ECLI:NL:RBZUT:2012:BY0011

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
12 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/577
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een besluit tot oplegging van een dwangsom voor prostitutieactiviteiten in Harderwijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 12 oktober 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, gevestigd te Harderwijk, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Harderwijk. De zaak betreft de vernietiging van een besluit van de gemeente, waarbij aan de eiser werd gelast om prostitutieactiviteiten te staken en een dwangsom van € 5.000,-- per overtreding werd opgelegd, met een maximum van € 50.000,--. De rechtbank oordeelde dat de gemeente onvoldoende bewijs had geleverd dat de eiser op de datum van het primaire besluit, 8 september 2011, in strijd met de wet handelde. De rechtbank stelde vast dat er geen onderzoek was verricht naar de feitelijke situatie op het moment van het nemen van het besluit en dat de verklaringen van de eiser niet ongeloofwaardig waren. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, herroepte het primaire besluit en droeg de gemeente op het griffierecht van € 156,-- aan de eiser te vergoeden. Tevens werd de gemeente veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de eiser, tot een bedrag van € 244,52. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en bewijsvoering bij het opleggen van sancties door bestuursorganen.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: 12/577
Proces-verbaal van mondelinge uitspraak in het geding tussen:
[verzoeker],
te Harderwijk,
eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Harderwijk,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 september 2011 (hierna: het primaire besluit) heeft verweerder eiser en [naam A] gelast om zowel de prostitutieactiviteiten op het perceel [adres] te Harderwijk als het adverteren voor deze activiteiten uiterlijk op 15 september 2011 te staken en gestaakt te houden. Aan het niet naleven van deze last heeft verweerder een dwangsom van € 5.000,-- per gepleegde overtreding verbonden, met een maximum van € 50.000,--.
Bij besluit van 28 februari 2012 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweer het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten
Eiser heeft beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 12 oktober 2012. Eiser is verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door G. Maatkamp.
2. Overweging
Het primaire besluit is een voor de eiser belastend besluit. Daarom rust de bewijslast op de schouders van verweerder. Dit betekent dat verweerder onderzoek naar de relevante feiten en de af te wegen belangen moet verrichten of laten verrichten, krachtens artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
Het is verboden om in het pand [adres] te Harderwijk (hierna: het pand) een seksinrichting te exploiteren. Dit vloeit voort uit het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Uitwerkingsplan Harderhout 1A”, dat aan pand de bestemming “Wonen” heeft gegeven.
In zoverre wijst de rechtbank op het bepaalde in artikel 3 van de tot dit bestemmingsplan behorende voorschriften (hierna: de planvoorschriften). Het exploiteren van een seksinrichting kan niet worden aangemerkt als de uitoefening van een aan huis gebonden beroep in de zin van de planvoorschriften.
Artikel 1, aanhef en onder f, van de planvoorschriften – voor zover hier relevant – omschrijft het begrip ‘seksinrichting’ als: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht.
Blijkens de behandeling ter zitting heeft verweerder geen onderzoek verricht naar de feitelijke situatie ten tijde van het nemen van het primaire besluit, en evenmin naar de situatie ten tijde van het nemen van het bestreden besluit.
Eiser heeft ter zitting onbetwist gesteld (1) dat mevrouw [naam A] sinds eind april 2011 niet meer in het pand woont, (2) dat mevrouw [naam B] sinds eind augustus 2011 niet meer in het pand woont, (3) dat in het pand nooit vrouwen van Russische en Hongaarse nationialiteit hebben verbleven en (4) dat slechts mevrouw [naam B] tegen betaling seksuele diensten aan derden heeft verleend.
De rechtbank ziet geen reden om de verklaringen van eiser ongeloofwaardig te achten.
Op basis van het vorenstaande oordeelt de rechtbank dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat eiser op 8 september 2011 – de datum waarop het primaire besluit werd genomen – in strijd met enig wettelijk voorschrift handelde. Daarom concludeert de rechtbank dat verweerder niet bevoegd was om aan eiser een last onder dwangsom op te leggen. Reeds hierom kan het bestreden besluit geen stand houden.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en voorziet zelf in de zaak door het primaire besluit te herroepen. Dit betekent dat verweerder het betaalde griffierecht aan eiser moet vergoeden. Daarnaast veroordeelt de rechtbank verweerder tot vergoeding van de proceskosten, tot een bedrag van (32,16 + 212,36 =) € 244,52, wegens reis- verletkosten van eiser.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 156,-- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 244,52, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr.dr. L.M. Koenraad. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2012.