Sector Kanton – Locatie Apeldoorn
zaaknummer / rolnummer: 452923 CV EXPL 11-3240
grosse aan:
afschrift aan:
verzonden d.d.:
Vonnis van de kantonrechter van 17 oktober 2012
[eiser],
wonende te [plaats, gemeente],
eiser,
gemachtigde: mr. T. van Kooten, advocaat te Utrecht
de [Nederlands Gereformeerde Kerk Plaats],
zetelend te [plaats],
gedaagde,
gemachtigde: mr. P.L. Hellinga, advocaat te Zwolle.
Partijen zullen hierna [eiser] en de [NGK plaats] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het incidentele vonnis van deze rechtbank, sector civiel, afdeling handel van 15 juni 2012
- het herstelvonnis van deze rechtbank, sector civiel, afdeling handel van 6 juli 2102
- de conclusie tot aanvulling van de dagvaarding, wijziging eis en overlegging producties
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek
Hierna is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. De [NGK plaats] is een kerkgenootschap in de zin van artikel 2:2 BW. Het bestuur van [NGK plaats] wordt gevormd door de Kerkenraad. De predikant maakt deel uit van de Kerkenraad. De [NGK plaats] kent eigen regelingen, waaronder het Akkoord van Kerkelijk Samenleven (hierna: het AKS) en ‘Richtlijnen voor de voorwaarden behorende bij de verbintenis tussen gemeente en predikant ten behoeve van de vervulling van het predikantsambt’, (hierna: de WAP-richtlijn). Deze regelingen zijn door partijen (grotendeels) overgelegd en voorts te vinden op de website www.ngk.nl.
2.2. In het AKS (2007) is ondermeer het volgende vastgelegd:
“Artikel 9 Levensonderhoud van een predikant
Een gemeente voorziet haar predikant van behoorlijk levensonderhoud, ook indien deze door ziekte, ouderdom of soortgelijke oorzaak niet meer in staat is zijn ambtelijk werk te verrichten, en na diens overlijden zijn weduwe en wezen.
In de regel wordt aan een predikant ontheffing van zijn ambtelijk werk verleend wanneer hij de leeftijd van 65 jaar bereikt, tenzij met wederzijdse bewilliging anders overeengekomen wordt. Hij behoudt de naam en eer van dienaar van het Woord.
Artikel 10 Ontslag van een predikant om gewichtige redenen
Een predikant die naar het oordeel van de kerkenraad om gewichtige, maar niet tuchtwaardig makende redenen zijn gemeente niet langer kan dienen, wordt ontslag verleend overeenkomstig de "Procedure voor ontslag van een predikant om gewichtige redenen"
Tenzij de regiovergadering tot het oordeel komt dat de predikant ook in een andere gemeente zijn ambt niet naar behoren zal kunnen vervullen, wordt hij voor een bepaalde termijn beroepbaar gesteld en blijft zolang als predikant verbonden aan de gemeente die hij diende.”
In 2011 is het AKS op onderdelen gewijzigd. In de huidige versie luidt artikel 9:
“Een gemeente voorziet haar predikant van behoorlijk levensonderhoud overeenkomstig de richtlijn. Deze verantwoordelijkheid omvat mede het levensonderhoud bij ziekte, bij ouderdom en voor nabestaanden.
Aan een predikant wordt ontheffing van zijn ambtelijk werk verleend vanaf het moment dat hij ouderdomspensioen of een uitkering wegens arbeidsongeschiktheid ontvangt. Hij behoudt de naam en eer van dienaar van het Woord.”
2.3. In de WAP-richtlijn is het volgende opgenomen:
“Artikel 1 Verbondenheid tussen predikant en gemeente
lid 1 Predikant is degene die overeenkomstig art. 5 tot en met 8 Akkoord voor Kerkelijk Samenleven (AKS) aan een gemeente is verbonden. Deze verbondenheid is vastgelegd in een beroepingsbrief.
lid 2 De beroepingsbrief vermeldt de werkzaamheden (dienst of opdracht) die de predikant verricht voor de gemeente, conform art. 11 AKS en de financiële vergoeding die de gemeente aan de predikant toekent als behoorlijke voorziening in het levensonderhoud conform art. 9 AKS.
lid 3 De verbondenheid tussen de predikant en de gemeente is geen arbeidsovereenkomst.
lid 4 De verbondenheid tussen de predikant en de gemeente impliceert dat die gemeente verantwoordelijk is voor het behoorlijk levensonderhoud van die predikant.
Artikel 7 Bestendiging van de verbondenheid predikant/gemeente
lid 1 De verbondenheid tussen de predikant en de gemeente eindigt niet:
a door arbeidsongeschiktheid die zodanig is dat de predikant niet meer (geheel) in staat is zijn werkzaamheden te verrichten;
b door emeritering;
c door gebruik te maken van de TOP (Taakverlichting Oudere Predikanten) regeling. blz 3/9 WAP-richtlijn, geldig na LV 2007
lid 2 (…)
Artikel 8 Beëindiging van de verbondenheid predikant/gemeente
lid 1 De verbondenheid tussen de predikant en de gemeente eindigt door ontslag:
a doordat de predikant door een andere gemeente beroepen is en de predikant dat beroep heeft aanvaard, op het moment van de aanvang van de verbondenheid aan die andere gemeente;
b wegens gewichtige redenen, niet zijnde tuchtwaardig gedrag, op het moment van het ontslag, met inachtneming van het gestelde in art. 12.
c op verzoek van de predikant, op een in onderling overleg vast te stellen moment.
lid 2 De verbondenheid tussen de predikant en de gemeente eindigt door afzetting op grond van art. 30 AKS wegens onschriftuurlijke leer of openbare grove zonde, op het moment van afzetting, met inachtneming van het gestelde in art. 13.
Artikel 9 Formaliteiten bij ontslag
lid 1 In geval van ontslag op grond van art. 8 lid 1 sub a is art. 7 AKS van toepassing.
lid 2 In geval van ontslag op grond van art. 8 lid 1 sub b is art.10 AKS van toepassing en gelden bovendien de art. 10 t/m 12 en de procedure zoals beschreven in de bijlage.
lid 3 In geval van afzetting is de procedure van art. 30 AKS van toepassing en geldt bovendien art. 13.
Artikel 10 Ontslag wegens gewichtige redenen
lid 1 Ontslag wegens gewichtige redenen kan slechts plaats vinden indien deze redenen zodanig gewichtig zijn dat de predikant de gemeente niet langer kan dienen. Onder zodanige redenen worden o.a. verstaan opheffing van de gemeente, economische redenen, ernstige vertrouwensbreuk en disfunctioneren.
lid 2 Alvorens ontslag wegens gewichtige redenen kan plaats vinden, dienen predikant en kerkenraad zich in te spannen een oplossing te bewerkstelligen. Daarbij hebben beiden het recht om zich te wenden tot de Landelijke Vertrouwens- en Advies Commissie (VAC).
lid 3 Indien geen oplossing, anders dan ontslag, wordt bereikt, vraagt de kerkenraad advies aan de Landelijke Adviescommissie WAP. De adviesaanvraag heeft betrekking op:
de civielrechtelijke aspecten van het voorgenomen ontslag;
de financiële regeling die getroffen wordt.
lid 4 De regionale vergadering, die het ontslag van de predikant op grond van art. 10 AKS goedkeurt, betrekt bij haar overwegingen het advies van de Landelijke Adviescommissie WAP. De regionale vergadering kan van dit advies gemotiveerd afwijken. De motivering voor de afwijking wordt schriftelijk aan betrokkenen medegedeeld.
Artikel 11 Beroepbaarstelling en status van predikant
lid 1 De regionale vergadering, die het ontslag van de predikant op grond van art. 10 AKS goedkeurt, bepaalt daarbij tevens of de ontslagene beroepbaar blijft.
lid 2 De regionale vergadering zal deze beroepbaarstelling beperken tot een bepaalde termijn (van bijvoorbeeld twee jaren).
lid 3 Indien betrokkene na die termijn geen beroep heeft aanvaard zal hij de status van predikant verliezen.
lid 4 Indien de regionale vergadering beslist dat betrokkene niet langer beroepbaar is, zal hij terstond de status van predikant verliezen.
lid 5 De predikant blijft verbonden aan de gemeente gedurende de periode die ligt tussen het moment van ontslag en het moment dat de predikant in een nieuwe gemeente is bevestigd of de status van predikant verliest. De kerkenraad houdt opzicht en tucht over de predikant. De predikant zal aangeduid worden als ´de predikant van de gemeente die hij diende´. blz 4/9 WAP-richtlijn, geldig na LV 2007
lid 6 Bij ontslag wegens gewichtige redenen die erin gelegen zijn dat de gemeente waaraan de predikant verbonden is wordt opgeheven zal aan de regionale vergadering verzocht worden een genabuurde gemeente aan te wijzen waar de predikant aan verbonden kan worden, teneinde zijn status van predikant te kunnen behouden.
Artikel 12 Financiële regeling bij ontslag wegens gewichtige redenen
lid 1 Bij een ontslag wegens gewichtige redenen treft de kerkenraad een financiële regeling ter voorziening in het levensonderhoud van de predikant.
lid 2 De financiële regeling wordt ter goedkeuring aan de regionale vergadering voorgelegd.
lid 3 De financiële regeling bevat in ieder geval bepalingen omtrent een aan de predikant toe te kennen uitkering na het ontslag en voorwaarden voor het bewonen en verlaten van een eventuele ambtswoning.
lid 4 Bij de vaststelling van de duur en de hoogte van de uitkering wordt tenminste gehandeld conform de regels van de werkloosheidswetgeving.
lid 5 Indien de predikant op de datum van het ontslag de leeftijd van 50 jaar heeft bereikt, geldt in aansluiting van de regeling in lid 3 en 4 een financiële regeling, die ten minste bevat wat geregeld is in de IOAW (Wet Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte Werknemers).
Artikel 31 Samenwerking van de kerken
31.1 Eendrachtig samenwerken
De kerken, die van Christus zijn, werken eendrachtig samen. (…) Zij helpen en dienen elkaar en behartigen in regionaal en landelijk verband de zaken die zij gemeenschappelijk hebben. Zij heersen daarbij niet over elkaar, (…).
31.2 Regio, regiovergadering en landelijke vergadering; commissies
Naburige kerken vormen gezamenlijk een regio.
De kerken van een regio komen door afgevaardigden bijeen in een regiovergadering.
Alle kerken gezamenlijk komen door afgevaardigden bijeen in een landelijke vergadering.
Deze vergaderingen worden samengeroepen door de kerk die door de laatstgehouden vergadering daartoe werd aangewezen. Van genomen besluiten wordt nauwkeurig aantekening gemaakt.
Een regiovergadering en een landelijke vergadering zijn bevoegd commissies te benoemen en te ontslaan. Een commissie ontvangt bij haar benoeming een duidelijke opdracht en rapporteert tijdig aan de betrokken kerken. Het rapport van een commissie komt aan de orde op de eerstkomende regiovergadering dan wel landelijke vergadering.
2.4. Tot de WAP-richtlijn behoort ook de bijlage, genoemd in artikel 9 lid 2 van de WAP-richtlijn: “Procedure voor ontslag van een predikant om gewichtige redenen” (hierna: de Procedure-richtlijn). Hierin is te lezen:
“In geval van ontslag van de predikant wegens gewichtige redenen zoals omschreven in art. 10 tot en met 12 van de WAP-richtlijn geldt de volgende procedure:
Artikel 1 Voornemen kerkenraad
De kerkenraad van de gemeente die voornemens is de predikant wegens gewichtige redenen te ontslaan, stelt de predikant schriftelijk in kennis van dit voornemen. Het voornemen dient tenminste te bevatten:
a de motivering van de beslissing,
b de datum waarop het ontslag zal ingaan,
c een voorstel voor een financiële regeling als bedoeld in art. 12 WAP-richtlijn,
d de mededeling dat advies zal worden gevraagd aan de Landelijke Adviescommissie WAP,
e de mededeling dat de predikant zich van een raadsman/vrouw kan voorzien, die tevens als gemachtigde van de predikant kan optreden,
f een verantwoording van het gevoerde beleid om ontslag te voorkomen.
Artikel 2 Verweer predikant
lid 1 De predikant kan binnen veertien dagen na ontvangst van het voornemen schriftelijk verweer indienen bij de kerkenraad.
lid 2 De termijn kan al dan niet op verzoek van de predikant met veertien dagen worden verlengd.
lid 3 Indien de predikant zich laat vertegenwoordigen wordt een ondertekende machtiging bij het verweer gevoegd.
Artikel 3 Besluit kerkenraad
lid 1 Indien de kerkenraad na ontvangst van het verweer besluit het voornemen in te trekken of te wijzigen, doet zij daarvan onmiddellijk bericht aan de predikant.
lid 2 Indien de kerkenraad besluit het voornemen te wijzigen, zijn de art.1 en 2 op het gewijzigde voornemen van toepassing.
lid 3 Indien de kerkenraad haar voornemen handhaaft, doet de kerkenraad aan de gemeente mededeling van het voorgenomen ontslag met het oog op haar instemming.
lid 4 Indien de kerkenraad haar voornemen handhaaft, verzoekt de kerkenraad binnen twee weken na ontvangst van het verweer of na het verstrijken van de termijn voor verweer aan de Landelijke Adviescommissie WAP een advies uit te brengen conform art. 10 lid 3 van de WAP-richtlijn. Het verzoek bevat afschriften van de stukken zoals in art. 1 en 2 genoemd. De kerkenraad verstrekt een afschrift van de adviesaanvrage aan de predikant.
lid 5 Binnen dezelfde termijn verzoekt de kerkenraad aan de samenroepende kerk de in art. 6 bedoelde regiovergadering te agenderen.
Artikel 4 Advies Landelijke Adviescommissie WAP
lid 1 De Landelijke Adviescommissie WAP stelt de kerkenraad en de predikant in de gelegenheid hun standpunten mondeling toe te lichten.
lid 2 De commissie brengt binnen vier weken na ontvangst van de adviesaanvraag schriftelijk advies uit aan de kerkenraad.
lid 3 De commissie zendt een afschrift van het advies aan de predikant.
lid 4 In bijzondere gevallen kan de commissie afwijken van de termijn zoals genoemd in lid 2. Zij stelt betrokken partijen daarvan schriftelijk in kennis onder opgave van redenen.
Artikel 5 Besluit kerkenraad inzake advies
lid 1 De kerkenraad besluit binnen twee weken na ontvangst van het advies of zij het advies van de Landelijke Adviescommissie WAP overneemt.
lid 2 De kerkenraad zendt terstond een afschrift van haar besluit aan de predikant. blz 8/9 Bijlage WAP-richtlijn
lid 3 Indien het besluit inhoudt dat het voornemen tot ontslag blijft gehandhaafd, verzoekt de kerkenraad tegelijkertijd de regionale vergadering van de regio waartoe de gemeente behoort om goedkeuring conform art. 10 AKS.
lid 4 Het verzoek bevat het voornemen tot ontslag zoals omschreven onder art. 1 punt a, b en c en het advies van de Landelijke Adviescommissie WAP.
lid 5 Het verzoek omvat tevens, indien van toepassing, de redenen waarom van het advies van de Landelijke Adviescommissie WAP wordt afgeweken.
lid 6 De predikant ontvangt per gelijke post een afschrift van het verzoek om goedkeuring.
Artikel 6 Behandeling door regionale vergadering
lid 1 De samenroepende kerk bepaalt na ontvangst van het verzoek van de kerkenraad om de regiovergadering te agenderen de datum waarop de mondelinge behandeling zal plaats vinden en informeert de betrokken kerkenraad en predikant schriftelijk over de datum.
lid 2 De mondelinge behandeling vindt niet later plaats dan twaalf weken na ontvangst van het verzoek.
lid 3 De samenroepende kerk zendt een afschrift van het verzoek om goedkeuring aan de betrokken predikant met bevestiging van de datum van de mondelinge behandeling.
lid 4 De predikant kan tot tien dagen voor de mondelinge behandeling een verweerschrift indienen. Een afschrift van het verweerschrift wordt terstond aan de verzoekende kerkenraad gezonden.
lid 5 De regionale vergadering verzoekt een genabuurde regionale vergadering om het vervolg van de procedure bij te wonen en zo weloverwogen te bewilligen in het te nemen besluit.
lid 6 De regionale vergadering hoort de kerkenraad en de predikant in elkaars aanwezigheid. In bijzondere gevallen kan de regionale vergadering besluiten ieder apart te horen. De regionale vergadering kan een commissie benoemen, die belast wordt met de mondelinge behandeling.
lid 7 De kerkenraad, de predikant en de overige afgevaardigden, die bij het voorgenomen ontslag betrokken zijn geweest of belang hebben, nemen niet deel aan de beraadslagingen.
lid 8 De regionale vergadering beslist met bewilliging van de genabuurde regionale vergadering over: a het ontslag; b de beroepbaarstelling van de predikant; c de financiële regeling.
lid 9 De regionale vergadering stelt de betrokken predikant en de kerkenraad onverwijld, doch uiterlijk binnen een week na de vergadering waarin de besluitvorming plaatsvond, schriftelijk in kennis van haar besluit.
Artikel 7 Instellen beroep
lid 1 De predikant en de kerkenraad kunnen tegen het besluit van de regionale vergadering binnen twee weken na ontvangst van het besluit beroep instellen bij de Landelijke Vergadering.
lid 2 Zolang beroep op de Landelijke Vergadering openstaat of een beroepsprocedure bij de Landelijke Vergadering loopt, kan de kerkenraad niet overgaan tot ontslag.
lid 3 Indien het onderwerp van geschil alleen de financiële regeling is vragen partijen een oordeel aan een door beiden aan te wijzen deskundige. Het oordeel van de deskundige is bindend.”
2.5. [eiser], geboren [1959], is op 27 februari 2005 beroepen en op 19 juni 2005 bevestigd als predikant van de [NGK plaats], met een voltijds aanstelling.
2.6. Op 26 september 2006 is [eiser] getroffen door een herseninfarct, waardoor hij uitgevallen is voor zijn werkzaamheden. Tot 8 juni 2009 was hij volledig arbeidsongeschikt. Sindsdien is hij arbeidsongeschikt in de categorie 55-65%.
2.7. In het najaar van 2007 heeft [eiser] aan de Kerkenraad meegedeeld dat hij op medisch advies gescheiden ging leven van zijn vrouw. De Kerkenraad heeft hierop besloten [eiser] voor drie maanden vrij te stellen van alle taken. Deze beslissing is op 16 december 2007 meegedeeld aan de gemeente.
2.8. In februari 2008 heeft de [NGK plaats] de in kerkelijke regelingen voorziene Landelijke Vertrouwens- en Advies Commissie (hierna: de VAC) ingeschakeld, waarbij is aangegeven dat er aan getwijfeld wordt of [eiser] zijn ambt bij de [NGK plaats] nog kan uitoefenen. De VAC heeft schriftelijk geadviseerd op 29 augustus 2008, waarbij onder meer is geadviseerd als volgt:
“1. De kr verleent ds [eiser] toestemming om voorshands met een zekere regelmaat in kerkdiensten van de [NGK plaats] voor te gaan. Voorts verzoekt de kr ds [eiser] voorshands geen andere werkzaamheden binnen dan wel ten behoeve van de [NGK plaats] te verrichten.
2. De kr verleent ds [eiser] toestemming om in diensten van andere Nederlands Gereformeerde gemeenten voor te gaan.
3. Er wordt tussen ds. [eiser] en de kerkenraad een bespreking belegd, waarin onder leiding van de VAC met elkaar gesproken wordt over de bestaande situatie en onder welke voorwaarden en omstandigheden een terugkomst van ds [eiser] als predikant van de gemeente mogelijk wordt geacht.
4. Uiterlijk in december 2008 beraadt de kr, gelet op de dan zich voordoende feiten en omstandigheden, zich in overleg met de VAC over de positie van ds [eiser].
5.De kr dringt er bij ds [eiser] en zijn echtgenote op aan om wegen te zoeken om, bij voorkeur middels het inroepen van professionele hulp, uit de thans bestaande huwelijks- en persoonlijke problematiek te komen. (…)”.
2.9. Naar aanleiding van het advies van de VAC hebben gesprekken plaatsgevonden tussen de [NGK plaats] en [eiser].
2.10. Bij brief van 15 januari 2009 heeft de [NGK plaats] aan [eiser] een voorgenomen besluit tot ontslag kenbaar gemaakt.
2.11. Op 7 mei 2009 is de Regiovergadering Harderwijk (hierna: de Regiovergadering) door de [NGK plaats] geïnformeerd over het voorgenomen ontslag van [eiser]. De Regiovergadering heeft een commissie samengesteld (hierna: de regiocommissie) om de Regiovergadering over het voorgenomen ontslag te adviseren. Op 8 juli 2009 is een hoorzitting gehouden door de regiocommissie, waarbij onder andere [eiser] is gehoord. Van deze zitting is een verslag opgemaakt. De regiocommissie heeft op 10 september 2009 advies uitgebracht aan de Regiovergadering.
2.12. Op 18 augustus 2009 heeft bij deze rechtbank en sector de mondelinge behandeling plaatsgevonden van een door de [NGK plaats] ingediend (voorwaardelijk) verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [eiser]. De behandeling van de zaak is pro forma aangehouden.
2.13. Op 10 september 2009 heeft de regiocommissie schriftelijk advies uitgebracht aan de regiovergadering. De regiocommissie heeft de Regiovergadering (onder andere) geadviseerd in te stemmen met het verzoek van de [NGK plaats] om goedkeuring te verlenen aan het voorgenomen ontslag van [eiser] en in te stemmen met de geadviseerde financiële regeling. De Regiovergadering heeft op 10 september 2009 het advies van de regiocommissie (op een thans niet aan de orde zijnd onderdeel na) overgenomen.
2.14. [eiser] heeft op 24 september 2009 beroep ingesteld tegen het besluit van de Regiovergadering van 10 september 2009 bij de Landelijke Vergadering der Nederlands Gereformeerde Kerken (LV). Bij brief van 20 oktober 2009 heeft de LV [eiser] geïnformeerd over de te volgen procedure. [eiser] heeft bij brief van 14 december 2009 aan de LV aangegeven zijn beroep te staken. Op 22 januari 2010 is een hoorzitting gehouden. De LV heeft bij uitspraak van 17 april 2010 [eiser] niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep en heeft daarbij overwogen dat daarmee het besluit van de Regiovergadering van 10 september 2009 onherroepelijk is geworden.
2.15. Bij brief van 29 april 2010 heeft de [NGK plaats] [eiser] met ingang van 1 mei 2010 ontslagen.
2.16. Bij beschikking van deze rechtbank en sector van 2 september 2010 is de arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en [NGK plaats] voorwaardelijk, namelijk voor het geval sprake is van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht met [eiser] en die arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht niet is geëindigd door het kerkrechtelijk ontslag per 1 mei 2010, ontbonden met ingang van 1 oktober 2010. [eiser] heeft van deze beschikking hoger beroep ingesteld. Bij beschikking van het gerechtshof te Arnhem van 31 januari 2012 is het hoger beroep verworpen.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert, na wijziging van eis, dat de rechtbank, sector kanton, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. zal verklaren voor recht dat de [NGK plaats] in de periode vanaf oktober 2007 tot en met heden, althans april 2010, onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] en jegens hem schadeplichtig is,
2. zal verklaren voor recht dat de [NGK plaats] de arbeidsovereenkomst met [eiser] kennelijk onredelijk heeft opgezegd,
3. de [NGK plaats] zal veroordelen de arbeidsovereenkomst met [eiser] te herstellen en daarbij voorzieningen zal treffen omtrent de rechtsgevolgen van de onderbreking van de arbeidsovereenkomst, alsmede te bepalen dat de verplichting tot herstel van de arbeidsovereenkomst vervalt door betaling van een door de rechtbank te bepalen afkoopsom,
4. de [NGK plaats] zal veroordelen het overeengekomen traktement, vermeerderd met de emolumenten overeenkomstig de WAP-richtlijn aan [eiser] te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente en wettelijke verhogingen over de gedeelten van het traktement die niet of te laat zijn uitbetaald,
5. de [NGK plaats] zal veroordelen tot afgifte aan [eiser] van maandelijkse traktements- en of uitkeringsspecificaties van de maand januari tot aan de maand waarop de [NGK plaats] niets meer aan [eiser] verschuldigd zal zijn,
6 de [NGK plaats] zal veroordelen tot betaling aan [eiser] van de ten onrechte op het traktement ingehouden bedragen terzake van de dienstwoning met ingang van
1 november 2007, althans enige datum, een en ander vermeerderd met de wettelijke verhogingen en rente daarover,
7. subsidiair, voor het geval het onder 3 gevorderde wordt afgewezen, voor recht zal verklaren dat het ontslag d.d. 27 april 2010 onregelmatig is gegeven en daarbij tevens zal bepalen op welke datum de arbeidsovereenkomst zal eindigen, en daarbij de [NGK plaats] zal veroordelen tot betaling van een schadevergoeding,
8. subsidiair, voor het geval geoordeeld wordt dat geen sprake is van een arbeidsovereenkomst, zal verklaren voor recht dat de opzegging van 29 april 2010 nietig is en de [NGK plaats] zal veroordelen tot nakoming van haar maandelijkse verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst van partijen,
9a. de [NGK plaats] zal veroordelen tot betaling van een schadevergoeding voor gederfd inkomen van € 970.845,00 ineens, in bij vooruitbetaling te voldoende jaarlijkse termijnen, althans enig bedrag, althans een schadevergoeding op te maken bij staat,
9b. de [NGK plaats] zal veroordelen tot betaling van een schadevergoeding voor immateriële schade van € 350.000,-, althans enig bedrag, althans een schadevergoeding op te maken bij staat,
9c. de [NGK plaats] zal veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van
€ 43.396,86, althans enig bedrag, vermeerderd met wettelijke rente terzake de kosten van juridische bijstand,
10 de [NGK plaats] zal veroordelen in de proceskosten.
3.2. [eiser] stelt daartoe dat sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag, dat tot zeer grote schade heeft geleid. De [NGK plaats] voert verweer tegen de vordering en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van [eiser], althans afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt, voor zover relevant, hieronder nader ingegaan.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. ontvankelijkheid
De [NGK plaats] heeft allereerst betoogd dat [eiser] niet-ontvankelijk is in zijn vordering en baseert dit standpunt op drie gronden: ten eerste omdat in de voorwaardelijke ontbindingsprocedure al is vastgesteld dat geen nadere vergoeding behoort te worden toegekend en [eiser] dit in wezen in de huidige procedure aan de orde wil stellen en daarmee een verkapt (tweede) hoger beroep instelt tegen de ontbindingsbeschikking; ten tweede omdat de kerkelijke geschillenregeling partijen bindt als een vaststellingsovereenkomst en een inhoudelijke herbeoordeling dus niet mogelijk is, en ten derde omdat [eiser] er voor gekozen heeft de kerkelijke procedure niet geheel te volgen, zodat beroep op de burgerlijke rechter niet open staat.
4.2. Ten aanzien van de eerste grond kan de [NGK plaats] niet worden gevolgd. In de ontbindingsbeschikking is immers geen oordeel gegeven over het door de [NGK plaats] gegeven ontslag per 1 mei 2010. Over de vraag of dat ontslag al dan niet als kennelijk onredelijk moet worden aangemerkt of onregelmatig is gegeven is nog geen (civielrechtelijke) procedure gevoerd. Het enkele feit dat de (eventuele) arbeidsovereenkomst met ingang van 1 oktober 2010 is ontbonden neem een mogelijke kennelijke onredelijkheid of onregelmatigheid van het ontslag per 1 mei 2010 niet weg. In de beschikking is ook geen oordeel gegeven over de vraag of een vergoeding in dat verband al dan niet aan de orde is. Immers, de beschikking beantwoordt de vraag over de vergoeding alleen voor de situatie dat aan de daar genoemde voorwaarden is voldaan, waaronder de voorwaarde dat het dienstverband van [eiser] niet per 1 mei 2010 is geëindigd. Er is dus niet beslist over de situatie waarin die beëindiging wel per 1 mei 2010 plaatsvond, maar deze beëindiging onregelmatig of kennelijk onredelijk geoordeeld zou moeten worden.
4.3. De tweede grond voor het niet-ontvankelijkheidsverweer is gelegen in de stelling dat de uitkomst van de kerkelijke procedure voor partijen de status van een vaststellingsovereenkomst heeft. Ook deze grond wordt niet gevolgd, alleen al omdat de vordering niet de uitkomst van de kerkelijke procedure betreft, maar het nà die procedure gegeven ontslag. Ook al kan de vraag naar de (on)rechtmatigheid van het ontslag niet los gezien worden van de daaraan voorafgegane procedures, het ontslag kan niet gelijk gesteld worden met de uitkomst van de procedure. De beslissing van de Regiovergadering, die door het besluit van de LV onherroepelijk geworden is, betrof immers de goedkeuring van een voorgenomen besluit tot ontslag van de [NGK plaats], maar leidde op zichzelf niet tot dat ontslag. Daartoe is apart besloten door de [NGK plaats], wat [eiser] is meegedeeld in de brief van 29 april 2010. Dit besluit is geen onderdeel geweest van de kerkelijke procedure.
4.4. De derde grond ziet op het doorlopen van de kerkrechtelijke procedure. Anders dan de [NGK plaats] stelt kan niet worden geconcludeerd dat de kerkrechtelijke procedure niet geheel doorlopen is. Weliswaar heeft [eiser] om hem moverende redenen aan de procedure bij de LV inhoudelijk niet voluit meegedaan, de procedure is wel voortgezet en afgerond op de in de kerkrechtelijke regelingen voorziene wijze en heeft ook geleid tot een eindoordeel.
[eiser] is dan ook ontvankelijk in zijn vorderingen.
4.5. arbeidsovereenkomst?
De vraag die vervolgens door partijen aan de orde wordt gesteld betreft de vraag of de rechtsverhouding tussen de [NGK plaats] en [eiser] te beschouwen is als een arbeidsovereenkomst in de zin van de artikelen 7:610 en volgende van het Burgerlijk Wetboek. Deze vraag kan niet aan de hand van alleen deze artikelen beantwoord worden. De [NGK plaats] is immers een kerkgenootschap in de zin van artikel 2:2 BW. Een dergelijk genootschap wordt, aldus het tweede lid van dit artikel, geregeerd door het eigen statuut, voor zover dit niet in strijd is met de wet. De strijd met de wet zou zich kunnen voordoen bij strijd met grondrechten. Daarnaast kent het (arbeids)recht diverse normen en regels die, onder meer vanwege internationale afspraken, doorwerking moeten hebben in de rechtsverhouding van werkenden binnen de kerk. Voor zover daarin in het statuut niet is voorzien zou dit als strijd met de wet kunnen worden aangemerkt.
De verhouding tussen een kerkgenootschap en een in die kerk in een geestelijke functie werkzaam persoon is een voornamelijk interne rechtsverhouding. Dit betreft ook de rechtsverhouding van [eiser] en de [NGK plaats]. Het beginsel van scheiding tussen kerk en staat brengt mee dat terughoudendheid geboden is bij de beoordeling door de burgerlijke rechter van door een kerk vastgestelde regelingen omtrent interne rechtsverhoudingen.
4.6. In artikel 1 van de WAP-richtlijn is expliciet opgenomen dat de “verbondenheid tussen de predikant en de gemeente (…) geen arbeidsovereenkomst (is)”. Bij deze eigen kerkelijke regeling is dan de vraag of dit in strijd is met de wet. Hetgeen [eiser] heeft aangevoerd leidt niet tot die conclusie. De door hem genoemde aspecten van persoonlijke arbeid, beloning, gezagsverhouding en tijdsduur zijn door de [NGK plaats] niet betwist en zouden bij andere partijen kunnen leiden tot het oordeel dat sprake is van een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 BW, maar daarmee is nog niet gesteld of onderbouwd dat de kerkelijke regeling in strijd is met de wet door aan die kenmerken niet de juridische kwalificatie ‘arbeidsovereenkomst’ te geven. Zoals aangegeven voorziet de wet juist in de mogelijkheid dat een kerkgenootschap door het opstellen van een eigen statuut een andere invulling geeft aan bijvoorbeeld een werkrelatie dan een andere organisatie zou kunnen doen, mits het kerkgenootschap daarmee niet in strijd komt met de wet. [eiser] geeft ook aan dat de verbondenheid van een predikant aan een gemeente naast deze algemeen gebruikelijke aspecten ook andere, specifiek geestelijke aspecten kent waarmee de relatie niet vergelijkbaar is met een ‘gewone’ arbeidsovereenkomst. Voor de eigen, andere, invulling door de kerk in het statuut is dan ook kennelijk aanleiding.
4.7. [eiser] stelt dat sprake is van schending van het wettelijk ontslagverbod bij ziekte. De [NGK plaats] betwist dit. In de kerkelijke regeling is in artikel 7 lid 1 onder a van de WAP-richtlijn bepaald dat de verbondenheid van de predikant niet eindigt vanwege de (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid van de predikant. Voor het overige is geregeld dat voor een onvrijwillig einde van een verbondenheid een gewichtige reden aanwezig moet zijn, waarbij is omschreven waaruit deze zou kunnen bestaan. Ziekte of arbeidsongeschikt-heid vallen daar niet onder. De kerkelijke regeling komt hiermee niet in strijd is met de wet. De vraag of aan de kerkelijke regeling afdoende uitvoering is gegeven -wat [eiser] betwist- hoeft in dit kader niet beantwoord te worden, omdat de wijze van uitvoering mogelijk kan leiden tot een oordeel over een (on)rechtmatige gedraging in een concreet geval, maar niet tot onwettigheid van de regeling als geheel.
4.8. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtsverhouding tussen [eiser] en de [NGK plaats] geen arbeidsovereenkomst is in de zin van artikel 7:610 en volgende BW, maar een eigen rechtsverhouding, die beheerst wordt door het kerkelijk statuut.
Dit oordeel brengt ook mee dat de voorwaarde, waaronder de ontbindingsbeschikking van
2 september 2010 is gegeven, niet is vervuld.
De vorderingen van [eiser] die gebaseerd zijn op het bestaan van een arbeidsovereenkomst zijn niet toewijsbaar. Dit betreft de vorderingen onder 2, 3 en 7.
4.9. onrechtmatige daad?
Aan de orde komt dan de vraag of sprake is van onrechtmatig handelen door de [NGK plaats], zoals [eiser] in de eerste vordering stelt. De redenen die [eiser] hierbij aanvoert zien op het gedrag van (de kerkenraad van) de [NGK plaats] in de periode tussen het moment dat [eiser] aan de kerkenraad had meegedeeld om medische redenen apart van zijn echtgenote te gaan wonen en het besluit het ontslag daadwerkelijk te geven. Daarnaast voert [eiser] aan dat onvoldoende rekening is gehouden met het gegeven van zijn ziekte en (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid. De periode kan in twee delen worden onderscheiden, namelijk periode 1: de periode tussen de mededeling van [eiser] (eind 2007) en het voornemen van de [NGK plaats] om tot ontslag van [eiser] over te gaan (januari 2009) en periode II: de periode van de ontslagprocedure (januari 2009 – mei 2010).
4.10. Periode I
Met betrekking tot de eerste periode heeft [eiser] vier verwijten geformuleerd, waarbij het verwijt met name inhoudt dat de [NGK plaats] heeft gehandeld in strijd met de re-integratieverplichtingen jegens [eiser] door de wijze van reageren op de mededeling en het feitelijk uitsluiten van [eiser] van zijn werkzaamheden. Ook stelt [eiser] dat sprake is van een ontoelaatbare inmenging in het privéleven van [eiser], onder meer vanwege het onjuist en onvolledig informeren van de gemeente.
De [NGK plaats] heeft de gegrondheid van deze verwijten betwist en wijst er op dat al in februari 2008 de VAC is ingeschakeld en dat, vanwege de onrust in de gemeente, een terugkeer van [eiser] niet zonder meer aan de orde kon zijn.
4.11. [eiser] heeft gesteld dat zijn mededeling omtrent zijn gewijzigde privésituatie aan de gemeente is kenbaar gemaakt door middel van de kanselmededeling van 16 december 2007 die door hem is overgelegd. De [NGK plaats] betwist dit niet. In deze kanselmededeling is, anders dan [eiser] stelt, de medische noodzaak van het gescheiden gaan wonen wel opgenomen. Dat sprake zou zijn van onjuiste of onvolledige informatievoorziening, zoals [eiser] stelt, wordt hiermee niet onderbouwd en evenmin op andere wijze. In de mededeling is ook opgenomen dat [eiser] tijdelijk, namelijk voor drie maanden, vrijgesteld wordt van alle taken, mede vanwege het feit dat hij nog voor 100% ziek is en slechts op therapeutische basis begonnen was met hervatting. Tevens is een evaluatie eens per twee maanden meegedeeld. Ook hierin is geen onrechtmatigheid te vinden, terwijl integendeel wel blijkt dat rekening gehouden wordt met de ziekte van [eiser]. Dat sprake zou zijn van een spreek- en contactverbod is door [eiser] niet onderbouwd. In het rapport van de VAC is geoordeeld dat de kerkenraad de positie van [eiser] niet bewust heeft verzwakt. In dat rapport is onder meer een oordeel gegeven over dezelfde gedragingen van de [NGK plaats] als hier aan de orde. Voor zover [eiser] van mening is dat desondanks sprake is van onrechtmatig gedrag, had het op zijn weg gelegen dit nader te onderbouwen en concretiseren.
4.12. De schending van de re-integratieverplichting is evenmin voldoende geconcretiseerd. [eiser] was tot 8 juni 2009 volledig arbeidsongeschikt. Hij heeft, zoals hij in de conclusie van repliek onderkent, ingestemd met het verzoek van de VAC om zolang het onderzoek van de VAC zou lopen met het oog op de rust van de gemeente geen ambtelijke werkzaamheden te verrichten binnen of ten behoeve van de [NGK plaats]. De [NGK plaats] heeft [eiser] wel toegestaan gedurende de onderzoeksperiode voor te gaan in andere gemeenten. Welke andere re-integratieactiviteiten de [NGK plaats] had kunnen of moeten treffen heeft [eiser] niet aangegeven en zijn, gelet op de functie van [eiser] en het feit dat de daarmee direct samenhangende activiteiten kennelijk alle binnen of ten behoeve van de [NGK plaats] werden verricht, niet eenvoudig voor te stellen.
4.13. De gestelde ontoelaatbare inmenging in het privéleven van [eiser] kan niet worden gevolgd. Uit de stellingen en stukken blijkt dat de mededeling van [eiser], die betrekking had op zijn gewijzigde privésituatie, een wijziging betrof op een terrein (huwelijk en echtscheiding) dat binnen de gemeente van de [NGK plaats] op dat moment zeer gevoelig lag. [eiser] heeft, naar onbetwist is gesteld, zowel in zijn prediking als samen met de Kerkenraad van de [NGK plaats] over die materie duidelijke standpunten ingenomen. Ook staat vast dat een nauw verband bestaat tussen de ziekte van [eiser] en zijn privésituatie. In deze situatie is het, in het kader van de re-integratie en gelet op de te voorziene effecten die de (onvrijwillige) keuze van [eiser] in zijn privésituatie zou hebben op de gemeente, niet ontoelaatbaar [eiser] gedurende drie maanden vrij te stellen, de kanselmededeling te doen aan de gemeente en [eiser] te adviseren voor de huwelijksproblemen professionele hulp te zoeken.
4.14. Periode II
Met betrekking tot de periode van de ontslagprocedure is van belang dat het advies van de VAC uit augustus 2008 door de [NGK plaats] is opgevolgd en dat desondanks de voortzetting van de relatie niet tot de mogelijkheden bleek te behoren, zoals ook is geconcludeerd door de regiocommissie in haar advies aan de Regiovergadering. Nu [eiser] niet heeft gesteld (of onderbouwd) dat deze conclusie onjuist was, moet daarvan worden uitgegaan. [eiser] stelt dat in plaats van de ontslagprocedure gekozen had moeten worden voor de procedure van emeritaat wegens (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid. Ook betwist hij dat de kerkelijke procedures met voldoende waarborgen omkleed zijn.
4.15. De kerk heeft met betrekking tot de ontslagprocedure een regeling vastgesteld met beroepsmogelijkheden, zoals hierboven onder 2.3 en 2.4 weergegeven. [eiser] stelt dat de regeling (feitelijk) niet voldoet aan de fundamentele regels van het burgerlijk procesrecht en de waarborgen van artikel 6 EVRM. [eiser] wijst er op dat hij zijn zaak niet heeft kunnen bepleiten voor de kerkelijke vergaderingen die de beslissing moest nemen (de Regiovergadering en de LV) en dat de Regiovergadering onvoldoende onafhankelijk is van de [NGK plaats]. De [NGK plaats] betwist dit gemotiveerd.
4.16. Ook met betrekking tot de procedure(regels) heeft te gelden dat artikel 2:2 BW in beginsel het eigen statuut van de kerk voorop zet. De vraag is dan ook of hetgeen in het statuut geregeld is, in strijd is met de wet (of dwingende verdragsbepalingen). De stelling van [eiser] betreft allereerst het fundamentele beginsel van hoor en wederhoor. Beide partijen in een procedure moeten evenveel mogelijkheden hebben hun standpunt bij de oordelende instantie voor het voetlicht te brengen. In artikel 6 van de Procedurerichtlijn is voorgeschreven dat de kerkenraad en de predikant in elkaars aanwezigheid worden gehoord. Ook is daarin geregeld dat de Regiovergadering een commissie kan benoemen en belasten met de mondelinge behandeling. Deze procedure is hier gevolgd. Bij de hoorzitting van de commissie hebben zowel de kerkenraad als [eiser] het woord gevoerd. Gesteld noch gebleken is dat de gang van zaken bij deze hoorzitting in strijd zou zijn gekomen met het genoemde beginsel.
Bij de Regiovergadering van 7 mei 2009 is, blijkens het advies van de regiocommissie, de kerkenraad aanwezig geweest. Dit is, aldus de regiocommissie, een te vroegtijdige vergadering geweest. Gesteld noch gebleken is dat in deze vergadering besluiten genomen zijn. Enkele weken na deze vergadering is door de regiocommissie de hoorzitting gehouden. De Regiovergadering heeft de onjuistheid opgemerkt en, blijkens het advies van de regiocommissie, nadien niet meer in aanwezigheid van de kerkenraad vergaderd, in het bijzonder niet in de vergadering waarin het advies van de regiocommissie besproken is.
4.17. [eiser] en de kerkenraad zijn in aanwezigheid van elkaar gehoord door een gedeelte van de vergadering die de beslissing moest nemen en genomen heeft. Zonder nadere uitleg, die ontbreekt, is niet in te zien dat een op deze wijze gevoerde procedure, die tevoren is omschreven, in strijd zou zijn met artikel 6 EVRM. De beslissende instantie heeft – wellicht (slechts) om praktische redenen – er voor gekozen het horen van partijen te laten plaatsvinden door een gedeelte van de vergadering, die daarvan een zeer uitgebreid schriftelijk verslag heeft gedaan aan de hele vergadering. Gesteld noch gebleken is dat dit verslag een onjuiste of gekleurde weergave zou zijn en evenmin dat bij de aldus gehouden hoorzitting niet alles aan de orde kon komen wat partijen naar voren hadden willen brengen. Beide partijen hebben op deze wijze toegang gehad tot de oordelende instantie en voor deze instantie hun standpunt volledig kunnen bepleiten. Een schending van artikel 6 EVRM kan hieruit niet worden geconcludeerd.
4.18. Een ander punt betreft de onafhankelijkheid van de oordelende instantie. [eiser] stelt hieromtrent dat de afgevaardigden binnen de Regiovergadering allen belang hebben bij het goed houden van de banden met de kerkenraad van de [NGK plaats] omdat men met elkaar verder moet binnen de Regiovergadering.
De [NGK plaats] voert hiertegen aan dat juist de predikanten in de Regiovergadering allen belang hebben bij voortzetting van de werkzaamheden van hun collega-predikant en dus zullen proberen een ontslag te voorkomen.
De te onderscheiden gemeenten van de Nederlands Gereformeerde kerk zijn zelfstandige kerkgenootschappen die, zoals blijkt uit artikel 31 van de WAP-richtlijn, op bepaalde terreinen samenwerken, zonder over elkaar te heersen. Dat de (personen binnen de) afzonderlijke kerken elkaar kennen en elkaar bij diverse vergaderingen en besprekingen (kunnen) tegenkomen en in meer of mindere mate op elkaars loyaliteit zijn aangewezen, is op zich geen reden om aan te nemen dat zij zich niet onafhankelijk jegens elkaar opstellen in procedures als de onderhavige. Immers, ieder van de kerken en predikanten kan op enig moment in een procedure betrokken raken als procespartij of deel van de beoordelende instantie. Dat de predikant of juist de kerkenraad bij de uitkomst van deze procedure gebaat of geschaad zou zijn kan dan ook niet zonder meer worden aangenomen. Dat bij de (leden van de) Regiovergadering redenen zouden bestaan om niet onafhankelijk te oordelen over [eiser] of de [NGK plaats] is onvoldoende geconcretiseerd en overigens niet onderbouwd.
Het voorgaande brengt mee dat de kerkelijke procedure niet in strijd is met de wet en daarom tussen partijen als bindend moet worden aangemerkt.
4.19. De kerkelijke procedure is door de [NGK plaats] gevolgd en heeft geleid tot het besluit van de Regiovergadering goedkeuring te verlenen aan het voorgenomen ontslag van [eiser]. [eiser] heeft hierop de beroepsprocedure bij de LV in gang gezet. Ook voor deze procedure heeft te gelden dat zonder verdere onderbouwing, die ontbreekt, niet valt in te zien dat de procedure in strijd komt met verdragsrechtelijke of wettelijke bepalingen en daarmee in strijd zou zijn met de wet. [eiser] heeft in de beroepsprocedure er zelf voor gekozen het beroep te staken. Desondanks is door de LV een hoorzitting gehouden, waarbij ook [eiser] is gehoord en de LV heeft geoordeeld met inachtneming van hetgeen beide partijen naar voren hebben gebracht. Het besluit van de LV heeft tot gevolg dat het besluit van de Regiovergadering onherroepelijk geworden is, zodat goedkeuring is verleend aan het (voorgenomen) besluit van de [NGK plaats] tot ontslag van [eiser].
4.20. [eiser] voert terecht aan dat de [NGK plaats] na het verkrijgen van deze onherroepelijke goedkeuring opnieuw een afweging kon en moest maken om te komen tot een definitief besluit om [eiser] al dan niet te ontslaan en het tijdstip van ontslag. De [NGK plaats] heeft dat besluit op 29 april 2010 genomen en [eiser] per 1 mei 2010 ontslagen. De kerkelijke regeling voorziet niet in een bepaalde opzegtermijn. Gelet op de reden voor het voorgenomen besluit en de lange periode tussen het voornemen en het verkrijgen van de goedkeuring, waarin geen verbetering van de verhoudingen tussen partijen is opgetreden, valt niet in te zien dat de [NGK plaats] onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld heeft door gebruik te maken van de verkregen toestemming. De termijn van slechts enkele dagen is weliswaar kort, maar is niet onrechtmatig, gelet op alle omstandigheden van het geval en in het bijzonder de lange duur van de procedure en de te verwachten beslissing na de uitspraak van de LV, waardoor [eiser] met het aanstaande ontslag rekening heeft kunnen en moeten houden.
4.21. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de kerkelijke ontslagprocedure niet in strijd is met de wet, zodat partijen daaraan gebonden zijn. De volgende vraag is of de (wijze van) uitvoering van de kerkelijke regels door [NGK plaats] jegens [eiser] onrechtmatig is geweest. Hierbij past de burgerlijke rechter een terughoudende beoordeling.
4.22. overige onrechtmatigheid?
[eiser] voert aan dat de [NGK plaats] ten onrechte heeft gekozen voor ontslag, terwijl de kerkelijke regeling in het geval van (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid emeritaat voorschrijft.
Met de [NGK plaats] is de kantonrechter van oordeel dat [eiser] deze kwestie binnen de kerkelijke procedure aan de orde had dienen te stellen. Juist daar bestaat de mogelijkheid de al dan niet juiste toepassing van de eigen regelingen te laten beoordelen. Ook de stelling van [eiser] dat ontslag pricipieel in strijd is met het karakter van de bevestiging tot predikant kan in de burgerlijke procedure niet ter toetsing worden voorgelegd, nu dit bij uitstek ziet op de binnenkerkelijke opvattingen over het predikantschap.
Ten overvloede wordt het volgende opgemerkt. Uit de tekst van de artikelen 7 en 8 van de WAP-richtlijn volgt dat de kerk een onderscheid maakt tussen situaties waarin ontslag aan de orde is en situaties waarin weliswaar de verbintenis met een predikant niet op dezelfde voet als voorheen wordt voortgezet, maar geen ontslag aan de orde is. De regeling geeft aan dat onder bepaalde omstandigheden, zoals een gewichtige redenen, een ontslag mogelijk is, waartoe de beschreven procedure gevolgd dient te worden. Daarnaast is, volgens artikel 7, het enkele gegeven van (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid, of (leeftijds)emeritaat, geen reden voor ontslag. Uit deze artikelen lijkt te volgen dat in het geval van (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid een gewichtige reden aan de orde kan zijn – niet gelegen in de arbeidsongeschiktheid - die aanleiding vormt voor ontslag. Deze uitleg komt overeen met de mogelijkheden die ook in het burgerlijke arbeidsrecht bestaan en gerechtvaardigd bevonden worden.
Voor zover [eiser] zijn stellingen baseert op de huidige tekst van artikel 9 AKS kan hij hierin niet worden gevolgd, nu deze tekst nog niet van kracht was ten tijde van de procedures en het ontslag. Het standpunt van [eiser] leidt dan ook niet tot het oordeel dat sprake is van onrechtmatig handelen jegens hem.
4.23. Tenslotte heeft [eiser] nog drie afzonderlijke gronden aangevoerd ter onderbouwing van het door hem gestelde onrechtmatig handelen, namelijk het afwijzen van mediation en gesprekken, het op kosten jagen van [eiser] door het voeren van zowel een kerkelijke als een burgerlijke procedure en de publiciteit die aan de procedures gegeven is . Ten aanzien hiervan heeft de [NGK plaats] aangevoerd dat de periode waarin onder leiding van de VAC is getracht een oplossing te vinden te beschouwen is als een mediation-traject. Nadat dit traject is mislukt is de ontslagprocedure in gang gezet. In de beroepsprocedure bij de LV is mediation aan de orde geweest, maar daar is [eiser] niet op in gegaan.Verder stelt de [NGK plaats] dat de publiciteit afkomstig is van derden en niet van de [NGK plaats] en dat zij deze niet kon tegenhouden. Ten aanzien van de (kosten van de) dubbele procedures stelt de [NGK plaats] dat de ontbindingsprocedure geen doorkruising is van de kerkelijke procedure en dat [eiser] er zelf voor heeft gekozen kosten te maken door hoger beroep in te stellen tegen de ontbindingsbeschikking.
4.24. Ten aanzien van de mediation staat voorop dat een dergelijk bemiddelingstraject alleen enige kans van slagen heeft indien sprake is van min of meer vrijwillige deelname van de betrokken partijen. Indien een partij om moverende redenen geen heil (meer) ziet in mediation, kan de andere partij deze bemiddeling niet afdwingen. Zowel [eiser] als de [NGK plaats] hebben ieder steeds de keuzemogelijkheid gehad al dan niet in te stemmen met bemiddeling. In de eerste periode is daarvan gebruik gemaakt via de VAC, maar dat heeft niet tot een voor beide partijen bevredigend resultaat geleid. In de tweede periode is opnieuw mediation door [eiser] verzocht, maar kennelijk aanvankelijk door de [NGK plaats] afgewezen. Op zich is dit niet onrechtmatig. In de procedure bij de LV is de mogelijkheid van mediation weer aan de orde gekomen, maar dit heeft uiteindelijk niet geleid tot het in gang zetten van een bemiddelingstraject. [eiser] heeft onvoldoende gesteld (en onderbouwd) dat dit aan de [NGK plaats] te verwijten valt. Uit de uitspraak van de LV volgt dit in elk geval niet.
4.25. De stelling van [eiser] dat de veelheid van procedures en daarmee samenhangende kosten onrechtmatig jegens hem zijn, is onvoldoende gemotiveerd. Het enkele gegeven dat een procedure gevoerd wordt kan niet als onrechtmatig worden beschouwd. Dat [eiser] gebruik maakt van de hem ten dienste staande mogelijkheden van verweer is een eigen keuze van [eiser], waarbij hij de daarmee samenhangende kosten kan betrekken in zijn overwegingen. Dat de [NGK plaats] in een burgerlijke procedure een beslissing heeft gevraagd voor de - door [eiser] ook in de huidige procedure bepleite - situatie dat sprake zou blijken te zijn van een arbeidsovereenkomst of een ongeldig kerkelijk ontslag moet eerder als verstandig dan als onrechtmatig beoordeeld worden. In dat geval zouden immers de kerkelijke beslissingen onvoldoende zijn om het door de [NGK plaats] gewenste einde van de arbeidsrelatie van partijen te bewerkstelligen.
4.26. Met betrekking tot de publiciteit heeft [eiser] niet aangevoerd welke maatregelen de [NGK plaats] had kunnen en moeten nemen om de publiciteit tegen te gaan, nog daargelaten de vraag of het publiceren van de inhoudelijk kennelijk correcte berichten onrechtmatig is. Deze grond wordt dan ook gepasseerd.
4.27. conclusie
Al het voorgaande bijeen leidt tot de conclusie dat de vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen. Gelet op de kerkelijke relatie, waarbinnen partijen zijn gelijk te stellen met broeders, worden de proceskosten gecompenseerd zodanig dat iedere partij met de eigen kosten belast zal blijven.
5. De beslissing
De kantonrechter, rechtdoende,
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. compenseert de proceskosten, zodanig dat iedere partij met de eigen kosten belast blijf.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.T.G. Roovers en in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2012.