ECLI:NL:RBZWB:2013:10595
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Op tegenspraak
- Rechtspraak.nl
Onvoldoende bewijs voor eenzijdige wijziging van arbeidsovereenkomst en recht op loon
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 december 2013, stond de vraag centraal of de werkgever, een besloten vennootschap, de arbeidsovereenkomst van de werknemer eenzijdig mocht wijzigen. De werknemer had geweigerd om de gewijzigde arbeid te aanvaarden, en de werkgever had gesteld dat de werknemer gesommeerd was een steiger te verlaten voordat hij deze weer betrad. De kantonrechter oordeelde dat niet bewezen was dat de werknemer daadwerkelijk was gesommeerd de steiger te verlaten. Dit was cruciaal, omdat de arbeidsovereenkomst geen beding bevatte dat de werkgever het recht gaf om eenzijdig arbeidsvoorwaarden te wijzigen op basis van artikel 7:613 BW.
De procedure volgde na een tussenvonnis van 4 maart 2013, waarin de kantonrechter al had overwogen dat de arbeidsovereenkomst geen wijzigingsbeding bevatte. Tijdens het getuigenverhoor werd geprobeerd bewijs te leveren dat de werknemer de steiger opnieuw betrad na een sommatie. De verklaringen van de getuigen waren echter tegenstrijdig en leidden niet tot de vereiste mate van zekerheid dat de werknemer was gesommeerd. De kantonrechter concludeerde dat de werkgever niet in het bewijs was geslaagd en dat de werknemer recht had op zijn loon over de periode waarin hij niet kon werken door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever kwam.
De kantonrechter veroordeelde de werkgever tot betaling van het salaris van de werknemer over de periode van 14 mei tot en met 31 juli 2012, vermeerderd met een wettelijke verhoging van 10% wegens vertraagde betaling. Daarnaast werd de werkgever veroordeeld in de proceskosten, waarbij de kosten van een getuigenverhoor als nodeloos gemaakt voor rekening van de werknemer kwamen. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en andere vorderingen werden afgewezen.