ECLI:NL:RBZUT:2012:BX9807

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
10 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12-570
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering kapvergunning voor eiken door gemeente Ermelo

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 10 oktober 2012 uitspraak gedaan in het geschil tussen eiser, eigenaar van een perceel in Ermelo, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ermelo. Eiser had een kapvergunning aangevraagd voor het rooien van drie eiken die zich in een houtwal bevonden. De gemeente had eerder, op 4 augustus 2010, geweigerd om deze vergunning te verlenen, maar had op 1 maart 2012 het bezwaar van eiser gegrond verklaard en een nieuwe vergunning verleend. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 26 september 2012 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij werd bijgestaan door een derde. De gemeente werd vertegenwoordigd door ambtenaren met expertise op het gebied van bomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiken een belangrijke ecologische en beeldbepalende waarde hebben, en dat het belang van de gemeente bij het behoud van deze bomen zwaarder weegt dan het individuele belang van eiser bij het rooien.

De rechtbank heeft de belangenafweging van de gemeente als rechtens houdbaar beoordeeld. Eiser had geen objectieve argumenten aangedragen die de conclusies van de gemeente konden weerleggen. De rechtbank concludeert dat er geldige redenen waren om de vergunning te weigeren en dat eiser te allen tijde een nieuwe aanvraag kan indienen als de situatie rondom de eiken verandert. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: 12/570
Uitspraak in het geding tussen:
[eiser]
te Zutphen,
eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ermelo,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 augustus 2010 (hierna: primair besluit) heeft verweerder geweigerd aan
eiser een kapvergunning te verlenen.
Bij besluit van 1 maart 2012 (hierna: bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen
gerichte bezwaar gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en vervangen door een
kapvergunning voor het rooien van drie eiken.
Eiser heeft beroep ingesteld. Verweer heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en
een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 26 september 2012. Eiser was daarbij aanwezig.
Hij werd vergezeld door [naam]. Verweerder liet zich vertegenwoordigen door
L.M. Jonker - van den Brink en H.J. Zwart.
2. Overwegingen
1. Eiser is eigenaar van het perceel [adres] te Ermelo. Op dat perceel bevindt
zich een, aan de Horsterbeek grenzende, houtwal. Eiser wil de bestaande houtwal tot vlak
boven het maaiveld verwijderen, om zodoende op termijn een nieuwe en gezonde houtwal te
krijgen. In dat kader wil eiser een aantal, zich in de bestaande houtwal bevindende, eiken
verwijderen.
Het vorenstaande heeft geleid tot een, op 12 maart 2010 door verweerder ontvangen,
aanvraag voor het kappen van de houtwal, en uiteindelijk - via het primaire besluit en een
beslissing op bezwaar van 3 maart 2011 - tot het bestreden besluit. Bij dat besluit heeft
verweerder vergunning verleend voor het verwijderen van drie, scheefgegroeide, eiken langs
de oever van de Horsterbeek. Blijkens de behandeling ter zitting zijn de drie zojuist bedoelde
eiken inmiddels gerooid.
2. Het aan de rechtbank voorgelegd geschil beperkt zich tot drie, in de gedingstukken
nader aangeduide, eiken die zich momenteel bevinden in de houtwal (hierna: de eiken).
Volgens verweerder hebben de eiken een beeldbepalende en een ecologische waarde en een
waarde als onderdeel van dorpsschoon. Naar de mening van verweerder maken die waarden
dat het algemene belang bij behoud van de eiken zwaarder weegt dan het individuele belang
van eiser bij verwijdering van de eiken. In dit kader stelt verweerder dat de eiken gezond zijn
en voldoende stabiliteit bezitten.
Eiser staat op het standpunt dat de eiken weliswaar een zekere beeldbepalende en
ecologische waarde vertegenwoordigen, maar dat zijn belang bij verwijdering van de eiken
zwaarder weegt dan het belang dat verweerder aan behoud van de eiken hecht.
Ter ondersteuning van dit standpunt voert eiser aan dat de eiken de (terug)groei van een
mooie houtwal belemmeren, dat de eiken - na het kappen van de houtwal- door hun
situering schade kunnen veroorzaken aan bebouwing op het perceel [adres].
3. Ingevolge artikel 4:8, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening 2011
zoals deze in de gemeente Ermelo gold toen het bestreden besluit werd genomen (hierna:
APV), is het verboden zomereiken en wintereiken te vellen.
Artikel 4:8, eerste lid, van de APV bepaalt verder dat de vergunning kan worden geweigerd
op grond van de natuurwaarde van de houtopstand, de landschappelijke waarde van de
houtopstand, de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon, de beeldbepalende
waarde van de houtopstand, de cultuurhistorische waarde van de houtopstand en de waarde
voor de leefbaarheid van de houtopstand.
4. Blijkens de gedingstukken en de behandeling ter zitting heeft verweerder voorafgaand
aan het nemen van het bestreden besluit onderzoek laten verrichten door H.J. Zwart,
een bij de gemeente Ermelo werkzame ambtenaar met specifieke kennis - op grond van
vooropleiding en veel werkervaring - over het groeien, behouden en vellen van bomen. Aan
de hand van dat onderzoek heeft verweerder geconcludeerd dat de eiken - reeds nu, maar
zeker na verwijdering van de houtwal- een aantal in artikel 4.8, eerste lid, van de APV
omschreven waarden vertegenwoordigen.
Eiser heeft de juistheid van die conclusies niet betwist. Hij heeft evenmin betwist dat de
eiken op zichzelf nog gezond zijn. Verder constateert de rechtbank dat eiser weliswaar enige
vraagtekens heeft geplaatst bij de conclusies van Zwart met betrekking tot de stabiliteit van
de eiken, maar die vraagtekens niet heeft geadstrueerd met terzake doende argumenten.
Ook [naam] heeft het met objectieve argumenten onderbouwde betoog van Zwart
met betrekking tot de toestand van de wortels van de eiken niet weten te ontkrachten.
Op basis van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat er ten tijde van het nemen van
het bestreden besluit geldige redenen bestonden om een vergunning voor het rooien van de
eiken te weigeren.
Vervolgens oordeelt de rechtbank dat de door verweerder gemaakte belangenafweging
rechtens houdbaar is. Hierbij neemt de rechtbank allereerst in aanmerking dat artikel 4.8,
eerste lid, van de Awb aan verweerder een ruimte van beleidsvrijheid verschaft, en dat de
bestuursrechter het gebruik van deze vrijheid slechts terughoudend mag toetsen. Verder acht
de rechtbank relevant dat momenteel geen objectieve aanknopingspunten bestaan voor de
gerechtvaardigde vrees dat de eiken - na verwijdering van de houtwal - tijdens een storm
zullen omwaaien.
5. Voorts overweegt de rechtbank dat eiser aan de uitspraak van 28 december 2011
(met registratienummer 111224) niet de gerechtvaardigde verwachting mocht en mag
ontlenen dat verweerder voor het rooien van de eiken een vergunning krachtens artikel 4.8,
eerste lid, van de APV moet verlenen. De uitspraak van 28 december 2011 behelst slechts
een verplichting om de eiken te betrekken bij het onderzoek en de belangenafweging in het
kader van de beslissing op de aanvraag van 12 augustus 2010. De rechtbank oordeelt - onder
verwijzing naar rechtsoverweging 4 - dat verweerder zich inmiddels naar behoren van die
verplichting heeft gekweten.
6. Aan het vorenstaande voegt de rechtbank nog toe dat eiser te allen tijde een nieuwe
aanvraag voor het rooien van de eiken kan doen, als later blijkt dat de gezondheid en/of
stabiliteit van de eiken verminderen. Mocht die situatie zich voordoen, dan is verweerder
gehouden tot het laten verrichten van nieuw onderzoek en het plegen van een zelfstandige
- op de conclusies van dat nieuwe onderzoek gebaseerde - belangenafweging.
7. De rechtbank komt tot de slotsom dat de tegen het bestreden besluit gerichte gronden
niet kunnen slagen. Daarom zal zij het beroep ongegrond verklaren.
3. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr.dr. L.M. Koenraad. De beslissing is in tegenwoordigheid
van de griffier in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2012.