ECLI:NL:RBZUT:2012:BY3614

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
20 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/124203-10
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en wederrechtelijke vrijheidsberoving in Eerbeek

Op 20 november 2012 heeft de Rechtbank Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling en wederrechtelijke vrijheidsberoving. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte op 21 februari 2010 in Eerbeek het slachtoffer meermalen tegen het gezicht heeft geslagen en gestompt, wat resulteerde in letsel en pijn voor het slachtoffer. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met een proeftijd van twee jaar, en een werkstraf van 50 uren. De rechtbank sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten, waaronder het gebruik van een stalen buis en de wederrechtelijke vrijheidsberoving van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor deze beschuldigingen, en dat de verklaringen van de aangever niet voldoende ondersteund werden door andere bewijsmiddelen. De officier van justitie had een zwaardere straf geëist, maar de rechtbank hield rekening met het tijdsverloop en de omstandigheden van de zaak. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren. De griffier was ook aanwezig tijdens de openbare terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
parketnummer: 06/124203-10
vonnis van de meervoudige kamer van 20 november 2012
in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1957 te plaats],
wonende te [plaats, adres].
Raadsvrouwe: mr. Van Spanje, advocaat te Amsterdam.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van de politierechter van 9 maart 2011 en, na verwijzing naar de meervoudige kamer, op de terechtzitting van 6 november 2012, op welke zittingen de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 Tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dan wel [slachtoffer] heeft mishandeld;
feit 2: [slachtoffer] van zijn vrijheid heeft beroofd dan wel [slachtoffer] door geweld/een feitelijkheid/bedreiging met geweld/bedreiging met een feitelijkheid, gericht tegen [slachtoffer], wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen/niet te doen/te dulden.
3 Voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
4 Ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging
De raadsvrouwe heeft als preliminair verweer gevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de verdere vervolging. Volgens de raadsvrouwe had de verdere vervolging ingeleid moeten worden met een dagvaarding in plaats van een oproeping van verdachte.
De rechtbank stelt vast dat ter terechtzitting van 11 oktober 2010 de politierechter, na het verlenen van verstek, de behandeling van de zaak heeft aangehouden om de dagvaarding ook nog op een ander bekend adres van verdachte aan te bieden. Op 9 maart 2011 heeft de politierechter de behandeling van de zaak vervolgens voor onbepaalde tijd aangehouden en verwezen naar de meervoudige kamer. Bij vonnis van de meervoudige kamer van 24 juli 2012 is de oproeping van verdachte nietig verklaard.
Ingevolge artikel 377, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt de zaak bij een verwijzing door de politierechter op de bestaande tenlastelegging voor de meervoudige kamer aanhangig gemaakt door aanzegging of oproeping van de verdachte. Omdat tegen de verdachte verstek is verleend en omdat de politierechter de zaak heeft verwezen naar de meervoudige kamer, is de rechtbank van oordeel dat thans met de oproeping van de verdachte de juiste, wettelijk voorgeschreven, procedure is gevolgd.
Nu ook overigens niet is gebleken van feiten of omstandigheden die zouden moeten leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de vervolging, is de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
5 De beoordeling van het bewijs
5.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 1 subsidiair en feit 2 primair heeft begaan.
Met betrekking tot feit 2 primair stelt de officier van justitie het volgende. Aangever was rond 15:30 uur à 16:00 uur in de woning van verdachte. Rond 21:00 uur à 21:15 uur heeft hij de woning samen met verdachte verlaten en rond 23:30 uur is aangever bij zijn tante aangekomen. Aangever is van zijn vrijheid beroofd. Hij zat op de grond in de woning van verdachte en kon daar niet weg. Hoewel er twijfel is of de achterdeur op slot was, zat aangever wel vast en had hij angst. Voor wederrechtelijke vrijheidsberoving hoeft van opsluiting geen sprake te zijn. Verschillende getuigen hebben verklaard dat aangever een hele tijd op de grond heeft gezeten. Aangever was tegen zijn wil in de woning aanwezig. Vervolgens is hij in de auto gezet en door verdachte weggebracht. Hoewel verdachte dit ontkent, verklaren [naam] en aangever dat aangever en verdachte gezamenlijk de woning hebben verlaten.
Volgens de officier van justitie kan feit 2 primair wettig en overtuigend bewezen worden.
Volgens de officier van justitie dient verdachte van feit 1 primair te worden vrijgesproken, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte aangever met een stalen buis heeft geslagen. De enkele verklaring van aangever en de verklaring van een verbalisant over het bij verdachte geconstateerde letsel, zijn hiervoor volgens de officier van justitie onvoldoende.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1 primair en feit 2 primair en subsidiair.
Met de officier van justitie stelt de raadsvrouwe zich op het standpunt dat verdachte van feit 1 primair dient te worden vrijgesproken. Behalve de verklaring van aangever bevat het dossier geen enkel bewijs voor (het gebruik van) een slagwapen. Er zijn geen getuigen van de mishandeling en verdachte heeft stellig ontkend een wapen te hebben gebruikt. Bovendien is er geen slagwapen in beslag genomen. Uit de foto's in het dossier is volgens de raadsvrouwe van slechts beperkt letsel gebleken. Aangever heeft de nodige blauwe plekken en een sneetje onder zijn neus. Was aangever daadwerkelijk meermalen met een stalen buis geslagen, dan was het letsel zonder twijfel aanzienlijker geweest.
Verdachte heeft eenmaal met de vuist geslagen. Deze handeling, tenlastegelegd onder 1 subsidiair, kan volgens de raadsvrouwe enkel worden gekwalificeerd als een eenvoudige mishandeling.
Ook het onder 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde kan volgens de raadsvrouwe niet wettig en overtuigend worden bewezen. Niemand ondersteunt de verklaring van aangever dat hij tegen zijn wil in de auto heeft gezeten, terwijl verdachte heeft ontkend.
Meerdere personen zijn de huiskamer binnengekomen terwijl de deuren volgens aangever tijdens zijn aanwezigheid op slot zouden hebben gezeten. Dat deel van aangevers verklaring kan niet juist zijn. Volgens vaste jurisprudentie hoeft de ruimte niet afgesloten te zijn om van wederrechtelijke vrijheidsberoving te kunnen spreken; het voortdurend in iemands aanwezigheid verblijven zodat iemand wordt belemmerd het pand of bijvoorbeeld een auto te verlaten kan op zichzelf al voldoende zijn. In dat geval moet er echter wel sprake zijn van andere omstandigheden, zoals geweld of bedreigingen, die de conclusie van vrijheidsberoving ondersteunen (LJN: AP8396). Volgens de raadsvrouwe is hiervan in dit geval, mede gelet op de getuigenverklaringen, geen sprake.
De door aangever gestelde autorit kan evenmin worden bewezen en ook voor de bedreigende woorden die verdachte zou hebben gebruikt, is geen bewijs voorhanden. Er is evenmin bewijs voor het op slot zitten van de door aangever bedoelde deur(en). Er zijn volgens de raadsvrouwe geen andere omstandigheden op grond waarvan geoordeeld kan worden dat aangever in de woonkamer is vastgehouden. Dat een getuige het gevoel had dat aangever er niet graag was, is in elk geval onvoldoende om verdachte te veroordelen voor wederrechtelijke vrijheidsberoving dan wel voor dwang, zodat verdachte van feit 2 dient te worden vrijgesproken, aldus de raadsvrouwe.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 1 primair
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende bewijs in het dossier voorhanden is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van feit 1 primair. De aangifte van [slachtoffer] inhoudende dat hij met een stalen buis door verdachte op zijn hoofd is geslagen, wordt niet of in ieder geval onvoldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen. De rechtbank zal verdachte daarom van dit feit vrijspreken.
Vrijspraak feit 2 primair en feit 2 subsidiair
De rechtbank zal verdachte eveneens vrijspreken van feit 2 primair en feit 2 subsidiair. De aangifte wordt, voor zover zij ziet op het ten laste gelegde onder 2 primair en subsidiair, onvoldoende ondersteund door andere zich bij de processtukken bevindende bewijsmiddelen. Er is niet of in elk geval onvoldoende komen vast te staan op welke manier aangever tegen zijn wil is gedwongen om in de woning aanwezig te zijn. Er is bovendien slechts één aanwijzing, de verklaring van [naam], dat aangever samen met verdachte met de auto zou zijn vertrokken. Dat aangever naar eigen zeggen tegen zijn wil op de grond heeft gezeten, is zonder meer niet voldoende om tot een bewezenverklaring van dit feit te komen. Zo is er geen bewijs voorhanden dat tegen aangever is gezegd dat hij op de grond moest zitten en de woning niet mocht verlaten. De woorden 'als je aangifte gaat doen dan zal ik hetzelfde bij je ouders doen als bij jou is gebeurd', die aangever nadat hij bij verdachte uit de auto zou zijn gestapt zouden zijn toegevoegd, kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet redengevend zijn voor een eventuele daaraan voorafgaande vermeende wederrechtelijke vrijheidsberoving.
Gebruikte bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1 subsidiair
Evenals de officier van justitie en de verdediging, acht de rechtbank het onder 1 subsidiair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 6 november 2012; en
- de aangifte van [slachtoffer]1.
5.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van wat hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1. subsidiair
op 21 februari 2010 te Eerbeek opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]) meermalen (met kracht) op/tegen het gezicht heeft geslagen en gestompt, waardoor deze [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
De rechtbank acht niet bewezen wat meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
6 Strafbaarheid
6.1 Strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Feit 1 subsidiair: mishandeling.
6.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
7 Strafoplegging
7.1 Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van wat hij bewezen heeft geacht, gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf van 140 uur, subsidiair 70 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaar met als bijzondere voorwaarde: verplicht reclasseringstoezicht met de verplichting dat verdachte zich zal houden aan de voorschriften en aanwijzingen van de reclassering, ook indien dit een ambulante behandeling betreft.
7.2 Standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft verzocht verdachte te veroordelen voor eenvoudige mishandeling en mede vanwege het tijdsverloop enkel een werkstraf op te leggen, waarvan een gedeelte voorwaardelijk, met daaraan gekoppeld als bijzondere voorwaarde een verplicht reclasseringscontact.
7.3 Oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte. In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich op 21 februari 2010 schuldig gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer]. Het slachtoffer is bij de vriendin van verdachte in de auto gestapt en naar de woning van verdachte gegaan omdat verdachte hem nodig zou hebben. Vervolgens is het slachtoffer daar in/nabij de woning van verdachte mishandeld. Verdachte heeft hem meermalen in zijn gezicht geslagen en gestompt. Door deze mishandeling heeft hij letsel opgelopen.
In aanmerking genomen dat - zoals blijkt uit het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 28 juni 2012 - verdachte eerder is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten, ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen van na te melden duur. De rechtbank zal de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van 2 jaren en daarbij als bijzondere voorwaarde opnemen dat verdachte zich onder toezicht van de reclassering zal stellen, zoals de reclassering ter zitting van 6 november 2012 heeft geadviseerd. Daarnaast acht de rechtbank het passend en geboden om een werkstraf op te leggen van na te melden duur.
Deze straf is lager dan door de officier van justitie gevorderd, nu de rechtbank het onder 2 tenlastegelegde feit niet bewezen heeft verklaard. Verder heeft de rechtbank ten voordele van verdachte rekening gehouden met het aanzienlijke tijdsverloop in deze zaak.
8 Wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
9
De beslissing
De rechtbank:
ontvankelijkheid
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 1 subsidiair: mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 2 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat:
* de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat:
- verdachte zich vóór het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
* de verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die hem worden gegeven door of namens de reclassering ook als deze inhouden dat verdachte zal deelnemen aan een ambulante behandeling;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 50 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 25 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, en mrs. E.G. de Jong en G. Aufderhaar, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V. Soeteman, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 20 november 2012.
De griffier en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Voetnoot:
1 Proces-verbaal van aangifte met nummer 2010025362-1 van 22 februari 2010, inhoudende de verklaring van aangever [slachtoffer], in de wettelijke vorm opgemaakt door de regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland, doorgenummerde pagina 26 e.v.;
BIJLAGE I: De tenlastelegging
1.
hij op of omstreeks 21 februari 2010 te Eerbeek, althans in de gemeente
Brummen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk
letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer]
- met een stalen buis, althans een hard voorwerp, op/tegen het hoofd heeft
geslagen en/of
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) op/tegen het gezicht heeft
geslagen en/of gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 februari 2010 te Eerbeek, althans in de gemeente
Brummen opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]),
- met een stalen buis, althans een hard voorwerp, op/tegen het hoofd heeft
geslagen en/of
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) op/tegen het gezicht heeft
geslagen en/of gestompt en/of
- in/op/tegen het kruis, althans het lichaam, heeft geslagen.
waardoor deze [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 21 februari 2010 te Eerbeek, althans in de gemeente
Brummen, en/of elders in Nederland, opzettelijk [slachtoffer]
wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden,
immers heeft hij, verdachte, opzettelijk wederrechtelijk die [slachtoffer]
- meermalen, (met kracht op/tegen het hoofd, althans het lichaam,
geslagen en/of gestompt en/of
- tegen diens wil in zijn, verdachtes, woning, op de grond laten zitten en/of
- tegen diens wil in een auto vanaf verdachtes woning weggevoerd/vervoerd
en/of
- de woorden toegevoegd: als je aangifte gaat doen dan zal ik hetzelfde bij je
ouders doen als bij jou is gebeurd";
( art 282 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 februari 2010 te Eerbeek, althans in de gemeente
Brummen, in elk geval in Nederland [slachtoffer], door geweld of enige
andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere
feitelijkheid gericht tegen die [slachtoffer] wederrechtelijk heeft gedwongen iets
te doen, niet te doen of te dulden, te weten het tegen diens wil verblijven in
en/of niet kunnen/mogen verlaten van verdachtes woning,
welk geweld of enige andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of
enige andere feitelijkheid hierin heeft bestaan dat hij, verdachte die [slachtoffer]
- meermalen (met kracht) heeft geslagen en/of gestompt op/tegen het
hoofd en/of
- bevolen/gezegd heeft in zijn verdachtes, woning, op de grond te gaan
zitten en/of
- tegen diens wil in zijn, verdachtes, auto heeft vervoerd en/of
- de woorden: "als je aangifte gaat doen dan zal ik hetzelfde bij je ouders
doen als bij jou is gebeurd" heeft toegevoegd,
althans die [slachtoffer] onder constante controle heeft gehouden en/of
voor die [slachtoffer] een zodanige bedreigende situatie hoeft doen ontstaan
waardoor die [slachtoffer] zich daaraan niet kon en/of niet durfde te
onttrekken;
( art 284 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)