ECLI:NL:RBZWB:2013:10131

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 december 2013
Publicatiedatum
31 december 2013
Zaaknummer
2310418 CV EXPL 13-7355
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zaakwaarneming en aansprakelijkheid in het kader van ontruiming en opslag van inboedel

In deze zaak, die voor de Rechtbank Zeeland-West-Brabant is behandeld, betreft het een geschil tussen een eiseres en een stichting, waarbij de eiseres schadevergoeding vordert van de stichting wegens onrechtmatige daad en tekortkoming in de zorgplicht als zaakwaarnemer. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. E.M.A. Leijser, heeft de stichting, vertegenwoordigd door mr. C.M.V.M. Ketelaars, aangeklaagd. De zaak is voortgekomen uit een eerdere ontruiming van de woonruimte van de eiseres, die op 27 september 2011 heeft plaatsgevonden. De eiseres was aanwezig bij de ontruiming en heeft later haar inboedel laten opslaan door de stichting, die als zaakwaarnemer optrad. De eiseres stelt dat de stichting haar zorgplicht heeft geschonden door haar niet tijdig te informeren over de opslag en het afvoeren van haar inboedel.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de stichting haar zorgplicht niet heeft geschonden. De eiseres was op de hoogte van de waarneming van haar belangen en had de mogelijkheid om contact op te nemen met de stichting. De rechtbank oordeelt dat de eiseres nalatig is geweest door geen contact op te nemen en haar nieuwe adres niet door te geven. De rechtbank wijst de vordering van de eiseres af en oordeelt dat de stichting recht heeft op vergoeding van de kosten van de executie en opslag van de inboedel. De eiseres wordt veroordeeld tot betaling van de kosten van de procedure en de schadevergoeding aan de stichting, die in totaal € 2.624,68 voor executiekosten en € 1.244,51 voor opslagkosten bedraagt, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 16 oktober 2013.

De uitspraak is gedaan door de kantonrechter mr. F.G.P.M. Spreuwenberg en is openbaar uitgesproken op 30 december 2013.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Kanton Tilburg
Zaaknummer: 2310418 CV EXPL 13-7355
Vonnisin de zaak van
[voornaam] [eiseres],
wonende in Tilburg,
eiseres in conventie, gedaagde in reconventie, verder ook :[eiseres],
gemachtigde: mr. E.M.A. Leijser,
tegen:
de stichting
[gedaagde 1],
gevestigd in Tilburg,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, verder ook: [gedaagde 1],
gemachtigde: mr. C.M.V.M. Ketelaars.

1.Het verdere procesverloop

Dat blijkt uit het tussenvonnis van 9 oktober 2013 en de daarin genoemde stukken alsmede uit het proces-verbaal van de comparitie van 19 november 2013.
Ter comparitie is [eiseres]in persoon verschenen bijgestaan door de gemachtigde mr. Y Vermeulen. Namens [gedaagde 1] is verschenen R.J.M. [naam 3], trajectregisseur, en [naam 2], manager begeleiding, vergezeld van de gemachtigde mr. C.M.V.M. Ketelaars.
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.Het geschil

In conventie
[eiseres]vordert [gedaagde 1] te veroordelen aan haar te betalen “het bedrag aan schadevergoeding (…) zoals nader opgemaakt bij staat”.
[gedaagde 1] heeft de vordering bestreden.
In reconventie
[gedaagde 1] vordert [eiseres]te veroordelen aan haar te betalen € 2.24,68 ter zake van ontruimingskosten en € 1.244,51 ter zake van kosten opslag, vermeerderd met rente en kosten.
[eiseres]heeft hiertegen verweer gevoerd.

3.De beoordeling

In conventie
3.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weersproken alsmede op grond van de niet weersproken inhoud van de producties kan van het volgende worden uitgegaan.
a.
Bij vonnis van de rechtbank Breda van 1 april 2011 (zaaknummer 230434/ KG ZA 11-62) is [eiseres]op vordering van [gedaagde 1] veroordeeld tot ontruiming van de woonruimte aan de [adres] met in achtneming van een termijn van acht weken na betekening van het vonnis. Tegen dat vonnis heeft [eiseres]beroep ingesteld.
b.
Blijkens het proces-verbaal van de comparitie van 22 juli 2011 zijn partijen onder leiding van een raadsheer bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch overeengekomen dat [eiseres]deze woning ontruimt uiterlijk op 1 januari 2012, zij het met in achtneming van (betalings-)voorwaarden. Daaraan is toegevoegd:
“5. Wanneer mevrouw [eiseres]zich niet stipt, tijdig en volledig houdt aan al hetgeen hiervoor onder 1 tot en met 4 is overeengekomen, heeft [gedaagde 1] het recht om zonder nadere aankondiging het tussen partijen gewezen vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter te Breda van 1 april 2011 jegens mevrouw [eiseres]ten uitvoer te leggen, in welk geval door [gedaagde 1] jegens mevrouw [eiseres]aanspraak kan worden gemaakt op volledige vergoeding van de proceskosten van de eerste aanleg zoals in het vonnis waarvan beroep begroot.”.
c.
[eiseres]heeft zich niet aan de betalingsvoorwaarden gehouden.
d.
De woonruimte waarvan [eiseres]gebruik maakte is op verzoek van [gedaagde 1] ontruimd op 27 september 2011. Bij die ontruiming was [eiseres]aanwezig.
e.
[gedaagde 1] heeft de inboedel van [eiseres]in het tijdvak van 27 september 2011 tot en met 2 maart 2012 laten opslaan door [naam 3] Facilities BV te Eindhoven. De daaraan verbonden kosten bedragen € 1.244,51. De inboedel is daarna afgevoerd naar de kringloopwinkel Emmaus.
3.2
[eiseres]heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde 1] aansprakelijk is voor de door haar geleden schade omdat [gedaagde 1] haar zorgplicht als zaakwaarnemer heeft geschonden, althans jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld. Volgens [eiseres]had [gedaagde 1] haar tussen 27 september 2011 en 2 maart 2012 moeten waarschuwen dat zij de inboedel zou afvoeren, hetgeen is nagelaten.
3.3
Daartegen heeft [gedaagde 1] aangevoerd, kort weergegeven,
  • dat [eiseres]bij de ontruiming op 27 september 2011 aanwezig was;
  • dat de naam van het bedrijf ([naam 3]) dat de inboedel ging opslaan op de vrachtauto stond waarin de inboedel werd geladen;
  • dat een vriend van haar met een auto is gekomen om zaken, waaronder een televisie, voor haar af te voeren;
  • dat de gemachtigde van [gedaagde 1] aan de gemachtigde van [eiseres]bij brief van 10 januari 2012 heeft medegedeeld dat de inboedel was opgeslagen bij [naam 3] en daarbij heeft aangekondigd dat de inboedel zou worden vernietigd;
  • dat de medewerker van [gedaagde 1], [naam 3] voornoemd, getracht heeft met [eiseres]in contact te komen door a) haar mobiel te bellen (geen gehoor), b) te bellen met haar moeder (die verklaarde niet te beschikken over het telefoonnummer van haar dochter) en door telefonisch contact op te nemen met de gezinsvoogd [naam 3] (die geen gegevens kon of wilde verschaffen);
  • dat [eiseres]haar nieuwe adres niet heeft doorgegeven aan [gedaagde 1];
  • dat [eiseres]haar inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie op het adres aan de Sneekstraat 53 te Tilburg, heeft gehandhaafd, ondanks de ontruiming;
  • dat [eiseres]eerder was ontruimd, zodat zij met de gang van zaken rond de ontruiming vertrouwd was.
Aan een en ander verbindt [gedaagde 1] de conclusie dat zij haar zorgplicht niet heeft geschonden, noch jegens [eiseres]onrechtmatig heeft gehandeld.
3.3
In artikel 6:199 BW is bepaald dat de zaakwaarnemer verplicht is bij de waarneming de nodige zorg te betrachten en de waarneming voort te zetten voor zover dat redelijkerwijze van hem kan worden gevergd.
3.4
In wezen klaagt [eiseres]er over dat [gedaagde 1] de zaakwaarneming heeft beëindigd (derhalve niet heeft voortgezet) zonder dat zij van het voornemen daartoe op de hoogte is gesteld.
3.5
De belanghebbende (in dit geval[eiseres]) heeft het recht door de zaakwaarnemer omtrent de zaakwaarneming te worden geïnformeerd omdat tot de zorgplicht van de zaakwaarnemer behoort de belanghebbende zodra mogelijk te informeren omtrent de zaakwaarneming. Daarnaast mag de belanghebbende van de zaakwaarnemer verwachten dat deze krachtens zijn zorgplicht de waarneming niet voortijdig beëindigt.
Tegenover dit recht van de belanghebbende staat zijn of haar plicht, eenmaal geïnformeerd, de belangenbehartiging zodra mogelijk weer in eigen hand te nemen, en mitsdien zaakwaarnemer in de gelegenheid te stellen de waarneming te beëindigen.
3.6
[eiseres]was vanaf 27 september 2011 (derhalve vanaf de ontruiming) op de hoogte van de waarneming van haar belangen door [gedaagde 1] doordat zij bij de ontruiming door de deurwaarder aanwezig is geweest en heeft kunnen waarnemen dat haar inboedel door [naam 3] werd ingeladen voor opslag. [eiseres]heeft ook niet gesteld dat zij van de opslag van haar inboedel onkundig was.
Het lag dan ook op de weg van [eiseres]in contact te treden met [gedaagde 1] teneinde haar, [gedaagde 1], van de zaakwaarneming te ontlasten.
Dat heeft zij nagelaten. Blijkens het proces-verbaal van comparitie heeft [eiseres]in dit verband verklaard dat zij geen contact met [gedaagde 1] heeft opgenomen omdat zij “teleurgesteld en boos was”.
Voor dit oordeel is temeer reden nu [eiseres]nagelaten heeft [gedaagde 1] de gelegenheid te bieden met haar in contact te treden door haar nieuwe adres niet te laten registreren in de gemeentelijke basisadministratie.
Gelet op dit nalaten zijdens [eiseres]heeft [gedaagde 1] haar zorgplicht als zaakwaarnemer niet geschonden.
Daarover dient wellicht anders te worden geoordeeld in het geval [gedaagde 1] aan [eiseres]onvoldoende gelegenheid zou hebben geboden mede te delen, dat zij de behartiging van haar belangen weer in eigen hand wilde nemen, maar daarvan is geen sprake. De zaakwaarneming is aangevangen op 27 september 2011. [gedaagde 1] heeft de zaakwaarneming beëindigd op 2 maart 2012. In dit tijdvak zijn 23 weken gelegen. Deze termijn was ruimschoots voldoende voor [eiseres]om [gedaagde 1] te informeren omtrent haar wens de behartiging van haar belangen met betrekking tot de inboedel weer zelf ter hand te nemen. De gebruikelijke termijn is 13 weken (zie bijvoorbeeld Rechtbank Arnhem 28 december 2011, Prg. 2012/80).
3.7
De stelling van[eiseres], dat [gedaagde 1] eerst op een later tijdstip dan 27 september 2011 bevoegd was tot ontruiming van de woonruimte omdat de termijn van ontruiming bij het vonnis van de rechtbank is bepaald op acht weken, leidt niet tot een ander oordeel.
Zelfs indien [gedaagde 1] te snel tot ontruiming zou zijn overgegaan, lag het op de weg van [eiseres]zodra mogelijk de behartiging van haar belangen weer ter hand te nemen en [gedaagde 1] als zaakwaarnemer te ontlasten door haar inboedel terug te nemen, althans aan [gedaagde 1] kenbaar te maken waar zij de inboedel verwachtte. Dat heeft zij nagelaten.
Derhalve is [gedaagde 1] op grond van tekortschieten in de zorgplicht bij zaakwaarneming niet aansprakelijk.
De kantonrechter laat in dit verband nog daar dat partijen blijkens het proces-verbaal van comparitie van 22 juli 2011 zijn overeengekomen dat [gedaagde 1], bij tekortschieten van[eiseres], zonder nadere aankondiging bevoegd is het ontruimingsvonnis te executeren. Hieruit kan worden afgeleid dat het niet de bedoeling van partijen was bij tekortschieten van [eiseres]de schade van [gedaagde 1] (verder) te laten oplopen door in achtneming van een ontruimingstermijn van acht weken.
3.8.1
Voor zover [eiseres]aan haar vordering aansprakelijkheid wegens een onrechtmatige daad ten grondslag heeft gelegd, wordt overwogen als volgt.
3.8.2
Artikel 6:98 BW luidt:
“Voor vergoeding komt slechts in aanmerking schade die in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust, dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend.
3.8.3
Onrechtmatig is het nalaten van [gedaagde 1] zich redelijke inspanningen te getroosten om de schade aan de zijde van [eiseres]te vermijden. Zoals hiervoor is overwogen staat vast dat R. [naam 3], voornoemd, getracht heeft met [eiseres]in contact te komen om haar van de voorgenomen beëindiging van de opslag op de hoogte te stellen. Van het feit dat dit niet is gelukt, treft [gedaagde 1] geen verwijt. Daar komt bij dat de aard van de aansprakelijkheid en van de schade met zich brengt dat het feit dat [eiseres]zich na de ontruiming niet in verbinding heeft gesteld met [gedaagde 1] gewicht in de schaal legt. Door dat na te laten – wetende dat haar belangen door [gedaagde 1] worden behartigd door de opslag en redelijkerwijs voorzienbaar is dat die opslag niet onbeperkt zal worden voortgezet- , staat de schade niet in zodanig verband met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust (het afvoeren van de inboedel) dat [gedaagde 1] voor die schade aansprakelijk is.
3.9
Derhalve dient de in conventie gevorderde vergoeding van schade te worde afgewezen.
In reconventie
3.1
Hetgeen in conventie is overwogen en beslist dient in reconventie als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
3.11.1
Naar de kantonrechter begrijpt heeft [gedaagde 1] aan haar vordering tot vergoeding van de kosten van executie van € 2.624,68 ten grondslag gelegd dat zij daarop aanspraak heeft krachtens de wet. [gedaagde 1] heeft in dit verband gesteld dat niet zeker is dat deze kosten vallen onder de proceskostenveroordeling zoals uitgesproken bij vonnis van 1 april 2011.
3.11.2
Het vonnis van 1 april 2011 heeft kracht van gewijsde verkregen doordat de opschortende voorwaarde, zoals geformuleerd bij proces-verbaal van comparitie van 22 juli 2011, in vervulling is gegaan.
3.11.3
Bij dat vonnis is [eiseres]aangemerkt als de in het ongelijk gestelde partij en overeenkomstig artikel 237 Rv in de kosten veroordeeld.
3.11.4
In lid 4 van artikel 237 BW is bepaald dat de na de uitspraak ontstane kosten op verzoek van de partij in het voordeel van wie een kostenveroordeling is uitgesproken, worden begroot door de rechter die het vonnis heeft gewezen, waartoe een bevelschrift wordt gegeven.
Een verplichting zodanige begroting te verzoeken is er echter niet. Deze na de uitspraak ontstane kosten kunnen ook in een procedure als de onderhavige worden vastgesteld.
3.11.5
In artikel 434a Rv is dienaangaande bepaald:
“Kosten terzake van ambtshandelingen, verricht door gerechtsdeurwaarders, worden voor de bepaling van de kosten van tenuitvoerlegging in aanmerking genomen, overeenkomstig bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgestelde tarieven.
[gedaagde 1] heeft in het geding gebracht een exploot van 28 april 2011 waarbij het vonnis van 1 april 2011 is betekend, een exploot van 8 september 2011 waarbij, kort weergegeven, de ontruiming is aangezegd op 27 september 2011, een proces-verbaal van executie van 27 september 2011 en de declaratie van de deurwaarder van 19 oktober 2011 waarbij de kosten die de deurwaarder bij [gedaagde 1] in rekening heeft gebracht, zijn gespecificeerd. Deze sluit op een totaal bedrag van € 2.624,68.
Gesteld noch gebleken is dat de deurwaarder deze kosten niet heeft berekend overeenkomstig het tarief als bedoeld in artikel 434a Rv, zodat ter zake van executiekosten toegewezen wordt een bedrag van € 2.624,68.
3.12.1
Naar de kantonrechter begrijpt heeft [gedaagde 1] aan haar vordering tot vergoeding van de kosten van opslag zaakwaarneming ten grondslag gelegd.
3.12.2
Daartegen heeft[eiseres], zo begrijpt de kantonrechter, aangevoerd dat [gedaagde 1] geen aanspraak heeft op vergoeding omdat geen sprake is van behoorlijke zaakwaarneming nu zij door [gedaagde 1] er niet van op de hoogte is gesteld dat zij overging tot het afvoeren van haar inboedel.
3.12.3
Op grond van artikel 6:200 BW is de belanghebbende, voor zover haar belang naar behoren is behartigd, gehouden de zaakwaarnemer de schade te vergoeden, die deze als gevolg van de waarneming heeft geleden.
Uit het vorenoverwogene volgt dat [gedaagde 1] de belangen van [eiseres]naar behoren heeft behartigd. Verder volgt daaruit dat [eiseres]nagelaten heeft [gedaagde 1] - ondanks het feit dat zij van de zaakwaarneming op de hoogte was - te ontlasten van de behartiging van haar,[eiseres], belangen. In dat licht heeft [gedaagde 1] zich redelijke inspanningen getroost om het belang van [eiseres]te behartigen door gedurende het tijdvak dat de inboedel van [eiseres]op kosten van [gedaagde 1] professioneel was opgeslagen, zich in te spannen in contact te komen met[eiseres]. Dat volgt onder meer uit de onweersproken contacten die zijdens [gedaagde 1] zijn gelegd met de moeder van [eiseres]en de gezinsvoogd Aalders. Hierbij heeft tevens gewicht in de schaal gelegd dat [eiseres]nagelaten heeft zich in de gemeentelijke basisadministratie te laten registreren op haar nieuwe adres, zodat het voor [gedaagde 1] niet mogelijk was het nieuwe adres van [eiseres]te achterhalen.
Derhalve is [eiseres]op grond van artikel 6:200 BW aansprakelijk voor de schade die [gedaagde 1] heeft geleden als gevolg van de zaakwaarneming.
3.12.4
De omvang van de schade heeft [eiseres]niet specifiek bestreden.
Uit de als productie 7 bij de conclusie van antwoord overgelegde facturen van [naam 3] blijkt dat de opslagkosten € 1.244,51 waren.
Derhalve dient ter zake van vergoeding van schade als gevolg van de
zaakwaarneming ten laste van [eiseres]en ten gunste van [gedaagde 1] te worden toegewezen € 1.244,51.
3.12.5
De wettelijke rente over de vergoeding van de executie- en opslagkosten wordt, als niet specifiek weersproken en op de wet gegrond, toegewezen met ingang van 16 oktober 2013 (14 dagen nadat de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie is genomen).

4.De kosten

In conventie en in reconventie
[eiseres]dient als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure, voor zover aan de zijde van [gedaagde 1] gevallen, te worden verwezen.
De gevorderde nakosten zullen worden afgewezen nu niet, althans onvoldoende is gesteld of onderbouwd dat na het vonnis kosten zullen worden gemaakt, anders dan de eventuele kosten van tenuitvoerlegging van dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter
In conventie
- wijst de vordering af;
In reconventie
- veroordeelt [eiseres]aan [gedaagde 1] te betalen:
a. € 2.624,68 ter zake van executiekosten;
b. € 1.244,51 ter zake van opslagkosten;
c. de sub a. en b. toegewezen bedragen vermeerderd met de wettelijke rente daarover met ingang van 16 oktober 2013 tot de dag der algehele voldoening;
In conventie en in reconventie
- veroordeelt [eiseres]in de kosten van deze procedure, voor zover aan de zijde van [gedaagde 1] gevallen, en tot op heden begroot op € 700,-;
- verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.G.P.M. Spreuwenberg en in het openbaar uitgesproken op 30 december 2013.