ECLI:NL:RBZUT:2012:BY6138

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
12 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
131673 - HA ZA 12-287
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige observatie en inbreuk op de persoonlijke levenssfeer door een detectivebureau

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 12 december 2012 uitspraak gedaan in een civiele procedure waarin een vrouw, eiseres, vorderingen heeft ingesteld tegen haar ex-partner en een detectivebureau. De eiseres had de vordering ingesteld omdat haar ex-partner, met behulp van het detectivebureau, heimelijk en langdurig haar activiteiten had geobserveerd met als doel bewijs te vergaren voor een alimentatieprocedure. De observatie omvatte het gebruik van een GPS-tracking systeem dat onder haar auto was geplaatst en het gebruik van verborgen camera's in en rondom haar woning. De rechtbank oordeelde dat deze handelingen onrechtmatig waren en een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de eiseres vormden. De rechtbank benadrukte dat het plaatsen van een GPS-baken zonder toestemming van de rechter-commissaris en het gebruik van verborgen camera's in een besloten ruimte, zoals een appartementencomplex, niet zijn toegestaan. De eiseres leed hierdoor immateriële schade, die aan de gedaagde werd toegerekend. De rechtbank verklaarde voor recht dat de gedaagde onrechtmatig had gehandeld en veroordeelde hem tot schadevergoeding, te vermeerderen met wettelijke rente. Tevens werd de gedaagde in de proceskosten veroordeeld. De uitspraak benadrukt de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de grenzen van het gebruik van particuliere opsporingsmethoden.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 131673 / HA ZA 12-287
Vonnis van 12 december 2012
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaats],
eiseres,
advocaat mr. T.J. van Vugt te Amsterdam,
tegen
1. [gedaagde sub 1],
wonende te [plaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde BV sub 2],
gevestigd te [plaats],
gedaagden,
advocaat mr. A.L. Mijnssen te Amersfoort.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde sub 1] en [gedaagde BV sub 2] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 26 september 2012
- het proces-verbaal van comparitie van 12 november 2012.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [gedaagde sub 1] is enig bestuurder en enig aandeelhouder van [naam Holding BV]
Laatstgenoemde rechtspersoon is enig bestuurder en enig aandeelhouder van [gedaagde BV sub 2]. [gedaagde BV sub 2] handelt tevens onder de naam [naam bedrijf]
2.2. [eiseres] is gehuwd geweest met de heer [ex-partner eiseres] (hierna: [ex-partner eiseres]).
[ex-partner eiseres] is alimentatieplichtig jegens [eiseres] en hun zoon, die thans 14 jaar oud is.
2.3. [eiseres] heeft een vriend, die een eigen appartement heeft in het appartementencomplex waarin ook [eiseres] met haar zoon een appartement bewoont.
2.4. [ex-partner eiseres] heeft aan [gedaagde BV sub 2] opdracht gegeven om te onderzoeken of [eiseres] met haar vriend samenleeft als waren zij gehuwd.
2.5. Het onderzoek is uitgevoerd door [gedaagde sub 1]. [gedaagde sub 1] heeft in de periode van 10 oktober 2011 tot en met 15 januari 2012 [eiseres] langdurig en systematisch geobserveerd. [gedaagde sub 1] heeft in dit verband gebruik gemaakt van door hem en/of [gedaagde BV sub 2] geplaatste verborgen camera’s bij de ingang van de parkeergarage en in de gemeenschappelijke hal. [gedaagde sub 1] heeft op een gegeven moment een appartement gehuurd in hetzelfde appartementencomplex en heeft [eiseres] van daaruit eveneens geobserveerd.
2.6. Op 16 januari 2012 heeft [eiseres] haar auto voor onderhoud naar de garage gebracht. Tijdens de onderhoudswerkzaamheden werd een elektronisch kastje ontdekt dat met tape zat bevestigd op de draagarm aan de linkerachterkant van het voertuig. Na onderzoek bleek dit een GPS-systeem te zijn, dat door [gedaagde sub 1] was aangebracht.
2.7. Op 11 april 2012 heeft [eiseres] kennis gekregen van de inhoud van het door [gedaagde sub 1] opgestelde onderzoeksrapport (productie 6 van [eiseres]) dat door de advocaat van [ex-partner eiseres] naar haar was verzonden. In dat rapport zijn verslagen opgenomen van observaties van [eiseres] en haar vriend op diverse plaatsen buiten de woning van [eiseres] en het appartementencomplex en zijn beelden afgedrukt die afkomstig zijn van de door [gedaagde sub 1] geplaatste camera’s. Tevens zijn foto’s weergegeven die door [gedaagde sub 1] zijn genomen met een fototoestel. Op bedoelde beelden en foto’s zijn [eiseres], haar vriend en haar zoon te zien.
3. De vordering
3.1. [eiseres] vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
a. voor recht zal verklaren dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde BV sub 2] onrechtmatig jegens [eiseres] hebben gehandeld, althans dat [gedaagde sub 1] althans dat [gedaagde BV sub 2] onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld, en wel door:
• een GPS Tracking systeem onder haar auto te plaatsen en/of
• verborgen camera’s aan te brengen in het appartementencomplex en/of
• heimelijk langdurig en systematisch te observeren en/of
• [eiseres] langdurig en systematisch te volgen bij het verrichten van (privé)activiteiten buiten haar woning en het appartementencomplex,
althans een zodanige verklaring voor recht als de rechtbank in goede justitie meent te behoren;
b. [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde BV sub 2] zal veroordelen tot vergoeding van de schade, welke [eiseres] lijdt of nog zal lijden wegens het onrechtmatig handelen van [gedaagde sub 1] jegens [eiseres], op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 juli 2012 tot aan de dag van algehele voldoening;
c. [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde BV sub 2] zal veroordelen in de kosten van het geding, alsmede de nakosten indien deze gemaakt moeten worden, onder de bepaling dat indien de gedingkosten niet binnen veertien dagen na betekening van het vonnis zijn voldaan, daarover vanaf de vijftiende dag wettelijke rente is verschuldigd.
3.2. [eiseres] legt aan haar vorderingen, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, de navolgende stellingen ten grondslag.
[gedaagde sub 1] heeft gezien de duur, de frequentie en de wijze van observatie een ontoelaatbare inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [eiseres] en daarmee onrechtmatig jegens haar gehandeld.
De wetenschap van de (wijze van) observatie door [gedaagde sub 1] heeft zijn weerslag op het leven en de gemoedstoestand van [eiseres]. [eiseres] slaapt nauwelijks nog en leeft met de continue angst dat ze achtervolgd wordt. [eiseres] voelt zich niet meer veilig in haar woning en durft zich niet meer alleen op straat te begeven omdat zij de constante angst voelt dat zij te allen tijde door een vreemde wordt geobserveerd. Door de ontstane psychische problemen heeft [eiseres] zich genoodzaakt gezien de hulp van een psychiater in te roepen, teneinde haar leven weer te kunnen oppakken. De veroorzaakte (immateriële) schade is aanzienlijk. Deze schade is toe te rekenen aan [gedaagde sub 1]. Nu de schade hoofdzakelijk immateriële schade bedraagt kan de exacte schadeomvang thans nog niet worden vastgesteld.
4. Het verweer
4.1. [gedaagde sub 1] en [gedaagde BV sub 2] concluderen dat de rechtbank [eiseres] niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vorderingen, althans haar deze zal ontzeggen met haar veroordeling in de kosten van het geding, inclusief nakosten, een bedrag aan salaris voor gemachtigde daaronder begrepen.
4.2. Op het verweer van [gedaagde sub 1] en [gedaagde BV sub 2] zal, voor zover van belang hierna, nader worden ingegaan.
5. De beoordeling
5.1. Centraal in de onderhavige procedure staat de vraag of [gedaagde sub 1] onrechtmatig heeft gehandeld bij het uitvoeren van de door de ex-partner van [eiseres] aan [gedaagde BV sub 2] gegeven opdracht om onderzoek te doen naar de vraag of [eiseres] is gaan samenleven met een ander als waren zij gehuwd of als hadden zij hun partnerschap laten registreren in de zin van artikel 1:160 van het Burgerlijk Wetboek. Dit met het doel om voor de ex-partner van [eiseres] bewijs te vergaren ten behoeve van de inmiddels bij de rechtbank te Utrecht aanhangige procedure, waarbij de inzet van de ex- partner van [eiseres] is om te worden ontheven van zijn verplichting om aan [eiseres] levensonderhoud te verschaffen.
5.2. Het gaat aldus niet om het opsporen van een misdrijf door de politie, dan wel om het opsporen van fraude in het kader van een door de overheid aan een burger verstrekte uitkering om in haar levensonderhoud te voorzien. Het gaat in deze om bewijsgaring in het kader van een civiele procedure. Het onderzoek is uitgevoerd door [gedaagde sub 1], die ofschoon hij tot 1999 veertien jaar bij de politie heeft gewerkt, net als iedere gewone burger niet (meer) over bijzondere opsporingsbevoegdheden beschikt. Uit hetgeen hierna zal worden overwogen blijkt dat [gedaagde sub 1] dit laatste geheel uit het oog heeft verloren.
5.3. Op zichzelf is het niet onrechtmatig om in een civiele procedure bewijs tegen een persoon te vergaren zonder dat die persoon zich daarvan bewust is. Bij alimentatiekwesties als de onderhavige kan niet altijd eraan worden ontkomen dat de alimentatiegerechtigde wordt geobserveerd. Bij de beoordeling van de gehanteerde onderzoeksmethoden geldt in de eerste plaats het beginsel van proportionaliteit, hetgeen wil zeggen dat het gekozen middel evenredig moet zijn aan het met de inzet van dat middel beoogde doel. In de tweede plaats geldt het subsidiariteitsbeginsel. Volgens dit beginsel dient van het gebruik van een zwaar middel te worden afgezien indien het doel ook op een minder ingrijpende manier bereikt kan worden.
5.4. [gedaagde sub 1] en [gedaagde BV sub 2] hebben aangevoerd dat zij in deze hebben gehandeld overeenkomstig de Privacygedragscode, zoals die is opgesteld door de Vereniging van Particuliere Beveiligingsorganisaties. [gedaagde sub 1] en [gedaagde BV sub 2] hebben dit verweer niet nader geadstrueerd door middel van verwijzingen naar artikelen uit bedoelde gedragscode. Op zichzelf is het juist dat bedoelde code een normering inhoudt van de gedragingen van particuliere recherchebureaus, maar daarmee is niet gezegd dat handelen overeenkomstig de Privacygedragscode niet onrechtmatig kan zijn, meer in het bijzonder indien het handelen als een strafbaar feit kan worden gekwalificeerd.
Aan de andere kant geldt dat handelen in strijd met de Privacygedragscode, gelet op de strekking daarvan, in beginsel wel onrechtmatig is jegens de geobserveerde persoon.
5.5. Het verweer van [gedaagde sub 1] en [gedaagde BV sub 2] dat zij niet onrechtmatig kunnen handelen en dat dat hooguit het geval kan zijn ten aanzien van de ex-partner van [eiseres] (omdat die aan [gedaagde BV sub 2] opdracht heeft gegeven om [eiseres] te observeren en het de ex-partner is die gebruik maakt van het door [gedaagde sub 1] verzamelde materiaal), wordt verworpen. De aan [gedaagde BV sub 2] verstrekte opdracht vormt immers op geen enkele wijze een vrijbrief voor [gedaagde sub 1] om onrechtmatig te handelen. Dit verweer is bepaald ongerijmd te noemen. [gedaagde sub 1] en [gedaagde BV sub 2] zullen toch niet willen beweren dat het [gedaagde sub 1] is toegestaan om iemand te vermoorden als een derde daarvoor opdracht heeft gegeven?
5.6. Met betrekking tot het plaatsen van het GPS-baken onder de auto van [eiseres] heeft [gedaagde sub 1] onrechtmatig jegens [eiseres] gehandeld. Met dit GPS-systeem kan immers de locatie van de auto continu (derhalve 24 uur per dag) worden vastgesteld en doorgegeven. Een dergelijk bijzonder opsporingsmiddel mag door de politie niet worden ingezet, anders dan na voorafgaande toestemming van de rechter-commissaris in strafzaken. Een gewone burger als [gedaagde sub 1] is dan ook niet toegestaan om een dergelijk middel in te zetten. Die bevoegdheid kan [gedaagde sub 1] ook niet ontlenen aan artikel 7.4 van de Privacygedragscode en de daarop gegeven toelichting (productie 10c van [eiseres]), reeds omdat bedoelde code geen wet in formele dan wel materiële zin is die zou kunnen derogeren aan voormeld strafvorderlijk uitgangspunt. Overigens heeft [gedaagde sub 1] in deze niet overeenkomstig de Privacygedragscode gehandeld nu het baken is aangebracht op een privé-auto die -onweersproken- door [eiseres] niet bedrijfsmatig wordt gebruikt. [gedaagde sub 1] heeft met het plaatsen van het GPS-baken een zeer vergaande inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [eiseres] gemaakt, die bovendien niet evenredig is met betrekking tot het te bereiken doel. Aan de onrechtmatigheid doet niet af dat bij gebrek aan een deugdelijk verweer van [eiseres] ervan moet worden uitgegaan dat het GPS-baken op 16 januari 2012 is geplaatst en dat dit dezelfde dag nog door garagehouder
-aan wie [eiseres] de auto had afgegeven voor een onderhoudsbeurt- is ontdekt, zodat de inbreuk op de privacy niet langdurig is geweest.
5.7. Met betrekking tot het plaatsen van de camera’s heeft [gedaagde sub 1] niet voldoende gemotiveerd betwist dat door [gedaagde BV sub 2] tevens een verborgen camera is opgehangen in de gang waar zich de voordeur van het appartement van [eiseres] bevindt. Op bladzijde 19 van het onderzoeksrapport staat een foto afgedrukt waaruit kan worden afgeleid dat de camera zodanig was geplaatst dat kon worden waargenomen wie de woning van [eiseres] in en uitging. Hieruit volgt dat [gedaagde sub 1] deze camera heeft gebruikt bij zijn onderzoeksactiviteiten.
5.8. Met het plaatsen van verborgen camera’s in de gemeenschappelijke hal van het appartementencomplex en de hiervoor vermelde gang in combinatie met het vervaardigen van beelden van personen met behulp van die camera’s, heeft [gedaagde sub 1] zich schuldig gemaakt aan een misdrijf, hetgeen zonder meer onrechtmatig is.
Op grond van artikel 139f Wetboek van Strafrecht (Sr) aanhef en sub 1 is het immers strafbaar om gebruik makend van een technisch hulpmiddel waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar is gemaakt, opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon, aanwezig in een woning of op een andere niet voor het publiek toegankelijke plaats, een afbeelding te vervaardigen.
Het appartementencomplex waarin het appartement van [eiseres] is gelegen dient te worden aangemerkt als een niet voor het publiek toegankelijke plaats. Onweersproken is immers gebleven dat appartementencomplex een besloten complex is en dat het voor derden nagenoeg onmogelijk is om het appartementencomplex te betreden zonder medewerking van een van de bewoners. [gedaagde sub 1] heeft ter comparitie erkend dat je zonder sleutel of pas de hal van het appartementencomplex, die toegang geeft tot de appartementen, niet binnenkomt. Daarmee is ook de algemene ruimte binnen het appartementencomplex een besloten lokaal als bedoeld in artikel 138 Sr. Daaraan doet niet af of ten tijde van het plaatsen van de camera’s het trapportaal mogelijk tijdelijk niet was afgesloten en feitelijk voor het publiek toegankelijk was (Hoge Raad 3 juni 2008, NJ 2008, 331). Het enkele feit dat [gedaagde sub 1] een appartement heeft gehuurd in het appartementencomplex waarin [eiseres] woont, teneinde het observeren van [eiseres] en de personen die haar appartement betreden mogelijk te maken, althans te vergemakkelijken, betekent in deze niet méér dan dat de aanwezigheid van [gedaagde sub 1] in het appartementencomplex rechtmatig is, maar daarmee wordt het karakter van het appartementencomplex als besloten lokaal niet aangetast en blijft het gedrag van [gedaagde sub 1] strafbaar.
Tot slot wordt nog opgemerkt dat artikel 7.5 en de daarop gegeven toelichting van de Privacygedragscode (productie 10c van [eiseres], bladzijden 33, 34 en 35) geen vrijbrief vormt voor het gebruik van verborgen camera’s op besloten plaatsen en dat ook nog eens zonder dat de mogelijke inzet van verborgen camera’s van te voren kenbaar is gemaakt. Waarom [gedaagde sub 1] en [gedaagde BV sub 2] menen dat het -langdurig- gebruik van verborgen camera’s in dit geval wel toelaatbaar is, is de rechtbank een volkomen raadsel.
Het is tevens zorgwekkend te noemen dat een gewezen politieambtenaar als [gedaagde sub 1] zich niet (meer) ervan bewust is, dat hier door hem grenzen aanzienlijk zijn overschreden.
5.9. Uit de gedetailleerde omschrijving van talrijke observaties in het door [gedaagde sub 1] opgestelde onderzoeksrapport kan geen andere conclusie worden getrokken dan dat [gedaagde sub 1] [eiseres] gedurende de onderzoeksperiode van drie maanden langdurig en systematisch heeft geobserveerd, waarbij [gedaagde sub 1] [eiseres] en haar vriend ook buiten het appartementencomplex veelvuldig heeft gevolgd.
5.10. [gedaagde sub 1] en [gedaagde BV sub 2] hebben gesteld dat de wijze waarop [eiseres] en haar vriend vorm gaven aan hun affectieve relatie en samenleving, kennelijk met de bedoeling om in strijd met de waarheid de indruk te wekken dat zij niet met elkaar samenleven als waren zij gehuwd, een bijzondere omstandigheid oplevert, die noodzaakte tot een uitvoerig en relatief langdurig onderzoek. De rechtbank deelt deze stelling niet. Het langdurig en systematisch volgen van de gangen van [eiseres] en haar vriend kan niet worden gerechtvaardigd door het doel waarvoor [eiseres] is geobserveerd en is daarom disproportioneel. Ook op dit punt heeft [gedaagde sub 1] onrechtmatig jegens [eiseres] gehandeld.
5.11. Voor verwijzing naar de schadestaatprocedure is voldoende dat de mogelijkheid van schade aannemelijk is en dat er causaal verband bestaat tussen de bestreden gedraging en de gestelde schade.
Het mag zo zijn dat [eiseres] niet heeft gemerkt dat haar doen en laten heimelijk werd geobserveerd en vastgelegd, zodat het op zichzelf juist is dat indien [eiseres] niet zou zijn geconfronteerd met de inhoud van het door [gedaagde sub 1] opgestelde onderzoeksrapport, zij nergens last van zou hebben gehad, maar met dit verweer zetten [gedaagde sub 1] en [gedaagde BV sub 2] de wereld op zijn kop. Het is voldoende aannemelijk dat [eiseres] zich als gevolg van de wetenschap achteraf dat haar gangen langdurig en stelselmatig door [gedaagde sub 1] zijn gevolgd en de heimelijke wijze waarop dit is geschied, minder vrij in het leven beweegt dan voorheen het geval is. [eiseres] lijdt aldus in ieder geval immateriële schade, die in voldoende causaal verband staat met het onrechtmatig handelen van [gedaagde sub 1] om die schade als gevolg van dat handelen aan [gedaagde sub 1] te kunnen toerekenen. Het verweer van [gedaagde sub 1] en [gedaagde BV sub 2] dat de schade van [eiseres] niet is ontstaan door het gebruikmaken van onrechtmatige observatiemethoden, maar door het feit dat [eiseres] kennis heeft gekregen van de (gehele) observatie doet minst genomen kunstmatig aan.
Aan de voorwaarde waaronder verwijzing naar de schadestaatprocedure kan plaatsvinden is dan ook voldaan.
Begroting van de gehele schade is in het kader van de onderhavige procedure niet goed mogelijk, temeer niet nu [eiseres] ter comparitie heeft verklaard dat zij [gedaagde sub 1] en [gedaagde BV sub 2] ook zal aanspreken voor de door haar te lijden schade indien de alimentatieprocedure voor haar verkeerd afloopt. Of een dergelijke post in causaal verband staat met het onrechtmatig gedrag van [gedaagde sub 1] en of bedoelde schade aan hem en [gedaagde BV sub 2] kan worden toegerekend, wordt hier verder in het midden gelaten.
5.12. [eiseres] heeft geen feiten gesteld waarop zij de aansprakelijkheid van [gedaagde BV sub 2] voor de door haar geleden schade baseert, zodat er geen grond is om [gedaagde BV sub 2] jegens [eiseres] aansprakelijk te achten voor de door het onrechtmatig gedrag van [gedaagde sub 1] veroorzaakte schade. Dit betekent dat geen van de vorderingen ten aanzien van [gedaagde BV sub 2] toewijsbaar is.
5.13. [eiseres] dient in de aan de zijde van [gedaagde BV sub 2] gevallen proceskosten te worden veroordeeld. De rechtbank begroot deze kosten op nihil.
5.14. [gedaagde sub 1] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten aan de zijde van [eiseres] worden veroordeeld. Deze kosten worden begroot op:
- dagvaarding € 81,17
- griffierecht € 267,00
- salaris advocaat € 904,00 (2,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.252,17
5.15. De gevorderde nakosten zijn, op de voet van het arrest van de Hoge Raad van
19 maart 2010, LJN: BL1116, voor toewijzing vatbaar als na te melden.
5.16. Een verklaring voor recht levert geen voor tenuitvoerlegging vatbare titel op, zodat het vonnis in zoverre niet uitvoerbaar bij voorraad zal worden verklaard.
6. De beslissing
De rechtbank
6.1. verklaart voor recht dat [gedaagde sub 1] onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld door:
• een GPS Tracking systeem onder haar auto te plaatsen en
• gebruik te maken van verborgen camera’s aangebracht in het appartementencomplex en
• [eiseres] heimelijk langdurig en systematisch te observeren en
• [eiseres] langdurig en systematisch te volgen bij het verrichten van (privé)activiteiten buiten haar woning en het appartementencomplex,
6.2. veroordeelt [gedaagde sub 1] tot vergoeding van de schade, welke [eiseres] lijdt of nog zal lijden als gevolg van het onrechtmatig handelen van [gedaagde sub 1] jegens [eiseres], op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 juli 2012 tot aan de dag van algehele voldoening;
6.3. veroordeelt [gedaagde sub 1] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.252,17, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.4. veroordeelt [gedaagde sub 1] in de nakosten aan de zijde van [eiseres] begroot op een bedrag van € 131,00 ter zake van salaris van de advocaat en veroordeelt [gedaagde sub 1] voorwaardelijk, voor het geval [gedaagde sub 1] niet binnen 14 dagen na aanschrijving in der minne aan de in dit vonnis uitgesproken veroordeling voldoet en indien betekening plaatsvindt en noodzakelijk is, in de kosten van betekening, tot op heden begroot op € 68,00 voor salaris van de advocaat en de kosten van het betekeningsexploot.
6.5. verklaart dit vonnis -met uitzondering van de hiervoor onder 6.1. gegeven verklaring voor recht- uitvoerbaar bij voorraad,
6.6. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.T.G. Roovers en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2012.