie van de naam van [eiser] in het EPD niet onrechtmatig was, hoewel het beter was geweest om zijn naam niet te vermelden. De rechter benadrukte dat de aantekeningen in het EPD de twijfels van [gedaagde 1] over de betrouwbaarheid van de patiënte weerspiegelden. De vordering tot intrekking van de berisping werd afgewezen, omdat Emergis in redelijkheid had kunnen besluiten tot de berisping, gezien het gedrag van [eiser] bij het verspreiden van vertrouwelijke informatie. De rechter concludeerde dat de vorderingen van [eiser] niet toewijsbaar waren en dat hij in de proceskosten moest worden veroordeeld.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van zorgprofessionals in het omgaan met vertrouwelijke informatie en de gevolgen van onprofessioneel gedrag in de werkomgeving. De rechter bevestigde dat de werkgever, Emergis, niet onterecht had gehandeld door de berisping op te leggen, en dat de vorderingen van [eiser] op basis van onrechtmatige daad niet konden worden toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Kanton
[Zaaknummer] [Rolnummer]
Zittingsplaats: Middelburg
zaak/rolnr.: 251879 / 13-990
vonnis van de kantonrechter d.d. 30 oktober 2013
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eisende partij,
verder te noemen: [eiser],
in persoon,
t e g e n :

1.[gedaagde 1],

wonende te [woonplaats],
gedaagde partij,
verder te noemen: [gedaagde 1],
gemachtigde: mr. V. Jongepier,
en

2.de stichting

STICHTING EMERGIS,
gevestigd te Goes,
gedaagde partij,
verder te noemen: Emergis,
gemachtigde: mr. G.A. Diebels.
het verloop van de procedure
De procedure is als volgt verlopen:
- dagvaarding van 11 maart 2013,
- akten van [eiser],
- conclusies van antwoord in de hoofdzaak, tevens conclusies van antwoord in het incident,
- vonnis van 24 juni 2013,
- conclusies van repliek en dupliek.
de beoordeling van de zaak
1. Het vonnis van 24 juni 2013 bevat een kennelijke schrijffout die moet worden verbeterd. In overweging 7.2 dient de zin "Uitgaande van dat feit, beoordeelde [gedaagde 1] het handelen en nalaten van [eiser]." verbeterd te worden gelezen als "Uitgaande van dat feit, beoordeelde Emergis het handelen en nalaten van [eiser].". In het vonnis werd de incidentele vordering van [eiser] afgewezen en de hoofdzaak verwezen naar de rol voor repliek.
2. Bij repliek wijzigde [eiser] zijn eis, zodat hij nu vordert, samengevat weergegeven,
- de veroordeling van Emergis tot intrekking van de maatregel van berisping op straffe van verbeurte van een dwangsom,
- de veroordeling van Emergis en/of [gedaagde 1] tot verwijdering van de (aanvullende) verslaglegging in het EPD van 15 januari 2013 en tot rectificatie van de verslaglegging van 18 augustus 2012 in het EPD als door [eiser] verzocht in zijn e-mailbericht van 28 september 2012 - of op een andere door de kantonrechter als behoorlijk en toereikend aan te merken wijze - op straffe van verbeurte van een dwangsom,
- de hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] en Emergis tot betaling van € 39.395,-- ter vergoeding van de door [eiser] geleden immateriële (reputatie)schade c.q. ter vergoeding van schade als gevolg van de aantasting van eer en goede naam alsmede ter compensatie van economische kwetsbaarheid te vermeerderen met wettelijke rente,
- de veroordeling van [gedaagde 1] en Emergis in de proceskosten.
3.1.
Voor een weergave van de feiten verwijst de kantonrechter naar de overwegingen 4.1 tot en met 4.8 van het vonnis van 24 juni 2013. Deze beschrijving wordt aangevuld met het volgende.
3.2.
[eiser] werkte wegens ziekte niet van medio oktober 2012 tot 5 februari 2013.
3.3.
Bij brief van 15 januari 2013 schreef [gedaagde 1] aan verweerder in het EPD een aantekening te hebben opgenomen om verder te verduidelijken wat hij met zijn aantekening van 18 augustus 2012 had getracht weer te geven. De tekst van die aanvulling luidt: "Ik hecht eraan bij de aantekening de dato 18/8/2013 in dit dossier een nadere aanvulling te geven. Met name ten aanzien van de door mij ingeschatte betrouwbaarheid van de anamnese wil ik graag het volgende toelichten; Met mijn beschrijving in het dossier:
"In gesprek geen aanwijzingen voor een actuele as 1 stoornis (!) Zelfs met de hypothese van het invullen van mogelijke weggevallen herinneringen tgv mogelijke dissociatie komt de anamnese mij te wisselend van inhoud over en de houding in het gesprek als manipulerend."
heb ik willen aangeven dat ik de anamnese van cliënte onbetrouwbaar acht, zowel tav haar relaas over het gebeurde bij afwezigheid van de afdeling als ten aanzien van haar relaas over wat gebeurd zou zijn in aanwezigheid van collega [eiser] op de afdeling. Ik hecht eraan in dit dossier weer te geven dat ik op grond van deze anamnese geen enkele aanleiding zie om collega [eiser] van grensoverschrijdend gedrag tov cliënte te verdenken."
3.4.
[eiser] was werkloos van 2 mei 2013 tot 1 juli 2013. Aan de werkloosheid kwam een einde door indiensttreding voor bepaalde tijd bij een GGZ- instelling. [eiser] werkt daar als arts op de opnameafdeling van GGZ Zuidwest Drenthe.
4. [eiser] baseert zijn vordering op het volgende.
4.1.
Met de rapportage van 18 augustus 2012 in het EPD van patiënte maakte [gedaagde 1] een ernstige inbreuk op [eisers] professionele integriteit. In die rapportage werd [eiser] met naam genoemd en geassocieerd met zeer ernstig en volstrekt onaanvaardbaar seksueel grensoverschrijdend gedrag. [gedaagde 1] had niet mogen besluiten tot vermelding van de naam van [eiser] in de rapportage van 18 augustus 2012 in het EPD.
4.2.
In de aanvullende rapportage van 15 januari 2013 noemde [gedaagde 1] opnieuw de naam van [eiser] in relatie tot grensoverschrijdend gedrag. Hij verwees naar zijn eerdere rapportage zodat een lezer die niet eerder kennis nam van de rapportage van 18 augustus 2012 op het idee wordt gebracht dit alsnog te doen. De aanvullende rapportage laat de mogelijkheid open dat tegen [eiser] wellicht niet op grond van deze anamnese maar wel op andere gronden, een verdenking van grensoverschrijdend gedrag zou kunnen zijn gerezen.
4.3.
[gedaagde 1] maakte zich schuldig aan inbreuk makend en onrechtmatig gedrag. Omdat hij dit deed tijdens de uitoefening van zijn bediening, kan dit gedrag worden aangerekend aan Emergis als zijn werkgever. [gedaagde 1] en Emergis zijn aansprakelijk voor de daardoor veroorzaakte schade.
4.4.
Emergis had [eiser] niet mogen berispen. In de brief waarin die sanctie werd opgelegd, schreef Emergis dat [gedaagde 1] een afweging had gemaakt om de naam van [eiser] al dan niet te vermelden en had gekozen voor vermelding, terwijl hij twijfelde aan de betrouwbaarheid van de verklaring van de cliënten. Daarbij wordt niet aangegeven wat deze afweging inhield. Emergis overweegt ook niet dat [gedaagde 1] had kunnen realiseren dat [eiser] niet bij de separatie van de patiënte op zondag 29 juli 2012 aanwezig kon zijn geweest omdat hij wist dat [eiser] nooit werkt in het weekend. Ook ontbreekt in de oplegging van de berisping een overweging ten aanzien van de vraag of [gedaagde 1] in redelijkheid kon besluiten tot vermelding van [eisers] naam in het EPD. Emergis liet buiten beschouwing dat [gedaagde 1] bij een reële afweging van alle in aanmerking te nemen belangen - in het bijzonder het belang van [eiser] om in een rapportage op het EPD niet te worden geassocieerd met zeer ernstig en volstrekt onaanvaardbaar seksueel grensoverschrijdend gedrag - niet tot vermelding van [eisers] naam had mogen besluiten. Ook is de procedure van de totstandkoming van de berisping onbehoorlijk.
5. [gedaagde 1] en Emergis betwisten de vorderingen en de daarvoor aangevoerde gronden.
De vordering tot intrekking van de maatregel van berisping
6.1.
Met het einde van de arbeidsovereenkomst op 2 mei 2013 eindigde het mogelijke nadeel dat [eiser] kon ondervinden in zijn arbeidsverhouding met Emergis als gevolg van de door haar gegeven berisping. Daardoor werd zijn belang bij de vordering tot intrekking van de berisping beperkt, maar kwam het niet te ontbreken. Zo behoudt [eiser], met het oog op zijn positie op de arbeidsmarkt, er belang bij dat de berisping wordt ingetrokken indien grond bestaat voor die intrekking. Het verweer dat [eiser] geen belang heeft bij zijn vordering, wordt daarom verworpen.
6.2.
Een werkgever is bevoegd over te gaan tot een maatregel als een berisping indien de werknemer tekortschiet in een behoorlijke vervulling van de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst. Deze bevoegdheid vloeit voort uit de gezagsverhouding tussen de partijen bij de arbeidsovereenkomst. Bij uitoefening van deze bevoegdheid is de werkgever verplicht zich als een goed werkgever te gedragen.
6.3.
In de regeling betreffende de ontbinding van de arbeidsovereenkomst behoort het resultaat van de rechterlijke toetsing aan wat een goed werkgever behoort te doen en na te laten in beginsel ten volle, onder afweging van alle voor zijn oordeel relevante factoren, tot uitdrukking te komen in de hoogte van de ontbindingsvergoeding die de rechter met het oog op de omstandigheden van het geval naar billijkheid toekent aan een partij ten laste van de wederpartij. In de ontbindingsprocedure voerde [eiser] onder meer aan dat de berisping hem ten onrechte was opgelegd. Hij verzette zich tegen de verzochte ontbinding, en als die toch zou worden uitgesproken maakte hij aanspraak op een vergoeding waarbij rekening moest worden gehouden met de materiële en de immateriële schade die hem is toegebracht. Desondanks werd de arbeidsovereenkomst ontbonden zonder toekenning van een vergoeding aan [eiser]. De kantonrechter achtte in de beschikking tot ontbinding de berisping terecht gegeven. Gelet op een en ander is er geen plaats voor een vordering tegen Emergis tot schadevergoeding wegens een berisping, gegeven in strijd met goed werkgeverschap. Maar de vordering tot intrekking van de berisping strekt niet tot schadevergoeding. Daarom faalt het verweer dat voor die vordering gelet op de uitkomst van de ontbindingsprocedure geen plaats is.
6.4.
De gronden van de berisping zijn omschreven in de brief van 11 oktober 2012 en samengevat weergegeven in overweging 4.6 van het vonnis van 24 juni 2013. Het komt erop neer dat [eiser] niet collegiaal handelde en in strijd met de regels voor artsen en voor medewerkers van Emergis. Het gewraakte gedrag van [eiser] bestond daarin dat hij niet meteen contact opnam met [gedaagde 1] maar koos voor het breed verspreiden, ook aan externen, van een e-mail met een deel van de aantekening in het EPD van de patiënte.
6.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter kon Emergis in redelijkheid zich op het standpunt stellen, zonder daarbij de grenzen van het goed werkgeverschap te overschrijden, dat het gewraakte gedrag van [eiser] als arts en werknemer niet aanvaardbaar was. Ook is begrijpelijk dat Emergis zwaar tilt aan dergelijk gedrag. Tijdens het werk kunnen conflicten ontstaan en fouten worden gemaakt. In dit geval kan ervan worden uitgegaan dat [gedaagde 1] fouten had gemaakt - zoals Emergis erkent in haar brief van 11 oktober 2011 aan hem - door op 18 augustus 2012 in het EPD van patiënte [eisers] naam te vermelden, door zijn twijfel aan de beweringen van de patiënte niet explicieter weer te geven en door niet zo spoedig mogelijk de kwestie met [eiser] te bespreken.
6.6.
Juist na dergelijke fouten van een ander en na het ontstaan van een conflict mag worden verwacht, zeker van artsen, dat zij collegiaal met elkaar omgaan en de-escalerend optreden. [eiser] schoot hierin in aanzienlijke mate tekort door in plaats daarvan zijn kritiek op [gedaagde 1] niet met hem of met anderen uit de directie te bespreken, maar in een e-mail te verspreiden in de kring van circa 60 personen, onder wie externen, met een passage uit het vertrouwelijke EPD van patiënte. Dergelijk gedrag past niet in deze omstandigheden.
6.7.
[eiser] had op 11 september voor het eerst de registratie in het EPD gelezen en verzond op 28 september 2012 zijn e-mail. Uit dit tijdsverloop volgt dat [eiser] ruim de tijd had gedragsalternatieven te overwegen, te bespreken en uit te voeren nadat hij - begrijpelijk - onaangenaam was getroffen door de passage in het EPD. Ook is de verzending van de e-mail niet een impulsieve uiting van primaire boosheid na lezing van die passage, waarop [eiser] terugkwam om te proberen de verhoudingen te normaliseren zodra hij weer tot rede was gekomen. Integendeel, uit de opstelling van [eiser] in de periode van een maand vanaf zijn kennisneming van de aantekening in het EPD van de patiënte tot 11 oktober 2012 blijkt niet dat hij zelf ook tot het inzicht was gekomen dat hij er goed aan had gedaan zijn gewraakte gedrag achterwege te laten. Een berisping is dan niet onredelijk, ook om de betrokken werknemer in te scherpen dat dergelijk gedrag niet door de beugel kan.
6.8.
Gelet op deze omstandigheden was het opleggen van een berisping niet in strijd met de normen van goed werkgeverschap. De fouten van [gedaagde 1] en het feit dat hem geen sanctie is opgelegd, maken dit niet anders.
6.9.
De vordering tot intrekking van de maatregel van berisping is niet toewijsbaar.
De vordering tot rectificatie en/of verwijdering van de verslagleggingen in het EPD
7.1.
Degene die, zoals [gedaagde 1], aantekeningen in het EPD van een patiënte maakt, is daarbij gehouden op te tekenen wat de patiënte zegt. De aantekening moet in die zin juist zijn dat zij naar inhoud en strekking overeenstemt met de verklaring van de patiënte. Dat betekent niet dat die verklaring naar inhoud als juist moet worden aanvaard. Dat is ook niet het doel van een EPD. De registratie in het EPD dat de patiënte verklaarde tijdens haar verblijf in Emergis te zijn geconfronteerd met ernstig grensoverschrijdend gedrag, kan redelijkerwijs niet worden opgevat in die zin dat [gedaagde 1] die verklaring voor waar, waarschijnlijk of enigszins aannemelijk hield.
7.2.
Alleen artsen en andere daartoe gekwalificeerde personen hebben beroepshalve toegang tot het EPD. Van hen kan worden verwacht in te zien dat de registratie van de beweringen van de patiënte niet betekent dat [gedaagde 1] die voor waar, waarschijnlijk of enigszins aannemelijk hield. Ook valt niet in te zien dat zij die beweringen wel voor waar, waarschijnlijk of enigszins aannemelijk zouden houden.
7.3.
Twee leden van de directie van Emergis spraken met [eiser] op 5 oktober 2012. Volgens het verslag van dat gesprek kreeg [eiser] op 13 september 2012 tijdens de artsenlunch bij Emergis te maken met humoristische - althans humoristisch bedoelde - opmerkingen over "drukpunten" naar aanleiding van de registratie in het EPD. In zijn uitvoerige commentaar op dat verslag weersprak [eiser] dit niet. De omstandigheid dat collega's dergelijke opmerkingen maakten, kan [eiser] onaangenaam hebben getroffen, maar toont niet dat collega's de beweringen voor waar, waarschijnlijk of enigszins aannemelijk hielden. Voor humoristische opmerkingen zou anders geen plaats zijn.
7.4.
Ondanks de registratie in het EPD van de patiënte, slaagde [eiser] als 64-jarige erin binnen twee maanden na het einde van de arbeidsovereenkomst met Emergis een andere betrekking als arts te vinden in de geestelijke gezondheidszorg.
7.5.
Uit de registratie in het EPD blijkt voldoende van de twijfel van [gedaagde 1] over het waarheidsgehalte van het relaas van patiënte. Te denken valt aan de passages die erop neerkomen dat:
- [eiser] zou hebben gedrukt en zou hebben gekeken,
- patiënte ontwijkend en vaag blijft in wat en hoe precies, dat zij er niet op ingaat en bij doorvragen geïrriteerd raakt,
- patiënte zichzelf diverse malen tegenspreekt,
- patiënte in gesprek afwerend is om details te bespreken, stellig in uitspraken en tegenstrijdigheden uitsprekend,
- zelfs met de hypothese van het invullen van mogelijke weggevallen herinneringen ten gevolge van mogelijke dissociatie komt de anamnese [gedaagde 1] te wisselend van inhoud over en de inhoud in het gesprek als manipulerend.
7.6.
Gelet op een en ander is de kantonrechter van oordeel dat de registratie op 18 augustus 2012 door [gedaagde 1] van de aantekeningen in het EPD van de patiënte niet onrechtmatig is te achten, hoewel het de voorkeur had verdiend de naam van [eiser] niet te vermelden.
7.7.
De op 15 januari 2013 in het EPD opgenomen verduidelijking van de aantekening van 18 augustus 2012 is evenmin onrechtmatig. Weliswaar werd de naam van [eiser] opnieuw genoemd, maar dat gebeurde om duidelijk te maken dat [gedaagde 1] de anamnese van de patiënte onbetrouwbaar acht ten aanzien van wat gebeurd zou zijn in aanwezigheid van [eiser] en dat hij geen enkele aanleiding ziet om [eiser] te verdenken van grensoverschrijdend gedrag ten opzichte van de patiënte.
7.8.
De vordering tot rectificatie en/of verwijdering van de verslagleggingen in het EPD is niet toewijsbaar.
De vordering tot schadevergoeding
8.1.
Uit wat is overwogen, volgt dat de registratie op 18 augustus 2012 door [gedaagde 1] van de aantekeningen in het EPD van de patiënte niet onrechtmatig is en de verduidelijking van 18 januari 2013 evenmin. Die registratie en die verduidelijking kunnen dan ook geen grond zijn om [gedaagde 1] en - in haar hoedanigheid van zijn werkgever - Emergis te veroordelen tot schadevergoeding wegens onrechtmatige daad.
8.2.
Voor zover de vordering tot schadevergoeding is gebaseerd op de stelling dat - kort gezegd - Emergis ten onrechte [eiser] berispte en besloot de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met hem na te streven, stuit de vordering af op de uitkomst van de ontbindingsprocedure. Daartoe wordt verwezen naar overweging 6.3.
De proceskosten
9.1.
[eiser] dient als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten te worden veroordeeld.
9.2.
De door [gedaagde 1] gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen vanaf de vijftiende dag na vandaag omdat [eiser] een redelijke termijn van veertien dagen na vandaag wordt gegund voor de voldoening van de proceskosten.
de beslissing
De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding welke aan de zijde van [gedaagde 1] tot op heden worden begroot op € 800,-- wegens salaris van de gemachtigde van [gedaagde 1] vermeerderd met de wettelijke rente over het bedrag van deze proceskosten vanaf de vijftiende dag na vandaag tot de dag der voldoening;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding welke aan de zijde van Emergis tot op heden worden begroot op € 800,-- wegens salaris van de gemachtigde van Emergis;
verklaart deze veroordelingen in de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Kool, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 oktober 2013 in tegenwoordigheid van de griffier.