ECLI:NL:RBZWB:2013:10543

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 november 2013
Publicatiedatum
22 januari 2014
Zaaknummer
2361210 / 13-3541
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst in het kader van overgang van onderneming

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 november 2013 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De verzoekster, een onderneming die de rechtsvoorganger van de verwerende partij had overgenomen, verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de verwerende partij, die in dienst was getreden bij de rechtsvoorganger. De verwerende partij had zich ziek gemeld en was in een conflict verwikkeld over de betaling van zijn loon. De verzoekster stelde dat er onvoldoende werk was voor de verwerende partij en dat de samenwerking verstoord was door de aanhangige procedure. De kantonrechter oordeelde dat het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst verband hield met de overgang van onderneming, wat een opzegverbod met zich meebracht. De kantonrechter concludeerde dat de verzoekster onvoldoende gewichtige redenen had aangevoerd voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst, en wees het verzoek af. Tevens werd bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten moest dragen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Kanton
[Zaaknummer] [Repnummer]
Zittingsplaats: Middelburg
zaak/repnr.: 2361210 / 13-3541

beschikking van de kantonrechter d.d. 14 november 2013

inzake

[verzoekster],

handelend onder de naam
[bedrijfsnaam],
wonende te [woonplaats],
verzoekende partij,
verder te noemen: [verzoekster],
gemachtigde: mr. K.P.T.G. Flos.
t e g e n :

[verweerder],

wonende te [woonplaats],
verwerende partij,
verder te noemen: [verweerder].
gemachtigde: mr. E.A. Mulders.

het verloop van de procedure

De procedure is als volgt verlopen:
- verzoekschrift, ingediend op 16 september 2013,
- verweerschrift,
- mondelinge behandeling van 28 oktober 2013.

de beoordeling van de zaak

1.
[verweerder], geboren op [geboortedatum], is op 1 maart 2010 in dienst getreden bij de rechtsvoorganger van [verzoekster], te weten: [rechtsvoorganger]. Op 10 oktober 2010 zijn [verweerder] en [rechtsvoorganger] een arbeidsovereenkomst voor de duur van één jaar aangegaan. [verweerder] is op grond van deze overeenkomst in dienst getreden als medewerker in algemene dienst. Hierbij is een arbeidsduur van 25 uur per week overeengekomen. Op deze arbeidsovereenkomst is de CAO voor Linnenverhuur- en Wasserijbedrijven en voor Textielreinigingsbedrijven van toepassing verklaard (verder te noemen: CAO). Op 10 oktober 2011 is de arbeidsovereenkomst met één jaar verlengd.
2.
Op 10 oktober 2012 zijn [verweerder] en [rechtsvoorganger] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aangegaan, waarbij een arbeidsduur van 30 uur per week is overeengekomen. [verweerder] is op grond van deze overeenkomst in dienst gebleven als medewerker in algemene dienst. Op deze arbeidsovereenkomst is de CAO eveneens van toepassing verklaard.
3.
Per 1 juni 2013 is [rechtsvoorganger] door [verzoekster] overgenomen. In het kader van de overgang van onderneming heeft [verzoekster] met haar rechtsvoorganger afgesproken dat [verweerder] nog één maand de route zou rijden die hij gebruikelijk reed, hetgeen betekende dat hij naast zijn werkzaamheden voor [verzoekster] tevens werkzaamheden zou verrichten voor [rechtsvoorganger], waarvan de rechtsvoorganger van [verzoekster] nog steeds eigenaar is. De reden daarvoor was dat de rechtsvoorganger van [verzoekster] nog niet de beschikking had over een nieuwe bedrijfsauto.
4.
Nog voor de overname werd [verweerder] gevraagd een vaststellingsovereenkomst te tekenen om het dienstverband met wederzijds goedvinden te beëindigen. [verweerder] heeft geweigerd de vaststellingsovereenkomst te tekenen. Vervolgens heeft [verzoekster] [verweerder] een nieuwe arbeidsovereenkomst aangeboden. In deze arbeidsovereenkomst was onder meer een werkweek van 25 uur per week, in plaats van de geldende 30 uur per week, opgenomen. [verweerder] is niet op dit aanbod ingegaan. Op 22 juli 2013 heeft [verweerder] zich ziek gemeld vanwege rugklachten.
5.
Bij aangetekende brief van 24 juli 2013 heeft [verzoekster] aan [verweerder] onder meer het navolgende medegedeeld: “Hierbij deel ik u mede dat, gezien uw weigering om de arbeidsovereenkomst te tekenen, ik mij genoodzaakt zie uw salaris op te schorten tot u in deze wel mee wilt werken.” [verweerder] heeft hierop bij brief van 25 juli 2013 gereageerd. Hij heeft daarbij verzocht om zijn loon tijdig over te maken en zijn bereidwilligheid geuit om een nieuwe arbeidsovereenkomst te tekenen, mist deze gelijkwaardig is aan het oude contract.
6.
Bij brief van 8 augustus 2013 heeft de gemachtigde van [verweerder] [verzoekster] namens hem onder meer gesommeerd de loonbetaling voor te zetten en het achterstallige loon over het gehele dienstverband aan hem te voldoen. Op 23 augustus 2013 heeft [verzoekster] levenspartner, de heer [levenspartner], [verweerder] op zijn huisadres bezocht.
7.
[verweerder] heeft vervolgens een voorlopige voorziening bij de Rechtbank Zeeland-West-Brabant aanhangig gemaakt, waarin hij gevorderd heeft [verzoekster] te veroordelen tot – kort gezegd - betaling van een voorschot op het achterstallige loon, achterstallige overuren, achterstallige chauffeurstoeslag, een voorschot op de achterstallige vakantietoeslag en om aan hem in het vervolg een bedrag van € 1.372,68 bruto per maand, exclusief 8,33% vakantietoeslag, alsmede een bedrag van € 30,-- bruto chauffeurstoeslag te voldoen.
8.
[verzoekster] verzoekt thans de arbeidsovereenkomst met [verweerder] op de kortst mogelijke termijn te ontbinden, aangezien gelet op hetgeen zich tussen partijen heeft afgespeeld en de aanhangige bodemprocedure er niet langer sprake kan zijn van een vruchtbare en harmonieuze samenwerking tussen partijen danwel tussen [verzoekster] levenspartner [levenspartner] en [verweerder]. [verzoekster] stelt daartoe onder meer dat [verweerder] de keuze heeft gemaakt om haar bij de start van de onderneming met een groot probleem op te zadelen door een voorlopige voorziening aanhangig te maken. Naast de betaling van de koopsom ad € 55.000,-- dient [verzoekster] bij integrale toewijzing van de vordering ruim € 21.000,-- aan [verweerder] te betalen. [verzoekster] voorziet hierdoor een liquiditeitsprobleem. Verder stelt [verzoekster] dat zij te weinig werk heeft voor [verweerder], aangezien [verweerder] tijdens zijn dienstverband bij [verzoekster] rechts-voorganger tevens werkzaamheden verrichtte voor [rechtsvoorganger]. Toen deze werkzaam-heden een maand na de overname wegvielen, bleef er maar 16 uur per week aan werk voor [verweerder] over. Ten slotte stelt [verzoekster] dat [verweerder] haar levenspartner, de heer [levenspartner], ervan beschuldigd dat hij [verweerder] op 23 augustus op zijn huisadres met de dood heeft bedreigd, hetgeen door [levenspartner] wordt ontkend en betwist.
9.
[verweerder] heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van [verzoekster] en verzoekt het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst af te wijzen.
10.
De kantonrechter overweegt als volgt. Als meest verstrekkend verweer heeft [verweerder] aangevoerd dat het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst uitsluitend verband houd met de overgang van onderneming. Allereerst dient dus beoordeeld te worden of het onderhavige verzoek verband houdt met de aanwezigheid van het opzegverbod wegens overgang van een onderneming (artikel 7:670, lid 8 BW).
11.
Uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling aan de orde is gekomen is naar het oordeel van de kantonrechter voldoende aannemelijk geworden dat de verzochte ontbinding samenhangt met de overgang van onderneming. In het kader van deze overname is door [verzoekster] immers reeds getracht de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden te beëindigen. Toen [verweerder] weigerde hieraan mee te werken heeft [verzoekster] [verweerder] vervolgens een nieuwe arbeidsovereenkomst aangeboden waarin een werkweek van 25 uur per week, in plaats van de geldende 30 uur per week, was opgenomen. Thans verzoekt [verzoekster] ontbinding van de arbeidsovereenkomst en legt hier onder meer aan ten grondslag dat zij te weinig werk heeft voor [verweerder]. Deze situatie is, mede gelet op het bovenstaande, naar het oordeel van de kantonrechter uitsluitend door de overname ontstaan. Dit blijkt ook uit het feit dat [verzoekster] tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat [verweerder] tijdens zijn dienstverband met [verzoekster] rechtsvoorganger tevens werkzaamheden verrichtte voor [rechtsvoorganger] en dat er, toen deze werkzaamheden een maand na de overname wegvielen, slechts 16 uur per week aan werk voor [verweerder] over bleef. Dat er in deze nieuwe situatie te weinig werk voor [verweerder] beschikbaar is kan zo zijn, maar houdt wel verband met de overgang van onderneming en kan dus niet leiden tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
12.
Vervolgens dient beoordeeld te worden of zich ondanks dit verbod omstandigheden voordoen die een gewichtige reden voor ontbinding vormen. [verzoekster] heeft daartoe aangevoerd dat de verhouding tussen partijen, danwel tussen [verzoekster] levenspartner [levenspartner] en [verweerder], inmiddels zodanig verstoord is geraakt dat er niet langer sprake kan zijn van een vruchtbare en harmonieuze samenwerking. [verweerder] heeft daartegen verweer gevoerd. De kantonrechter is van oordeel dat het feit dat [verweerder] een voorlopige voorziening jegens [verzoekster] aanhangig heeft gemaakt niet aan hem kan worden tegengeworpen. [verweerder] heeft immers het recht om een dergelijke procedure jegens zijn werkgever aanhangig te maken. Verder heeft [verzoekster], tegenover het verweer van [verweerder], naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de verhouding tussen partijen zodanig verstoord is geraakt dat voortzetting van het dienstverband niet langer tot de mogelijkheden behoort. Bovendien heeft [verweerder] tijdens de mondelinge behandeling onweersproken aangevoerd dat hij als chauffeur weinig direct contact heeft met [verweerder]. Het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal derhalve worden afgewezen.
13.
Om de verhouding tussen partijen niet nog verder te belasten zal de kantonrechter de proceskosten tussen partijen verdelen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

de beslissing

De kantonrechter:
wijst het verzoek af;
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten moet dragen.
Deze beschikking is gegeven door mr. N.J.C. van Spronssen, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 november 2013 in tegenwoordigheid van de griffier.
idm