ECLI:NL:RBZUT:2012:BY3276

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
24 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
484873/CV EXPL 12-980
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwaliteitseisen voor fysiotherapiepraktijk en de rechtsgeldigheid van algemene voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 24 oktober 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen Achmea c.s. en een fysiotherapeut, aangeduid als [gedaagde]. Achmea c.s. vorderde betaling van € 9.500,81 van [gedaagde], als gevolg van een tekortkoming in de nakoming van een overeenkomst tot het verlenen van fysiotherapeutische zorg. De rechtbank moest beoordelen of de kwaliteitseisen die door Achmea c.s. in de algemene voorwaarden waren opgenomen, van toepassing waren op de overeenkomst en of deze eisen onredelijk bezwarend waren voor [gedaagde].

De rechtbank oordeelde dat de overeenkomst, genaamd “Overeenkomst Fysiotherapie 2009”, de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden en het beheersmodel bevatte. [gedaagde] had niet aangetoond dat hij niet op de hoogte was van deze voorwaarden, aangezien deze op elektronische wijze beschikbaar waren gesteld. De rechtbank concludeerde dat [gedaagde] niet had voldaan aan de kwaliteitseisen zoals vastgelegd in de overeenkomst en dat hij niet had meegewerkt aan de uitvoering van het beheersmodel.

De vordering van Achmea c.s. werd toegewezen, met uitzondering van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten, omdat deze niet voldoende waren onderbouwd. [gedaagde] werd veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van [gedaagde] was om zich te vergewissen van de inhoud van de overeenkomst en de bijbehorende voorwaarden voordat hij deze ondertekende. Het vonnis bevestigt de rechtsgeldigheid van de kwaliteitseisen en de verplichtingen die voortvloeien uit de overeenkomst tussen zorgverzekeraars en zorgverleners.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Kanton – Locatie Harderwijk
Zaak-/Rolnummer: 484873/CV EXPL 12-980
Grosse aan: mr. Van den Berg
Afschrift aan: [gedaagde]
d.d.
vonnis van de kantonrechter van 24 oktober 2012
inzake:
de naamloze vennootschappen
1. Zilveren Kruis Achmea Zorgverzekeringen N.V.,
gevestigd te Utrecht,
2. Interpolis Zorgverzekeringen N.V.,
gevestigd te Utrecht,
3. OZF Achmea Zorgverzekeringen N.V.,
gevestigd te Utrecht,
4. Avéro Achmea Zorgverzekeringen N.V.,
gevestigd te Utrecht,
5. Achmea Zorgverzekeringen N.V.,
gevestigd te Zeist,
eisende partijen,
gemachtigde: mr. G.A. van den Berg, advocaat te Zeist,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde partij,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna Achmea c.s. en [gedaagde] genoemd.
1. Het procesverloop
1.1. Dit verloop blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 23 april 2012
- de conclusie van antwoord,
- de conclusie van repliek,
- de conclusie van dupliek.
1.2. Vervolgens is vonnis bepaald.
2. Het geschil
2.1. Achmea c.s. vordert dat de rechtbank, sector kanton, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van € 9.500,81 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 30 september 2010, althans vanaf 23 april 2012, tot de dag van algehele voldoening en [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van € 833,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 april 2012 tot de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, waaronder de nakosten.
2.2. Achmea c.s. voert daartoe aan dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen met daarbij algemene voorwaarden. Uit een gehouden audit volgt dat [gedaagde] niet voldoet aan de overeengekomen standaard. Bij de audit is gebleken dat [gedaagde] niet methodisch handelt en/of niet werkt volgens de richtlijnen van zijn beroepsgroep. Hij heeft vervolgens niet meegewerkt aan de uitvoering van het beheersmodel, waardoor de overeenkomst van partijen conform de voorwaarden, is beëindigd. Ook dient [gedaagde] om die reden alle zittingen die boven het behandeltarief van 2009 van Achmea c.s. uitkomen tegen het gemiddeld gedeclareerde tarief aan Achmea c.s. terug te betalen. Dit betreft het bedrag van € 9.500,81. [gedaagde] is ondanks aanmaningen en sommaties niet tot deze betaling over gegaan. Inmiddels is aanspraak op vergoeding van de wettelijke handelsrente en een vergoeding van € 833,00 voor buitengerechtelijke incassokosten.
2.3. [gedaagde] voert verweer tegen de vordering. Hij stelt dat geen algemene voorwaarden zijn overeengekomen. Voor het geval dat wel zou moeten worden geconcludeerd beroept hij zich op vernietiging van de algemene voorwaarden, nu deze niet ter hand zijn gesteld en evenmin zijn toegezonden. De overeenkomst is onduidelijk en niet transparant en stelt onredelijke eisen aan de fysiotherapeut. De eisen zijn onmogelijk te halen voor een eenmanspraktijk als je deze ook rendabel wilt exploiteren. De verhouding tussen administratieve en fysiotherapeutische werkzaamheden raakt volledig zoek. De hoogte van de vergoedingen is niet meegegroeid met de eisen van het (administratie)systeem. Ook de door Achmea c.s.voorgeschreven cursus is door [gedaagde] niet gevolgd vanwege de hoogte van de cursuskosten. De berekening van de vordering is onredelijk. Als de patiënt recht heeft op een aantal behandelingen dan moet de zorgverlener die behandelingen verrichten als deze nodig zijn, maar dan moet de verzekeraar ook de betaling daarvoor verrichten. Het terugvorderen op basis van gemiddelden doet geen recht aan de feitelijk verrichte behandelingen en de overeenkomsten van die patiënten met Achmea c.s.
3. De beoordeling
3.1. Tussen partijen is een overeenkomst tot stand gekomen, genaamd “Overeenkomst Fysiotherapie 2009” (productie 1 bij de dagvaarding). In deze overeenkomst is onder meer bij letter C opgenomen: “(…) de contractuele relatie tussen de zorgverzekeraar en de contractant ter zake van de verlening van fysiotherapeutische zorg aan verzekerden wordt beheerst door de bepalingen uit de onderhavige ‘Overeenkomst Fysiotherapie 2009”. Deze overeenkomst bestaat uit een persoonsgebonden deel (deel I), het algemene deel (deel II), de algemene leveringsvoorwaarden paramedische zorg 2009 en de volgende bijlagen:
- Beheersmodel Paramedische Zorg 2009;
- Declaratieprotocol Paramedische Zorg 2009. (…)”.
Hierbij is in de overeenkomst vermeld: “(Deel II en bijlagen zijn niet inbegrepen, maar te raadplegen op www.achmeazorg.nl)” en “De contractant (…) en de zorgverzekeraar (…) verklaren kennis genomen te hebben van de inhoud van de onder C. genoemde overeenkomst (inclusief bijlagen) en ermee in te stemmen dat deze overeenkomst de contractuele verhouding tussen partijen beheerst.”.
3.2. De vordering van Achmea c.s. is gebaseerd op de stelling dat [gedaagde] niet heeft voldaan aan de in het algemeen deel van de overeenkomst voorkomende kwaliteitseisen, zoals uitgewerkt in de Algemene Leveringsvoorwaarden Paramedische zorg (hierna: de algemene voorwaarden) en het Beheersmodel Paramedische zorg 2009 (hierna: het beheersmodel), en dat daarmee een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst bestaat. [gedaagde] heeft geweigerd de tekortkoming weg te nemen door de na- en bijscholingscursus te volgen, zodat in overeenstemming met artikel 6 van het beheersmodel de overeenkomst is beëindigd en een afrekening van de vergoedingen dient plaats te vinden.
3.3. [gedaagde] betwist niet dat hij niet (geheel) voldoet aan de in de algemene voorwaarden genoemde standaards. Hij stelt echter dat deze niet zijn overeengekomen, althans dat de algemene voorwaarden die daarover gaan onredelijk bezwarend zijn en vernietigd dienen te worden. Ook stelt hij dat hij in redelijkheid niet gehouden kan worden aan de genoemde kwaliteitseisen, omdat daarmee een rendabele bedrijfsvoering onmogelijk gemaakt wordt. Er is wel degelijk sprake van voldoende deskundigheid, nascholing, herregistratie en verslaglegging, maar niet geheel volgens het beheersmodel.
3.4. Allereerst dient te worden beoordeeld of de algemene voorwaarden en het beheersmodel onderdeel vormen van de overeenkomst van partijen.
Vast staat dat in de tekst van de overeenkomst, zoals hierboven in 3.1. aangegeven, de toepasselijkheid van deze bepalingen wel is opgenomen als onderdeel van de overeenkomst. [gedaagde] stelt terecht aan de orde dat de bepalingen hem niet ter hand zijn gesteld. Dit verweer neemt niet weg dat de bepalingen wel overeengekomen zijn. Het zou, gelet op de tekst van artikel 6:233 en 6:234 BW, onder omstandigheden wel een grond kunnen zijn voor vernietiging van bepaalde bedingen uit de algemene voorwaarden. Hiervoor is echter in het onderhavige geval geen aanleiding. Weliswaar zijn de voorwaarden niet ter hand gesteld, ze zijn wel op elektronische wijze beschikbaar gesteld, via de vermelding van de website. Hiermee is aan [gedaagde] een redelijke mogelijkheid geboden van de inhoud kennis te nemen. Dat [gedaagde], zoals hij aangeeft, zich niet verdiept heeft in de voorwaarden omdat hij er van uit ging dat het contract hetzelfde zou zijn als bij voorgaande jaren, is een omstandigheid die niet aan Achmea c.s. tegengeworpen kan worden, nog daargelaten dat volgens Achmea c.s. dergelijke voorwaarden ook op eerdere overeenkomsten van partijen toepasselijk waren. Het is de eigen verantwoordelijkheid van [gedaagde] om, alvorens de overeenkomst te tekenen en aan Achmea c.s. te retourneren zich te vergewissen van de inhoud van hetgeen hij tekent. Dit geldt temeer, nu in de tekst van de overeenkomst expliciet de verwijzing naar de voorwaarden is opgenomen en daarnaast een verklaring van bekendheid daarmee wordt ondertekend.
3.5. [gedaagde] bepleit dat de bepalingen uit de algemene voorwaarden en het Beheersmodel die uitgaan van dossiervorming en verslaglegging volgens de “KNGF-richtlijn Fysiotherapeutische verslaglegging” voor hem onredelijk bezwarend zijn en om die reden vernietigd moeten worden. Dit verweer wordt verworpen. Achmea c.s. heeft onweersproken gesteld dat zij een wettelijke taak heeft controle uit te oefenen op de wijze waarop (gemeenschaps)gelden besteed worden aan zorg opdat het geld op efficiënte wijze kan worden aangewend. Daarvoor dient zij te kunnen beoordelen of de fysiotherapeutische zorg doelmatig en noodzakelijk is. Hiervoor hanteert zij het beheersmodel, waarmee de doelmatigheid en noodzaak van de zorg op kwalitatief inhoudelijke gronden wordt getoetst. De regels en procedures hiervoor zijn opgenomen in het beheersmodel en bestaan onder meer uit een audit, uitgevoerd door onafhankelijke auditbureau’s die door Achmea c.s. en de beroepsorganisatie KNGF daarvoor zijn geselecteerd. De onderdelen waarop wordt beoordeeld zijn:
1. praktijkorganisatie/inrichting en accommodatie
2. hygiëne/privacy en veiligheid
3. klachtenregeling
4. methodisch handelen
5. CKR (herregistratie)
6. het hanteren van de KNGF-richtlijnen.
[gedaagde] heeft onvoldoende onderbouwd dat deze eisen onredelijk bezwarend zijn. Met name het handelen volgens de KNGF-richtlijnen kan zonder verdere uitleg – die ontbreekt – niet als onredelijk bezwarend worden aangemerkt, nu deze richtlijn juist door de eigen beroepsgroep is opgesteld en [gedaagde] vanwege het behoren tot de beroepsgroep al geacht mag worden overeenkomstig deze richtlijn te handelen.
3.6. [gedaagde] heeft volgens de gehouden audit ondermeer niet voldaan aan het hanteren van de KNGF-richtlijnen. Hij betwist dit niet. Ook op het onderdeel ‘methodisch handelen’ heeft [gedaagde] volgens de audit niet aan de norm voldaan, doordat bleek dat de verslaglegging niet overeen kwam met de richtlijn daarvoor. Ook dit is door [gedaagde] niet weersproken. Wel voert hij aan dat de richtlijnen zoveel administratieve handelingen voorschrijven dat een rendabele bedrijfsvoering niet meer mogelijk is. Achmea c.s. betwist dit en stelt dat in de tarieven van de behandelingen een verdeling van 70% inkomstendeel en 30% kostendeel is voorzien. Nu [gedaagde] onvoldoende heeft geconcretiseerd op welke onderdelen de verslagleggingsrichtlijnen voor hem (financieel) onwerkbaar zijn en evenmin heeft onderbouwd dat met zijn wijze van verslaglegging dezelfde informatie ter beschikking van Achmea c.s. wordt gesteld, kan niet worden vastgesteld dat de voorwaarde van Achmea onredelijk bezwarend is.
3.7. [gedaagde] voert aan dat hij niet heeft ingestemd met deze kwaliteitsnormen en de daaraan verbonden voorwaarden. Hij heeft in de overeenkomst geen ‘kruisje’ gezet in de rubriek G, waar staat “Ondergetekende verklaart te voldoen aan de in de aanbiedingsbrief gestelde voorwaarden ten aanzien van de Prestatie-indicatoren/Kwaliteitsindicatoren”.
Achmea c.s. heeft terecht aangegeven dat met het enkele niet invullen van deze rubriek niet duidelijk is gemaakt dat [gedaagde] niet instemde met het beheersmodel. In de overeenkomst is geen keuzemogelijkheid opgenomen voor het al dan niet instemmen met de daarin genoemde delen I en II en de bijlagen. Indien een wederpartij van Achmea c.s. daaraan niet gebonden zou willen worden, kan hij de overeenkomst niet aangaan. Het enkele achterwege laten van een kruisje bij een verklaring over een uitgangssituatie kan niet worden opgevat als een weigering een gedeelte van de conceptovereenkomst te aanvaarden. Zeker niet als vervolgens de toepasselijkheid van de bijlagen, waaronder het beheermodel, wel wordt overeengekomen en voor de bekendheid daarmee wordt getekend.
Indien [gedaagde] niet gebonden had willen worden aan het beheersmodel had het op zijn weg gelegen dat uitdrukkelijk aan Achmea c.s. kenbaar te maken.
3.8. Nu vast staat dat [gedaagde] aan de voorwaarden en het beheersmodel gehouden mocht worden en eveneens vast staat dat daaraan niet is voldaan, staat daarmee ook vast dat sprake is van toerekenbare tekortkomingen van [gedaagde]. Achmea c.s. mocht herstel van deze tekortkoming verlangen door van [gedaagde] deelname aan de daarvoor bedoelde cursus te eisen. Dit is ook vastgelegd in artikel 4 van het beheersmodel. [gedaagde] heeft niet weersproken dat de cursus een andere inhoud en doel heeft dan de (vakinhoudelijke) herscholingsactiviteiten waar [gedaagde] wel aan deelgenomen heeft. Het is de eigen keuze geweest van [gedaagde] niet aan deze cursus deel te nemen, terwijl hij wist dat dit tot beëindiging van de overeenkomst met een mogelijke terugvordering zou leiden. Dit is immers opgenomen in de artikel 6 van het beheersmodel. [gedaagde] is vrij in deze keuze, maar heeft daarmee het gevolg van beëindiging - en een eindafrekening met mogelijke terugvordering - voor lief genomen.
3.9. [gedaagde] heeft bezwaar gemaakt tegen de berekening van de hoogte van de terugvordering. Ook hierin kan hij niet worden gevolgd, nu gesteld noch gebleken is dat bij de bepaling van de terugvordering is afgeweken van de overeengekomen berekeningsmethode. In artikel 6 van het beheersmodel is immers opgenomen: “Er [zal] na afloop van het kalenderjaar een eindafrekening bij de contractant […] plaatsvinden, waarbij de contractant het gerealiseerde (gewogen) behandelgemiddelde dat boven het gerealiseerde (gewogen) behandelgemiddelde van de zorgverzekeraar uitkomt, aan de zorgverzekeraar terug dient te betalen.” Achmea c.s. stelt dat op grond van deze bepaling haar vordering uitkomt op € 9.500,81. [gedaagde] betwist dit niet, maar stelt dat hij als zorgverlener geen onnodige behandelingen heeft verricht en dus recht heeft op vergoeding daarvoor. Het is niet in discussie of [gedaagde] al dan niet onnodige behandelingen heeft verricht, zodat daarover geen oordeel gegeven hoeft te worden. Juist voor de vraag voor welke verrichtingen een vergoeding door Achmea c.s. moet worden uitgekeerd hebben partijen een overeenkomst met elkaar gesloten. Nu in die overeenkomst ook is opgenomen in welke omstandigheid Achmea c.s. een (deel van een) vergoeding kan terugvorderen en aan de overeengekomen bepalingen daarvoor is voldaan, kan de stelling van [gedaagde] niet worden gevolgd.
3.10. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering van Achmea c.s. zowel in hoofdsom als ten aanzien van de gevorderde rente toegewezen kan worden. De vordering met betrekking tot buitengerechtelijk incassokosten à € 833,00 is niet toewijsbaar. Achmea c.s. heeft niet (voldoende onderbouwd) gesteld dat zij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt en dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan enkele aanmaningen, het overwegen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, die tot op heden worden vastgesteld op € 83,17 explootkosten, € 437,00 vast recht en € 600,00 salaris van de gemachtigde. De nakosten worden vastgesteld op € 100,00.
4. Beslissing
De kantonrechter:
4.1. veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Achmea c.s. van € 9.500,81, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 30 september 2010 tot de dag van de algehele voldoening,
4.2. veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van Achmea c.s. vastgesteld op € 83,17 explootkosten, € 437,00 vast recht en € 600,00 salaris van de gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente indien deze kosten niet binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis zijn voldaan,
4.3. veroordeelt [gedaagde] in de nakosten, vastgesteld op € 100,00,
4.4. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Engelbert-Clarenbeek en in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.