ECLI:NL:RBZUT:2012:BY1860

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
31 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-1371
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afsluiting van De Weeren in Elburg voor vrachtverkeer

In deze zaak hebben eisers, A en B, beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Elburg, waarbij besloten is om De Weeren in Elburg af te sluiten voor vrachtverkeer. Dit besluit, genomen op 12 augustus 2011, is gebaseerd op de Wegenverkeerswet 1994, die verkeersmaatregelen toestaat ter waarborging van de veiligheid op de weg en ter bescherming van weggebruikers. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een significante toename van vrachtverkeer over De Weeren is, wat de weg ongeschikt maakt voor zwaar vrachtverkeer. De rechtbank heeft ook overwogen dat De Weeren is aangewezen als een erftoegangsweg, wat betekent dat deze niet geschikt is voor doorgaand verkeer. Tijdens de zitting op 10 mei 2012 is het beroep behandeld, waarbij eiser A aanwezig was en verweerder vertegenwoordigd werd door J.J. Ruster en T.M. Weeda. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het verkeersbesluit voldoende gemotiveerd is en dat de belangenafweging door verweerder redelijk is geweest. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: 11/1371
Uitspraak in het geding tussen:
[eiser A en eiser B]
te Elburg,
eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Elburg
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 augustus 2011 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder besloten
De Weeren in Elburg af te sluiten voor vrachtverkeer.
Eisers hebben beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 10 mei 2012, waar eiser [eiser A] is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J.J. Ruster en T.M. Weeda.
Ter zitting is het onderzoek geschorst om eiser in de gelegenheid te stellen verweerder nadere informatie te verstrekken teneinde daarmee bij zijn standpuntbepaling rekening te kunnen houden en verweerder in de gelegenheid te stellen een nader stuk over te leggen en zijn nadere standpuntbepaling kenbaar te maken. Op die nadere standpuntbepaling van verweerder van 29 mei 2012 hebben eisers nog gereageerd bij brief van 15 juni 2012. Vervolgens heeft de rechtbank, met schriftelijke toestemming van partijen, bepaald dat nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Het bestreden (verkeers)besluit strekt tot afsluiting voor vrachtverkeer van De Weeren in Elburg. Verweerder heeft daarbij besloten dit kenbaar te maken door het plaatsen van borden C7 (gesloten voor vrachtauto’s) uit bijlage I bij het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990, met onderborden OB108 (uitgezonderd bestemmingsverkeer) uit die bijlage aan weerszijden van De Weeren. Tevens is besloten ter wille van een goede geleiding van het vrachtverkeer enkele vooraanduidingsborden L10 uit voornoemde bijlage te plaatsen op een drietal in het bestreden besluit nader aangeduide locaties.
2.2. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) kunnen verkeersmaatregelen worden genomen die strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
Op grond van het tweede lid kunnen voorts verkeersmaatregelen worden genomen die strekken tot:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
Op grond van artikel 15, eerste lid, van de WVW 1994 – voor zover hier van belang – geschiedt de plaatsing van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, krachtens een verkeersbesluit.
Op grond van artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW) dienen verkeersbesluiten met redenen te zijn omkleed, waarbij in ieder geval wordt aangegeven welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij dient te worden aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de WVW 1994 genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit.
Op grond van artikel 24, aanhef en onder a, van het BABW worden verkeersbesluiten genomen na overleg met de korpschef van het betrokken regionale politiekorps.
Op grond van artikel 25, eerste lid, van het BABW worden verkeersbesluiten als gevolg waarvan het verkeer op wegen anders dan die waarop het verkeersbesluit betrekking heeft rechtstreeks en ingrijpend wordt beïnvloed, genomen na overleg met het ten aanzien van die andere wegen bevoegd gezag.
2.3. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat is vast komen te staan dat:
- er veel meer vrachtverkeer over De Weeren rijdt dan er een herkomst/bestemming heeft;
- de hoeveelheid zwaar vrachtverkeer over De Weeren in twee jaar is verdubbeld;
- de wegbreedte van De Weeren ongeschikt is voor zwaar vrachtverkeer, althans veel minder geschikt dan de Oostendorperstraatweg;
- het ongewenst is dat De Weeren deel uitmaakt van door routeplanners aangegeven routes voor doorgaand (vracht)verkeer;
- het nadelige effect voor het gedeelte van de Oostendorperstraatweg tussen De Weeren en de Oostelijke Rondweg een toename is van de hoeveelheid zwaar verkeer met circa 30 mtv/etm, en een toename van de hoeveelheid middelzwaar verkeer met circa 10 mtv/etm.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de eerste vier punten voldoende aanleiding vormen om het verkeersbesluit te nemen, omdat hiermee een betere invulling wordt gegeven aan de doelstellingen van artikel 2 van de VWW 1994, meer in het bijzonder die genoemd in het eerste lid onder b en het tweede lid onder b, dan in de huidige situatie. Het in het vijfde punt genoemde nadelige effect is volgens verweerder aanvaardbaar.
In verband met het bepaalde in artikel 24, aanhef en onder a, van het BABW is op 24 maart 2011 namens de korpschef politie Noord- en Oost Gelderland aan verweerder bericht dat deze geen beletselen heeft tegen de voorgestelde verkeersmaatregelen. Volgens het schrijven wordt door de maatregelen de veiligheid van het verkeer bevorderd en de instandhouding van de weg en de bruikbaarheid daarvan gewaarborgd en is het door de borden L10 voor de bestuurders van vrachtauto’s duidelijk welke route zij moeten kiezen.
2.4. De rechtbank stelt voorop dat bij het nemen van een verkeersbesluit aan het bestuursorgaan een ruime beoordelingsmarge toekomt. Van belang is voorts dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als uitgangspunt geldt dat het treffen van een verkeersmaatregel als een normale maatschappelijke ontwikkeling wordt beschouwd waarmee een ieder kan worden geconfronteerd en waarvan de nadelige gevolgen in beginsel voor rekening van betrokkenen behoren te blijven. Dit neemt niet weg dat zich feiten en/of omstandigheden kunnen voordoen, waardoor een individueel belang ten gevolge van een dergelijke maatregel zodanig zwaar wordt getroffen dat een bestuursorgaan, na afweging van de betrokken belangen, niet in redelijkheid tot het treffen van een verkeersmaatregel heeft kunnen overgaan, dan wel het nadeel daarvan niet redelijkerwijs ten laste van de betrokkene dient te blijven. Dat sprake is van dergelijke feiten en omstandigheden dient in beginsel door de belanghebbende(n) aannemelijk gemaakt te worden. Of zich een zodanige onevenwichtigheid in de belangenafweging voordoet, wordt door de rechter terughoudend getoetst.
2.5. Niet in geschil is dat De Weeren in de gemeentelijke wegcategorisering is aangewezen als een zogenaamde ‘erftoegangsweg’. In het door de raad van verweerders gemeente op
27 mei 2004 vastgestelde Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan Elburg 2004 (hierna: het GVVP) wordt dit gedefinieerd als een niet voor doorgaand verkeer geschikte weg. Naar verweerder heeft aangegeven heeft de weg een breedte van circa 4,40 meter.
Niet in geschil is verder dat, zoals ter onderbouwing van het verkeersbesluit is overwogen, er veel meer vrachtverkeer over De Weeren rijdt dan er een herkomst/bestemming heeft. Het gaat daarbij om doorgaand verkeer dat van de Zuiderzeestraatweg in de gemeente Oldebroek naar de Oostelijke Rondweg in de gemeente Elburg – of omgekeerd – rijdt. Dat het ongewenst is dat De Weeren deel uitmaakt van door routeplanners aangegeven routes voor doorgaand (vracht)verkeer, zoals verweerder ook heeft overwogen, is daarbij evident.
Voorts staat vast dat De Weeren deel uitmaakt van twee schoolfietsroutes tussen Oosterwolde en Elburg.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder gelet op het voorgaande genoegzaam duidelijk gemaakt dat het doel van de verkeersmaatregel is gelegen in artikel 2, eerste lid onder b, en het tweede lid onder b, van de VWW 1994. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder ook voldoende duidelijk heeft gemaakt dat afsluiting van De Weeren voor vrachtverkeer, gelet op dit doel, een passende maatregel is.
Voor zover eisers hebben gesteld dat ook voor de Oostendorperstraatweg, de straat waarnaar volgens eisers het verkeer als gevolg van de genomen verkeersmaatregel verplaatst wordt, geldt dat er veel meer vrachtverkeer over rijdt dan er een herkomst/bestemming heeft, overweegt de rechtbank dat dit op zichzelf niet afdoet aan het belang van het treffen van verkeersmaatregelen op De Weeren. Bovendien heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat de Oostendorperstraatweg, onder meer gezien de (grotere) breedte van de weg (5,40 à 5,60 meter), meer geschikt is voor vrachtverkeer dan De Weeren. Daar komt bij dat verweerder ter zitting genoegzaam heeft toegelicht dat niet aannemelijk is dat daadwerkelijk al het verkeer wordt verplaatst naar de Oostendorperstraatweg.
De rechtbank ziet in wat eisers hebben aangevoerd dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot het onderhavige verkeersbesluit heeft kunnen komen. Anders dan eisers hebben gesteld heeft verweerder in het GVVP geen aanleiding hoeven zien om van deze verkeersmaatregel af te zien. De door eisers gestelde invloed van de maatregel op verkeerstellingen die in ander verband worden of zijn gedaan, noopte daartoe evenmin.
Ten slotte is, anders dan eisers hebben gesteld, niet gebleken dat het verkeersbesluit gevolgen heeft die maken dat verweerder op grond van artikel 25, eerste lid, van het BABW gehouden was tot (formeel) overleg met de gemeente Oldebroek.
2.6.Het beroep dient gezien het voorgaande ongegrond verklaard te worden. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.J.P. Lambooij. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2012.