ECLI:NL:RBZUT:2012:BY6120

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
13 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/1239 (verzoek) en 12/1240 (beroep)
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom voor verwijdering van containers in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 13 november 2012 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening en de hoofdzaak betreffende een last onder dwangsom. Eiseres, een besloten vennootschap, had containers geplaatst op een perceel in strijd met het bestemmingsplan. Het college van burgemeester en wethouders van Putten had eiseres op 27 april 2011 gelast om deze containers binnen zes weken te verwijderen, met een dwangsom van € 7.500,-- bij gebreke. Na bezwaar heeft het college op 10 juli 2012 het primaire besluit herroepen, omdat de bevoegdheid tot invordering van de dwangsommen was verjaard, maar legde opnieuw een last onder dwangsom op. Eiseres diende een verzoek in voor een voorlopige voorziening, dat op 1 november 2012 ter zitting werd behandeld. De voorzieningenrechter oordeelde dat de termijn van acht weken om het gebruik van de gronden en bouwwerken te staken voldoende was en dat eiseres al langer op de hoogte was van de illegale situatie. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak benadrukt het belang van handhaving van bestemmingsplannen en de verantwoordelijkheden van de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Voorzieningenrechter
Reg.nrs.: 12/1239 (verzoek) en 12/1240 (beroep)
Uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak, in het geding tussen:
besloten vennootschap van [naam BV]
te [plaats],
verzoeker/eiser, hierna: eiseres,
en
het college van burgemeester en wethouders van Putten
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 april 2011 heeft verweerder eiseres – voor zover hier van belang – onder oplegging van een dwangsom gelast:
- binnen zes weken na verzending van dat besluit de containers op het perceel [adres te plaats] (hierna: het perceel) blijvend te verwijderen, bij gebreke waarvan eiseres een dwangsom verbeurt van € 7.500,-- ineens;
- binnen acht weken na verzending van dat besluit het (laten) gebruiken van de gronden en
bouwwerken op het perceel ten behoeve van het palletbedrijf blijvend te staken, bij gebreke waarvan eiseres een dwangsom van € 20.000,-- ineens verbeurt.
Bij de beslissing op bezwaar van 10 juli 2012 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het primaire besluit herroepen omdat de bevoegdheid tot invordering van de dwangsommen is verjaard. Verweerder heeft vervolgens eiseres onder oplegging van een dwangsom gelast:
- binnen acht weken na verzending van dit besluit de containers blijvend van het perceel
te verwijderen, bij gebreke waarvan eiseres een dwangsom verbeurt van € 7.500,-- ineens;
- binnen acht weken na verzending van dit besluit het (laten) gebruiken van de gronden en
bouwwerken op het perceel ten behoeve van het palletbedrijf blijvend te staken, bij gebreke waarvan eiseres een dwangsom verbeurt van € 20.000,-- ineens.
Hiertegen heeft ing. J.G.P van Schaik, werkzaam bij adviesbureau Van Westreenen te Barneveld, namens eiseres beroep ingesteld bij brief van 17 augustus 2012 en tevens verzocht om een voorlopige voorziening.
Bij besluit van 28 augustus 2012 heeft verweerder de begunstigingstermijn verlengd tot vier weken na de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 1 november 2012, waar eiseres is verschenen, bijgestaan door ing. J.G.P. van Schaik. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door G.J. Voorn en K. Bounaanaa.
2. Overwegingen
2.1 Indien de voorzieningenrechter na de behandeling ter zitting van een verzoek om een voorlopige voorziening van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij, ingevolge artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht, onmiddellijk uitspraak doen in de bij de rechtbank aanhangige hoofdzaak.
Van deze bevoegdheid wordt in dit geval gebruik gemaakt.
2.2 Niet in geschil is dat de betreffende containers op het perceel zijn geplaatst zonder de vereiste omgevingsvergunning. Voorts is het palletbedrijf op het perceel gevestigd in strijd met het ter plaatse vigerende bestemmingsplan “Westelijk Buitengebied” (hierna: het bestemmingsplan). Op grond daarvan heeft het perceel de bestemming “Landelijke bedrijven”, met de nadere aanduiding “Loonbedrijf”. Vast staat dat het betreffende palletbedrijf niet onder het begrip loonbedrijf valt, zodat de gronden en bouwwerken op het perceel door het palletbedrijf worden gebruikt in strijd met het bestemmingsplan. Eiseres is degene die het in haar macht heeft de overtreding te (doen) beëindigen.
Verweerder is derhalve bevoegd in deze handhavend ten aanzien van eiseres op te treden.
2.3 Het betoog van eiseres in beroep dat de op 27 april 2011 geconstateerde overtreding ten aanzien van de op het perceel geplaatste containers niet meer aan de orde is omdat die overtreding reeds maanden daarvoor is beëindigd, leidt niet tot gegrondverklaring van het beroep op dat onderdeel. Het dwangsombesluit van 10 juli 2012 ziet op het blijvend verwijderen van de containers. Herroeping van het dwangsombesluit betekent dat geen dwangsommen meer kunnen worden verbeurd indien eiseres besluit de containers terug te plaatsen. Daarmee zou het doel van de last onder dwangsom, die er op is gericht eiseres ertoe te bewegen zelf een einde te maken aan de illegale situatie binnen een bepaalde termijn, teniet worden gedaan. Voorts heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt de containers reeds waren verwijderd ten tijde van het besluit van 10 juli 2012. De enkele stelling dat daarvan sprake zou zijn, is daartoe onvoldoende. Het betoog slaagt daarom niet.
2.4 Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4.1 Niet in geschil is dat geen concreet zicht op legalisatie van de door verweerder geconstateerde overtredingen bestaat. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder van handhavend optreden had behoren af te zien is de voorzieningenrechter evenmin gebleken. Dat eiseres haar loonbedrijf aan het afbouwen is en als gevolg van het beëindigen van het gebruik van het perceel en opstallen door het palletbedrijf inkomsten zal moeten missen, kan niet leiden tot het oordeel dat handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat verweerder om die reden van dat optreden had behoren af te zien. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat eiseres in haar mondelinge zienswijze heeft verklaard er vooraf mee bekend te zijn geweest dat het bestemmingsplan de vestiging van het palletbedrijf niet toestond, maar dat de betreffende inkomsten te belangrijk voor haar waren, zodat het risico van eiseres om de overeenkomst met het palletbedrijf te moeten beëindigen voor haar rekening behoort te blijven. Dat het volgens eiseres voor het palletbedrijf lastig is elders huisvesting te krijgen, betreft geen belang van eiseres zelf en kan in het licht van het voorgaande evenmin worden gezien als een bijzondere omstandigheid in vorenbedoelde zin.
2.5 Voor zover eiseres heeft verzocht om een ruimere begunstigingstermijn overweegt de voorzieningenrechter dat de termijn waarbinnen de last kan worden uitgevoerd zonder dat een dwangsom wordt verbeurd, door het bestuursorgaan zo kort mogelijk moet worden gesteld. De termijn moet wel lang genoeg zijn om de last te kunnen uitvoeren.
De voorzieningenrechter is niet gebleken dat de door verweerder gestelde termijn van acht weken om het gebruik van de gronden en bouwwerken op het perceel ten behoeve van het palletbedrijf blijvend te (doen) staken onvoldoende ruim is om de last te kunnen uitvoeren.
Hierbij wordt in aanmerking genomen dat eiseres al langere tijd bekend is met het met het bestemmingsplan strijdige gebruik door het palletbedrijf en dat haar eerder een dwangsombesluit met betrekking tot dat illegale gebruik is opgelegd. Verder heeft verweerder bij besluit van 28 augustus 2012 de begunstigingstermijn nogmaals verlengd met vier weken na de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening.
2.6 Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond. Er is daarom geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.7 Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
ten aanzien van de hoofdzaak:
- verklaart het beroep ongegrond;
ten aanzien van het verzoek om voorlopige voorziening:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.G.J. Welbergen. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 13 november 2012.