ECLI:NL:RBZWB:2013:10130

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 december 2013
Publicatiedatum
30 december 2013
Zaaknummer
273517 HA RK 13-256
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek in een civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 december 2013 een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door de gemachtigde van verzoeker tegen kantonrechter mr. J.O. Zuurmond. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van een civiele procedure met zaaknummer 273517 HA RK 13-256. De gemachtigde van verzoeker voerde aan dat hij zich door de aanwezigheid van de gemachtigde van de gedaagde onveilig voelde, vanwege bedreigingen die deze had geuit. De wrakingskamer heeft de argumenten van de gemachtigde van verzoeker beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid van de kantonrechter. De rechtbank oordeelde dat het wrakingsverzoek niet tijdig was ingediend, aangezien de gronden voor de wraking al eerder bekend waren, en dat de beslissing van de kantonrechter om de zaak naar de rol te verwijzen voor vonniswijzing niet getuigde van vooringenomenheid. De rechtbank benadrukte dat de kantonrechter niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de ziekmeldingen van de gemachtigde van verzoeker, die de voortgang van de procedure belemmerden. De rechtbank besloot het wrakingsverzoek tegen de wrakingskamer buiten behandeling te stellen en verklaarde verzoeker deels niet-ontvankelijk in zijn verzoek tegen de kantonrechter. De rechtbank wees het verzoek voor het overige af en bepaalde dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling zou worden genomen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie: Breda
Procedurenummer: 273517 HA RK 13-256
Beslissing van 3 december 2013 inzake het wrakingsverzoek, ex artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen verzoeker,
gemachtigde [gemachtigde].

1.Procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
  • de processtukken zoals opgenomen in het procesdossier van de hierna te noemen zaak;
  • het op 20 oktober 2013 ingekomen wrakingsverzoek, met bijlagen, gericht tegen mr. J.O. Zuurmond, kantonrechter en belast met de behandeling van na te melden zaak;
  • het e-mailbericht van de gemachtigde van verzoeker van 1 november 2013;
  • de op 18 november 2013 ingekomen schriftelijke reactie van mr. Zuurmond, voornoemd;
  • het van de gemachtigde van verzoeker op 19 november 2013 ingekomen verzoek tot wraking van de wrakingskamer;
  • de faxbrief van de gemachtigde van verzoeker van 25 november 2013;
  • de van de gemachtigde van [gedaagde], gedaagde in na te noemen procedure, op 26 november 2013 ingekomen schriftelijke reactie, en
  • de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek gericht tegen mr. Zuurmond, voornoemd, door de wrakingskamer op 26 november 2013, waarbij zijn verschenen mr. Zuurmond en [gemachtigde 2], gemachtigde van de hiervoor genoemde gedaagde. Verzoeker, dan wel zijn gemachtigde, is, hoewel daartoe opgeroepen, niet verschenen.

2.Het verzoek tot wraking van de wrakingskamer

2.1.
In zijn hiervoor aangehaald e-mailbericht van 1 november 2013 heeft de gemachtigde van verzoeker, verder te noemen [gemachtigde], de wrakingskamer verzocht de behandeling van het wrakingsverzoek tegen mr. Zuurmond, verder te noemen de kantonrechter, gescheiden te behandelen, dat wil zeggen buiten elkaars -zijn en die van de gemachtigde [gemachtigde 2]- aanwezigheid. Hij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat hij een behandeling in aanwezigheid van de gemachtigde van [gedaagde] op grond van door deze aan zijn adres en die van zijn vrouw en dochter geuite bedreigingen, emotioneel niet aan kan.
2.2.
In de aan verzoeker verzonden oproeping voor de behandeling van het wrakingsverzoek is aan [gemachtigde] meegedeeld dat de wrakingskamer geen reden ziet dit verzoek te honoreren.
2.3.
[gemachtigde] heeft hierop de wrakingkamer gewraakt en daaraan ten grondslag gelegd, dat de wrakingskamer partijdig is, omdat zij met het niet honoreren van zijn verzoek om een gescheiden behandeling al op voorhand blijk heeft gegeven het standpunt te delen van mr. Zuurmond, dat er geen belemmering is voor toelating in na te noemen procedure van de gemachtigde [gedaagde], ondanks diens bedreigingen en uitlatingen.
2.4.
[gemachtigde], die bij de hiervoor aangehaalde faxbrief van 25 november 2013 bij die wraking heeft volhard, meent dat de wrakingskamer daarmee reeds voor de behandeling van zijn wrakingsverzoek gericht tegen mr. Zuurmond positie heeft gekozen, zodat er van een eerlijke, onpartijdige behandeling van dat verzoek geen sprake kan zijn.
2.5.
Vastgesteld moet worden dat [gemachtigde] de wraking van de wrakingskamer baseert op dezelfde (hierna te noemen) grond als het wrakingsverzoek gericht tegen de kantonrechter. Om die reden dient het wrakingsverzoek tegen de wrakingkamer buiten behandeling te blijven. Het wettelijk stelsel ziet erop dat op een wrakingsverzoek zo spoedig mogelijk wordt beslist, zulks in het belang van een ongestoorde voortgang en afdoening van de zaak, waarin de wraking is opgeworpen. Hiermee verdraagt zich niet wraking op wraking op identieke gronden, zoals in het onderhavige geval.

3.Het verzoek tot wraking van de kantonrechter

3.1.
Dit verzoek is door [gemachtigde] opgeworpen in de zaak van verzoeker tegen de gedaagde [gedaagde], met procedurenummer 716168 CV EXPL 12-3601.
3.2.
De kantonrechter berust niet in het verzoek tot zijn wraking.

4.De feiten

4.1.
In voormelde zaak heeft verzoeker bij dagvaarding onder meer de ontbinding gevorderd van een met [gedaagde] gesloten huurovereenkomst met ontruiming van het door hem gehuurde en betaling van achterstallige huurpenningen.
4.2.
De kantonrechter heeft in die procedure bij vonnis van 12 december 2012 een comparitie van partijen gelast en wel te houden op 18 januari 2013.
4.3.
[gemachtigde] heeft vervolgens op 9 januari 2013 de kantonrechter verzocht om de gemachtigde van [gedaagde] op de voet van artikel 81 Rv te weigeren, omdat die gemachtigde hem, zijn vrouw en dochter bedreigd heeft, waardoor hij in de uitoefening van zijn werkzaamheden belemmerd wordt.
4.4.
Dit verzoek heeft de kantonrechter bij gemotiveerde beschikking van 17 april 2013 afgewezen, waarna de comparitie opnieuw is gepland.
4.5.
[gemachtigde], die zich niet met die beschikking kan verenigen, heeft zich over die beschikking beklaagd bij het Europese Hof voor de rechten van de mens. Bij brief van 3 juni 2013 heeft [gemachtigde] de president van dit beklag in kennis gesteld en daarbij meegedeeld dat hij niet op de comparitie gelijktijdig met de gemachtigde van [gedaagde] wil verschijnen, omdat hij zich onveilig voelt.
4.6.
De kantonrechter heeft hierin aanleiding gezien de gemachtigde van [gedaagde] te vragen of hij kon instemmen met de wens van [gemachtigde] om aanhouding totdat het Europese Hof op het beklag van [gemachtigde] heeft beslist en heeft [gemachtigde] gevraagd of een oplossing gevonden zou kunnen worden door de comparitie te laten plaatsvinden in Breda, alwaar beveiliging geregeld kan worden. De gemachtigde van [gedaagde] heeft zich tegen aanhouding verzet, terwijl [gemachtigde] bezwaar heeft gemaakt tegen verplaatsing van de comparitie naar Breda. De geplande comparitie heeft geen doorgang kunnen vinden door ziekmelding van [gemachtigde], waarna andermaal een nieuw tijdstip voor die comparitie is vastgesteld.
4.7.
Ook op dat tijdstip heeft de comparitie door ziekmelding van [gemachtigde] geen doorgang kunnen vinden.
4.8.
Bij brief van 24 september 2013 heeft de gemachtigde van [gedaagde] bezwaar gemaakt tegen het herhaaldelijk aanhouden van de comparitie. De kantonrechter heeft vervolgens de zaak verwezen naar de rol van 30 oktober 2013 voor het wijzen van vonnis. Beide gemachtigden zijn hiervan door de griffier bij brief van 30 september 2013 in kennis gesteld, waarbij is meegedeeld -[gemachtigde] onder toezending van een kopie van de brief van de gemachtigde van [gedaagde]- dat het plannen van een comparitie thans niet haalbaar lijkt;
4.9.
[gemachtigde] heeft vervolgens bij faxbrief van 20 oktober 2013 de kantonrechter gewraakt.

5.De gronden van wraking

5.1. [gemachtigde] voert aan dat de kantonrechter op het verzoek ex artikel 81 Rv heeft beslist zonder kennis te nemen van alle bekende objectief controleerbare feiten. Zo getuigt volgens hem het niet horen van getuigen van onzorgvuldigheid en kennelijke vooringenomenheid. Ook heeft de kantonrechter niet het lopende strafrechtelijk onderzoek willen afwachten en is hij voorbijgegaan aan alles wat in een eerlijke en zorgvuldige procedure gedaan had behoren te worden.
5.2.
De kantonrechter heeft volgens [gemachtigde] aldus gehandeld in strijd met artikel 6 EVRM en artikel 10 UVRM en daarbij nimmer afstand genomen van de onheuse, beledigende uitlatingen van en bedreigingen door de gemachtigde van [gedaagde]. De kantonrechter faalt antwoord te geven op de vraag of het de gemachtigde van [gedaagde], gelet op diens uitlatingen en bedreigingen, nog is toegestaan in die hoedanigheid bij de rechtbank te verschijnen.
5.3.
Door tevens na ontvangst van de brief van de gemachtigde van [gedaagde] te concluderen dat de zaak naar de rol moet worden verwezen voor vonniswijzing, kan de kantonrechter geen eerlijke rechtsgang garanderen en is hij daarmee vooringenomen en partijdig.

6.Het standpunt van de kantonrechter

6.1.
De kantonrechter stelt zich op de eerste plaats op het standpunt dat [gemachtigde] niet in zijn wrakingsverzoek kan worden ontvangen, voor zover hij dit verzoek grondt op de volgens [gemachtigde] onjuiste beslissing ex artikel 81 Rv. Omdat die beslissing al dateert van 17 april 2013 is het wrakingsverzoek volgens de kantonrechter ontijdig gedaan.
6.2.
De kantonrechter voert daarnaast het volgende aan.
6.3.
[gemachtigde] heeft na kennisname van voormelde beslissing bij voortduring aangegeven het daarmee niet eens te zijn en bezwaar te hebben tegen een comparitie waarbij de gemachtigde van [gedaagde] aanwezig is.
6.4.
Met verwijzing naar de herhaalde aanhouding van de comparitie vanwege ziekmelding door [gemachtigde], stelt de kantonrechter dat hij er niet voor heeft gekozen de comparitie op enig moment door te laten gaan en aan het niet verschijnen van [gemachtigde] consequenties te verbinden. Evenmin heeft hij de ziekmeldingen in twijfel getrokken door een medische verklaring te vragen. Wel heeft hij zich de vraag gesteld of het onder de gegeven omstandigheden en gezien de kennelijke weerstand tegen een comparitie verstandig zou zijn daaraan vast te houden, welke vraag hij na afweging ontkennend heeft moeten beantwoorden. Het is volgens de kantonrechter immers in ieders belang als in de zaak vonnis kan worden gewezen. Dit is de reden dat hij niet langer heeft vastgehouden aan een comparitie en dat hij de zaak naar de rol heeft verwezen voor vonniswijzing. Over eventuele vraagpunten kunnen partijen zich nog bij aktes uitlaten. Het is in die zin dus ook de bedoeling geweest [gemachtigde] in zijn bezwaren tegemoet te komen en de zaak niet verder op de spits te drijven, hetgeen [gemachtigde] kennelijk anders ervaart.
6.5.
Ofschoon volgens de kantonrechter de brief van de gemachtigde [gedaagde], waarin deze aandringt op voortgang van de procedure, daarbij heeft meegespeeld, is de beslissing om de zaak naar de rol te verwijzen voor vonnis, een zelfstandige beslissing geweest, die niet door die brief werd ingegeven. De mededeling “
het plannen van een comparitie lijkt thans niet haalbaar” aan [gemachtigde] in de brief van de griffier, die onder zijn -de kantonrechters- verantwoordelijkheid is geschreven, lijkt dan ook bij nadere beschouwing minder gelukkig. Daarin ligt echter wel besloten dat sinds begin 2013 het door bezwaren van [gemachtigde] niet mogelijk is gebleken de comparitie doorgang te laten vinden.
6.6.
Noch uit zijn beslissing ex artikel 81 Rv, noch uit het op de rol zetten van de zaak voor vonnis, kan dan ook in de opvatting van de kantonrechter vooringenomenheid volgen, zodat het verzoek tot zijn wraking behoort te worden afgewezen.

7.Het standpunt van [gedaagde]

In zijn schriftelijke reactie stelt de gemachtigde van [gedaagde] zich -samengevat- op het standpunt, dat de kantonrechter op juiste gronden het verzoek van [gemachtigde] om hem ex artikel 81 Rv als gemachtigde te weigeren heeft afgewezen. Daarnaast heeft de kantonrechter volgens de gemachtigde van [gedaagde], de zaak, nadat het houden van een comparitie door de houding van [gemachtigde] niet mogelijk is gebleken, terecht naar de rol heeft verwezen voor vonniswijzing. [gedaagde] meent dan ook dat [gemachtigde] de kantonrechter ten onrechte heeft gewraakt, bij welk standpunt hij bij gelegenheid van de behandeling van het wrakingsverzoek heeft volhard.

8.De beoordeling en de gronden daarvoor

8.1.
Ingevolge artikel 36 Rv kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Een dergelijk verzoek dient op grond van artikel 37 lid 1 Rv te worden gedaan, zodra die feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Het middel van wraking is immers preventief bedoeld. Door een rechter te wraken kan onder omstandigheden worden voorkomen dat deze rechter een zaak verder behandelt. Dit maakt dat dit middel door een procespartij dient te worden opgeworpen, zodra die omstandigheden haar bekend zijn.
8.2.
Vastgesteld moet worden dat het wrakingsverzoek eerst op 20 oktober 2013 is ingediend, zodat, voor zover de grondslag van dit verzoek is gebaseerd op de door de kantonrechter gegeven beslissing van 17 april 2013, niet is voldaan aan het voormelde vereiste van tijdige indiening. Verzoeker kan dan ook in zoverre niet in zijn wrakingsverzoek worden ontvangen.
8.3.
Ten aanzien van de resterende grondslag van het wrakingsverzoek geldt naar het oordeel van de rechtbank het volgende.
8.4.
Bij de beoordeling of sprake is van feiten of omstandigheden op grond waarvan de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, moet volgens heersende rechtsopvatting voorop worden gesteld dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn. Dit lijdt slechts uitzondering indien zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een rechtszoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
8.5.
Van dergelijke zwaarwegende aanwijzingen is echter naar het oordeel van de rechtbank in de onderhavige zaak niet gebleken.
8.6.
Verzoeker komt met het wrakingsverzoek (tevens) op tegen de verwijzing van de zaak door de kantonrechter naar de rol voor vonniswijzing, nadat aanvankelijk in de zaak een comparitie van partijen was gelast.
8.7.
Uit deze beslissing kan, naar objectieve maatstaven bezien en anders dan [gemachtigde] meent, niet volgen dat de kantonrechter daarmee blijk heeft gegeven van vooringenomenheid. Dit betreft een beslissing van processuele aard, die alleen dan grond van wraking kan opleveren wanneer deze zozeer onbegrijpelijk is, dat de schijn wordt gewekt dat zij door vooringenomenheid is ingegeven. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank hier geen sprake.
8.8.
Deze beslissing lag bovendien geheel in de rede, nu [gemachtigde] meermalen had aangegeven niet gelijktijdig met de gemachtigde van [gedaagde] op de comparitie te willen en zullen verschijnen en zich telkens ziek heeft gemeld. Daarmee werd het houden van die comparitie door [gemachtigde] geblokkeerd, waardoor de kantonrechter werd genoopt tot het nemen van die beslissing. Niet relevant is daarbij de vraag of de kantonrechter met die beslissing gehoor heeft gegeven aan, dan wel rekening heeft gehouden met de door de gemachtigde van [gedaagde] in zijn brief van 24 september 2013 geuite bezwaren tegen een verder uitstel van de procedure. De kantonrechter zag zich voor het al dan niet door laten gaan van de comparitie geplaatst voor het dilemma dat [gemachtigde] niet gelijktijdig met die gemachtigde wenste te verschijnen.
8.9.
Het vorenstaande betekent dat het wrakingsverzoek voor zover gebaseerd op de hiervoor vermelde grondslag behoort te worden afgewezen.
8.10.
Vastgesteld moet worden dat niet alleen het tegen de kantonrechter, maar ook het tegen de wrakingskamer ingediende wrakingsverzoek [verzoeker] is ingegeven door de weerstand van zijn gemachtigde [gemachtigde] om gelijktijdig met de gemachtigde van [gedaagde] ter zitting te verschijnen. Bij de behandeling van de wrakingsverzoeken van [verzoeker] heeft [gemachtigde] van deze proceshouding blijk gegeven door, zoals door hem vooraf is aangekondigd, niet te verschijnen, omdat de gemachtigde van [gedaagde] ook voor die behandeling was opgeroepen. De wrakingsverzoeken kunnen dan ook niet anders worden aangemerkt als uiting van die weerstand. De rechtbank ziet daarin reden om op de voet van artikel 39, lid 4 Rv te bepalen dat een volgend, soortgelijk wrakingsverzoek niet in behandeling zal worden genomen.

9.De beslissing

De rechtbank
ten aanzien van de verzochte wraking van de wrakingskamer:
stelt dit verzoek buiten behandeling;
ten aanzien van de verzochte wraking van de kantonrechter:
verklaart verzoeker op de gronden als hiervoor vermeld daarin deels niet-ontvankelijk;
wijst voor het overige het verzoek af;
bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling zal worden genomen, en
bepaalt dat de behandeling van de zaak met procedurenummer 716168 CV EXPL 12-3601
zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven op 3 december 2013 door mrs. G.J.E. Poerink, E.J.G. Eijssen en E.K. van der Lende-Mulder Smit, in tegenwoordigheid van de griffier A.C.L.M. de Jong, en in het openbaar uitgesproken.
---