ECLI:NL:RBZUT:2012:BY3244

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
14 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-1844
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep tegen niet tijdig bekendgemaakte omgevingsvergunning in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende omgevingsvergunning voor het gebruik van een bedrijfswoning in strijd met het bestemmingsplan "Westelijk buitengebied". De rechtbank Zutphen heeft op 14 maart 2012 uitspraak gedaan in deze bestuursrechtelijke procedure. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. R.H.M. Sipman, betoogde dat de handhaving van het bestemmingsplan hem belemmerde in het meest doelmatige gebruik van zijn perceel. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Putten, werd vertegenwoordigd door mr. G.J. Vooren.

De rechtbank overwoog dat ingevolge artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) het verboden is om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren dat in strijd is met het bestemmingsplan. De rechtbank concludeerde dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing was op de aanvraag van eiser, waardoor er geen vergunning van rechtswege kon ontstaan. De rechtbank oordeelde dat het verzoek van eiser om vrijstelling van het bestemmingsplan niet kon worden aangemerkt als een voorwaardelijke aanvraag, maar als een aanvraag voor een omgevingsvergunning.

Uiteindelijk kwam de rechtbank tot de conclusie dat het beroep van eiser tegen het niet tijdig bekendmaken van de beschikking van rechtswege niet-ontvankelijk was. De rechtbank vond geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige procedure bij aanvragen om omgevingsvergunningen en de toepassing van de relevante wetgeving.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: 11/1844
Uitspraak in het geding tussen:
[eiser]
te [plaats],
eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Putten
verweerder.
1. Procesverloop
Eiser heeft bij brief van 14 december 2011 beroep ingesteld tegen het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende omgevingsvergunning voor het in strijd met het bestemmingsplan “Westelijk buitengebied” gebruiken van de bedrijfswoning op het perceel aan [adres te plaats] voor de huisvesting van twee huishoudens.
Het beroep is behandeld ter zitting van 12 maart 2012, waar eiser zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. R.H.M. Sipman. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J. Vooren.
2. Overwegingen
2.1 Op grond van artikel 8:55f, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de belanghebbende tegen het niet tijdig bekendmaken van een beschikking van rechtswege beroep bij de rechtbank instellen.
2.2 In het bezwaarschrift van eiser van 21 september 2011 tegen de aan hem bij besluit van 26 augustus 2011 opgelegde last onder dwangsom is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Door het gebrek aan omliggende grond is het voor cliënt niet mogelijk om het perceel op renderende wijze voor tuinbouw of veelteelt te gaan gebruiken. Aldus kunnen de gronden van cliënt na handhaving niet meer worden gebruikt voor de bestemming die ze thans hebben. Handhaving staat derhalve aan het meest doelmatige gebruik in de weg. Voor zover derhalve thans sprake is van met het bestemmingsplan strijdig gebruik moet daar ingevolge artikel 32 lid 2 vrijstelling voor gegeven worden. Voor zover het college daar niet ambtshalve toe gehouden is dient het college dit schrijven als een aanvraag daartoe te zien.”
2.3 Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het, voor zover hier van belang, verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, voor zover hier van belang, kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan:
1º met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking,
2º in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3º indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Gelet op artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, gelezen in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo moet het verzoek van eiser in het bezwaarschrift aan verweerder om hem vrijstelling ingevolge artikel 32, tweede lid, van het bestemmingsplan “Westelijk buitengebied” te verlenen, worden aangemerkt als een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden in strijd met een bestemmingsplan. Anders dan verweerder meent, gaat het daarbij in dit geval niet om een voorwaardelijke aanvraag waarop niet voorafgaand aan het te nemen besluit op het bezwaar tegen de last onder dwangsom hoeft te worden beslist, maar om een aanvraag voor zover vereist, waarvoor de beslistermijn met de ontvangst van het bezwaarschrift op 22 september 2011 is aangevangen.
2.4 Ingevolge artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is de uitgebreide voorbereidingsprocedure, voor zover hier van belang, van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning, indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, voor zover er strijd is met het bestemmingsplan en slechts vergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º.
In artikel 32, tweede lid, van de bij het bestemmingsplan “Westelijk buitengebied” behorende voorschriften is bepaald dat vrijstelling voor het gebruik wordt verleend indien toepassing van het gebruiksverbod leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. Anders dan eiser stelt, doet een zodanige situatie zich in de onderhavige situatie niet voor. Volgens vaste rechtspraak, waarvoor de rechtbank wijst op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 augustus 2006 (LJN: AY7163), kan van de in voornoemd artikel neergelegde vrijstellingsmogelijkheid, de zogenoemde toverformule, slechts gebruik worden gemaakt indien een zinvol gebruik overeenkomstig het geldende bestemming objectief gezien niet meer mogelijk is.
De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat het perceel objectief bezien niet meer zinvol overeenkomstig de bestemming “Agrarisch gebied” zou kunnen worden gebruikt. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het perceel kan worden gebruikt ten behoeve van een agrarisch bedrijf, omdat niet noodzakelijk is dat op het perceel een volwaardig agrarisch bedrijf wordt geëxploiteerd. Voorts neemt de rechtbank daarbij in aanmerking dat niet gebleken is dat niet op andere wijze zou kunnen worden voorzien in de eventueel noodzakelijke achterwacht voor de exploitant van de palingkwekerij dan door verhuur van een gedeelte van de bedrijfswoning voor de huisvesting van een tweede huishouden. Verweerder was derhalve niet bevoegd om in dit geval toepassing te geven aan de in artikel 32, tweede lid, van de planvoorschriften neergelegde vrijstellingsmogelijkheid.
Gelet hierop, en nu ook niet gebleken is dat de gevraagde vergunning met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1º of 2º, van de Wabo kan worden verleend, komt de rechtbank tot de conclusie dat de gevraagde vergunning slechts kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º van de Wabo. Hieruit volgt dat de in paragraaf 3.3. van de Wabo neergelegde uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure van toepassing is op de voorbereiding van de beschikking op eisers aanvraag en dat geen vergunning van rechtswege kan ontstaan.
2.5 Het beroep tegen het niet tijdig bekendmaken van een beschikking van rechtswege is daarom niet-ontvankelijk. Voor een veroordeling in proceskosten bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.J.P. Lambooij. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2012.