ECLI:NL:RBZWB:2013:10215

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 november 2013
Publicatiedatum
6 januari 2014
Zaaknummer
AWB 12_578
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van kinderopvangtoeslag en de vereisten voor kostenbetaling

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 november 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Belastingdienst/Toeslagen over de toekenning van kinderopvangtoeslag. Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de Belastingdienst waarin de kinderopvangtoeslag voor 2009 op nihil was gesteld. De rechtbank oordeelde dat de kosten voor kinderopvang daadwerkelijk ten tijde van de opvang of kort daarna moesten worden voldaan, zoals ook in eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State was vastgesteld. De rechtbank zag geen bijzondere omstandigheden die aanleiding gaven om van deze regel af te wijken. Eiser had redelijkerwijs kunnen onderkennen dat er een onbetaald bedrag was, en de rechtbank concludeerde dat eiser niet aan de vereisten voldeed om recht te hebben op de volledige kinderopvangtoeslag.

De rechtbank behandelde ook de kwestie van een schenking die eiser had ontvangen van de gastouder. De rechtbank oordeelde dat deze schenking niet als gemaakte kosten kon worden aangemerkt, omdat de kosten voor kinderopvang daadwerkelijk door de vraagouder moesten zijn gedragen. Eiser had aangevoerd dat hij recht had op kinderopvangtoeslag over de aangetoonde kosten, maar de rechtbank volgde de lijn van eerdere rechtspraak die stelde dat volledige betaling van de kosten een voorwaarde is voor het recht op toeslag. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond en het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk, waarbij de Belastingdienst/Toeslagen werd veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 12/578 KINDER

uitspraak van 28 november 2013 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats], eiser,

gemachtigde:[naam gemachtigde],
en

Belastingdienst/Toeslagen (kantoor Utrecht), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 30 december 2011 (bestreden besluit I) inzake de wijziging van de kinderopvangtoeslag 2009 naar nihil.
Het beroep is behandeld op de zitting van de enkelvoudige kamer van 22 juni 2012. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn toenmalige gemachtigde en zijn echtgenote[naam echtgenote]. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich laten vertegenwoordigen door[naam vertegenwoordiger].
Na de behandeling ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek heropend en de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.
Bij besluit van 23 oktober 2013 (bestreden besluit II) heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bestreden besluit I gewijzigd. De nihilstelling van de kinderopvangtoeslag 2009 zal ongedaan worden gemaakt en er zal, conform het besluit van 29 juni 2011 tot definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag 2009, € 4.991,00 aan kinderopvangtoeslag worden toegekend.
Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 1 november 2013.
Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en zijn echtgenote.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich laten vertegenwoordigen door[naam vertegenwoordiger].

Overwegingen

1.
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser heeft in 2008 kinderopvangtoeslag ontvangen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft de aanvraag automatisch gecontinueerd en bij besluit van 11 december 2008 een voorschot kinderopvangtoeslag 2009 verleend van € 5.851,00.
Bij besluit van 24 december 2008 is het voorschot kinderopvangtoeslag 2009 herzien naar € 10.229,00.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft bij besluit van 9 juni 2011 (primair besluit) het voorschot kinderopvangtoeslag herzien naar € 5.114,00, gebaseerd op 80 oppasuren per maand.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en aangevoerd dat de gastouder-opvang 160 uur per maand voor twee kinderen heeft bedragen.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft bij besluit van 29 juni 2011 de kinderopvangtoeslag 2009 definitief vastgesteld op € 4.991,00.
Bij brief van 12 augustus 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagendienst eiser in verband met de behandeling van het bezwaarschrift verzocht om overzichten van alle financiële transacties met betrekking tot de kinderopvang bij het gastouderbureau Roodkapje. Eiser heeft aan de Belastingdienst/Toeslagen een overzicht van zijn bankafschriften van het jaar 2009 gestuurd.
In het bestreden besluit I heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaarschrift tegen het besluit van 9 juni 2011 aangemerkt als een bezwaarschrift tegen het besluit van 29 juni 2011 tot definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag 2009. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan het bestreden besluit I ten grondslag gelegd dat uit de betalingsbewijzen is gebleken dat eiser de eigen bijdrage terug heeft ontvangen van het gastouderbureau en dat eiser derhalve geen eigen bijdrage heeft betaald, zodat er geen recht op kinderopvangtoeslag is.
In het bestreden besluit II heeft de Belastingdienst/Toeslagen geconstateerd dat de definitieve berekening kinderopvangtoeslag 2009 van 29 juni 2011 niet kon worden herzien op basis van artikel 21 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), zodat de nihilstelling van de kinderopvangtoeslag 2009 ongedaan zal worden gemaakt. Aan eiser wordt alsnog een bedrag van € 4.991,00 aan kinderopvangtoeslag 2009 toegekend. Voorts heeft de Belastingdienst/Toeslagen gesteld dat eiser heeft aangetoond dat hij
€ 11.224,00 heeft overgemaakt aan het gastouderbureau. Eiser heeft € 1.483,00 teruggestort gekregen, zodat eiser niet alle kosten, te weten € 11.712,00, heeft voldaan en geen aanspraak kan maken op kinderopvangtoeslag 2009.
2.
Eiser heeft in beroep, samengevat, aangevoerd dat uit de overgelegde bankafschriften blijkt dat hij in 2009 € 11.712,00 aan oppaskosten heeft betaald. De terugontvangen bedragen betreffen een schenking. Onder verwijzing naar diverse wettelijke bepalingen, de wetsgeschiedenis en jurisprudentie betoogt eiser dat deze schenking is toegestaan en niet van invloed is op het recht op kinderopvangtoeslag.
Subsidiair heeft eiser gesteld dat indien de rechtbank van oordeel is dat eiser de eigen bijdrage niet heeft betaald, hij alsnog de eigen bijdrage kan voldoen.
Meer subsidiair heeft eiser aangevoerd dat er recht op kinderopvangtoeslag bestaat over het betaalde bedrag voor kinderopvang.
Ten slotte heeft eiser aangevoerd dat het bestreden besluit moet worden vernietigd omdat sprake is van dwaling.
3.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wko heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk, indien het betreft kinderopvang in een geregistreerd kindercentrum of gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1.
het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2.
de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3.
de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekt een belanghebbende de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Ingevolge artikel 6:127, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) gaan, wanneer een schuldenaar die de bevoegdheid tot verrekening heeft, aan zijn schuldeiser verklaart dat hij zijn schuld met een vordering verrekent, beide verbintenissen tot hun gemeenschappelijk beloop teniet.
Ingevolge artikel 7:175, eerste lid, van het BW is schenking de overeenkomst om niet, die er toe strekt dat de ene partij, de schenker, ten koste van eigen vermogen de andere partij, de begiftigde, verrijkt.
4.
De rechtbank stelt vast dat eiser bezwaar heeft gemaakt tegen het voorschotbesluit van 9 juni 2011. Hangende deze bezwaarprocedure is het definitieve vaststellingsbesluit van 29 juni 2011 genomen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft het bezwaarschrift van eiser gericht geacht tegen het besluit van 29 juni 2011 en daarop beslist. Tijdens de zitting van
22 juni 2012 is namens eiser meegedeeld dat hij daarmee kan instemmen.
5.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen bestreden besluit I. Tijdens de beroepsprocedure heeft de Belastingdienst/Toeslagen een herziene beslissing op bezwaar genomen, bestreden besluit II. Deze treedt in de plaats van bestreden besluit I.
Niet gebleken is dat eiser bij de beoordeling van het bestreden besluit I nog belang heeft. Het beroep tegen dit besluit dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard.
6.
Aangezien het bestreden besluit II niet geheel aan het beroep van eiser tegemoet komt, wordt zijn beroep op grond van de artikelen 6:18 en 6:19, eerste lid, van de Awb, zoals die tot 1 januari 2013 luidden, mede geacht te zijn gericht tegen het bestreden besluit II.
7.
Aan bestreden besluit II heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat geen recht bestaat op kinderopvangtoeslag omdat de kosten van kinderopvang niet geheel zijn voldaan. Dit staat er aan in de weg om een hoger bedrag toe te kennen aan kinderopvangtoeslag dan is gedaan bij het besluit van 29 juni 2011 tot definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag 2009 op € 4.991,00.
Naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt uit artikel 18, van de Awir, in samenhang met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, dat degene die kinderopvangtoeslag ontvangt moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte is van deze kosten, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BU6772.
Tussen partijen is niet in geschil dat de kosten voor kinderopvang voor 2009 € 11.712,- bedroegen. Dit blijkt ook uit de jaaropgaven. Volgens de Belastingdienst/Toeslagen zijn deze kosten om twee redenen niet geheel voldaan. Allereerst omdat er slechts een bedrag van € 11.224,- is betaald aan het gastouderbureau en voorts omdat er een bedrag van € 1.483,- is teruggestort door het gastouderbureau.
8.
Ter zitting is gebleken dat partijen het er over eens zijn dat in de ingezonden betaalbewijzen een bedrag van € 488,- ontbreekt.
Ter zitting is namens eiser aangevoerd dat uit het ter zitting overgelegde rekeningafschrift van het gastouderbureau blijkt dat het betreffende bedrag (over de maand april 2009) wel is ontvangen door het gastouderbureau. Uit bijlage 5.2 bij het aanvullend beroepschrift van 2 maart 2012 (gedingstuk A10) leidt de rechtbank echter af dat het bedrag is gestorneerd. Er is niet aangetoond dat het bedrag op een later tijdstip alsnog is betaald.
Ter zitting is aangevoerd dat eiser er op mocht vertrouwen dat de kosten bij hem werden geïncasseerd door het gastouderbureau. Nu dat niet blijkt te zijn gebeurd, moet hij in de gelegenheid worden gesteld de kosten alsnog te voldoen.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt dit betoog niet. Zoals blijkt uit onder meer de uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:371, brengen de achtergrond van de regeling voor het toekennen van kinderopvangtoeslag en het verstrekken van voorschotten daarvoor en het belang van controle op een juiste besteding van overheidsgelden met zich dat de verschuldigde kosten voor kinderopvang daadwerkelijk ten tijde van die opvang of uiterlijk kort daarna worden voldaan. De rechtbank ziet geen bijzondere omstandigheden om hier in het geval van eiser van af te wijken. De rechtbank is van oordeel dat eiser redelijkerwijs had kunnen onderkennen dat sprake was van een gestorneerd en niet opnieuw geïncasseerd bedrag. Dat geldt te meer nu de betalingen aan het gastouderbureau via een speciaal daartoe geopende rekening verliepen.
Gelet op het bovenstaande gaat de rechtbank ervan uit dat een bedrag van € 488,- onbetaald is gebleven.
9.
Tussen partijen is niet in geschil dat de door het gastouderbureau teruggestorte bedragen schenkingen betreffen van de gastouder. Zoals de Afdeling is de uitspraak van
5 juni 2013 (ECVL:NL:RVS:2013:CA2106) overwoog, staat artikel 5, eerste lid, van de Wko niet in de weg aan een schenking door de gastouder ter grootte van de eigen bijdrage op de voet van artikel 7:175, eerste lid, van het BW. Doel en strekking van de regeling tot het toekennen van kinderopvangtoeslag verzetten zich er echter tegen dat bij verrekening van de schenking met de eigen bijdrage aanspraak op kinderopvangtoeslag bestaat. Daartoe wordt in aanmerking genomen dat door de wetgever bedoeld is dat, om voor toeslag in aanmerking te kunnen komen, de kosten van de opvang daadwerkelijk door de vraagouder moeten zijn gedragen.
Zoals uit deze uitspraak blijkt, is het van belang dat de kosten van de opvang daadwerkelijk door de vraagouder moeten zijn gedragen. Anders dan de Afdeling in de uitspraak van 13 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1927, is de rechtbank van oordeel dat daar in het geval van eiser geen sprake van is. De rechtbank wijst er daarbij op dat sprake is van een constructie waarbij met dezelfde frequentie als de betalingen door de vraagouder, namelijk maandelijks, via het gastouderbureau en door middel van automatische incasso, een bedrag ter grootte van de eigen bijdrage wordt terugbetaald door de gastouder aan de vraagouder. Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank bezwaarlijk worden gezegd dat de vraagouder daadwerkelijk kosten draagt.
Eiser heeft zich ten aanzien van de schenkingen nog beroepen op dwaling. Blijkens het verhandelde ter zitting is de dwaling echter niet ingeroepen jegens de gastouder, zodat de rechtbank het beroep op dwaling buiten beschouwing zal laten.
Het voorgaande betekent dat de geschonken bedragen van € 1.483,- niet kunnen worden aangemerkt als gemaakte kosten.
Eiser heeft subsidiair het standpunt betrokken dat de geschonken eigen bijdrage alsnog kan worden voldaan. Onder verwijzing naar de reeds genoemde uitspraak van de Afdeling van
17 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:371, is de rechtbank van oordeel dat deze grond niet kan slagen.
10.
Gelet op hetgeen is overwogen onder 8 en 9 moet er van worden uitgegaan dat van de kosten van kinderopvang van € 11.712,- een bedrag van € 488,- en een bedrag van € 1.483,- onbetaald is gebleven.
De volgende vraag is wat hiervan de consequenties dienen te zijn. Eiser heeft in dit verband betoogd dat recht op kinderopvang bestaat over de kosten die zijn aangetoond. De Belastingdienst/Toeslagen stelt zich op het standpunt dat de kosten volledig moeten zijn voldaan om recht te hebben op kinderopvangtoeslag.
De Afdeling heeft bij uitspraak van 19 december 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BY6772) geoordeeld dat de in de overeenkomst opgenomen kosten voor de gastouder door de vraagouder in zijn geheel moeten zijn voldaan en dat indien dit niet het geval is, er geen recht bestaat op kinderopvangtoeslag.
De rechtbank ziet geen aanleiding om hiervan af te wijken en de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (ECLI:RBROT:2013:5353) te volgen ten aanzien van het proportionaliteitsbeginsel. De rechtbank overweegt daartoe dat de hoogte van de kinderopvangtoeslag in artikel 7 van de Wko onder meer afhankelijk wordt gesteld van het aantal afgenomen uren en de daarvoor te betalen uurprijs, hetgeen bij eiser neerkomt op een bedrag van € 11.712. In dit licht past het niet om in afwijking van de wet de hoogte van de toeslag afhankelijk te stellen van de door eiser daadwerkelijk (aantoonbaar) betaalde kosten.
Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat nu eiser niet (aantoonbaar) alle kosten heeft betaald, de Belastingdienst/Toeslagen terecht heeft geweigerd een hoger bedrag aan kinderopvangtoeslag toe te kennen dan is gedaan bij het besluit van 29 juni 2011 tot definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag 2009 op € 4.991,00.
11.
Het beroep tegen bestreden besluit II zal ongegrond worden verklaard.
12.
Aangezien eiser beroep heeft ingesteld tegen bestreden besluit I en dit besluit niet is gehandhaafd door de Belastingdienst/Toeslagen, ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat het griffierecht aan eiser moet worden vergoed. Tevens ziet de rechtbank aanleiding de Belastingdienst/Toeslagen te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 944,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor de zitting van 22 juni 2012 met een waarde per punt van € 472, en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit II ongegrond;
  • draagt de Belastingdienst/Toeslagen op het betaalde griffierecht van € 42,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 944,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van Alphen, voorzitter, en mrs. M. Breeman en D.H. Hamburger, leden, in aanwezigheid van mr. I.I. Meester, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 november 2013. De griffier is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.