RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Voorzieningenrechter
Reg.nrs.: Awb 12/1079 (vovo), Awb 12/1080 (beroep), Awb 12/1388 (vovo) en
Awb 12/1293 (beroep)
Uitspraak op de verzoeken om een voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaken, in de gedingen tussen:
1. [eiser sub 1]
en
2. Belangengroep Omwonenden Winkelcentrum ‘Overstegen’,
[eiser sub 2],
[eiser sub 3],
[eiser sub 4],
[eiser sub 5],
[eiser sub 6],
[eiser sub 7],
[eiser sub 8],
[eiser sub 9],
allen te Doetinchem
verzoekers/eisers, hierna: eisers,
het college van burgemeester en wethouders van Doetinchem
verweerder.
Stichting Sité Woondiensten
derde-partij
Bij besluit van 16 juli 2012 heeft verweerder aan de derde-partij een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van zorgappartementen met daaronder commerciële ruimtes aan de Boddens Hosangstraat in Doetinchem. De omgevingsvergunning is onder meer verleend voor de activiteit bouwen en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Eisers hebben beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De procedures van eiser sub 1 zijn geregistreerd onder Awb 12/1079 en Awb 12/1080. De procedures van eisers sub 2 zijn geregistreerd onder Awb 12/1388 en Awb 12/1293.
Het verzoek van eiser sub 1 is behandeld ter zitting van 30 augustus 2012, waar eiser sub 1 in persoon is verschenen, vergezeld van [eiser sub 5]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door H.C. ten Boom en P.G. den Dulk, de derde-partij door E. Langen.
Het onderzoek is ter zitting geschorst.
Beide verzoeken zijn vervolgens gevoegd behandeld ter zitting van 25 september 2012. Namens eiser sub 1 is verschenen [eiser sub 1]. Tevens zijn verschenen [eiser sub 2], [eiser sub 3], [eiser sub 5], [eiser sub 6], [eiser sub 7], [eiser sub 8] en [eiser sub 9]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door H.C. ten Boom en P.G. den Dulk. Namens de derde-partij zijn verschenen E. Langen en W. Meijer.
2.1 Indien de voorzieningenrechter na de behandeling ter zitting van een verzoek om een voorlopige voorziening van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij, ingevolge artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), onmiddellijk uitspraak doen in de bij de rechtbank aanhangige hoofdzaak. Van deze bevoegdheid wordt in dit geval gebruik gemaakt.
2.2 Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Het derde lid bepaalt dat ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede worden beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
Ingevolge artikel 8:1 van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.
2.3 De voorzieningenrechter overweegt dat vast staat dat de belangengroep geen bij notariële akte opgerichte rechtspersoon is of over statuten beschikt. Gelet op de toelichting ter zitting kan evenmin worden besproken van een informele vereniging in de zin van artikel 2:26 van het Burgerlijk Wetboek. De voorzieningenrechter concludeert dan ook dat de belangengroep als zodanig niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. Het beroep, voor zover ingediend door de belangengroep, is dan ook niet-ontvankelijk.
Mede gelet op het verhandelde ter zitting ziet de voorzieningenrechter voldoende grond om het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening van de belangengroep op te vatten als een gezamenlijk beroep en verzoek van de in de bijlage bij het beroep- en verzoekschrift genoemde personen, te weten [eiser sub 2], [eiser sub 3], [eiser sub 4], [eiser sub 5], [eiser sub 6], [eiser sub 7], [eiser sub 8] en [eiser sub 9]. Daarbij wordt opgemerkt dat hoewel ook de naam van [naam ] in de bedoelde bijlagen staat vermeld, ter zitting is gebleken dat niet beoogd is namens of door hem beroep in te stellen en een verzoek te doen.
Voldoende aannemelijk en niet in geding is dat voornoemde personen allen, en ook A. Quak, als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb zijn aan te merken.
2.4 Ingevolge artikel 6:13 van de Awb kan geen beroep bij de administratieve rechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht, geen bezwaar heeft gemaakt of geen administratief beroep heeft ingesteld.
Niet is gebleken dat [eiser sub 4] en [eiser sub 7] een zienswijze hebben ingediend, waarbij de voorzieningenrechter overweegt dat zij niet staan vermeld op de naam/handtekeningenlijst die bij de zienswijze van de belangengroep van 12 juni 2012 is gevoegd en dat zij evenmin los van de belangengroep een zienswijze hebben ingediend. Nu niet is gebleken dat hen dit redelijkerwijs niet kan worden verweten, zijn ook zij niet-ontvankelijk in hun beroep.
2.5 Het bouwplan voorziet in de oprichting van een gebouw met vier bouwlagen, waarin
23 zorgappartementen met 24-uurs zorg en commerciële ruimtes voor detailhandel, horeca en dienstverlening zullen worden gerealiseerd.
2.6 Ter plaatse is van toepassing het bestemmingsplan “Overstegen 1998”. Vast staat en niet in geschil is dat het bouwplan in zoverre in strijd is met het bestemmingsplan, dat de zogenaamde plint van commerciële ruimtes op de begane grond niet past binnen de geldende bestemming ‘maatschappelijke doeleinden’, dat het op te richten gebouw gedeeltelijk buiten het bestemmingsvlak ‘maatschappelijke doeleinden’ (in het bestemmingsvlak ‘verkeer –verblijf’) en buiten het bouwvlak is gesitueerd en dat de in het westelijk deel van het plangebied aan te leggen parkeervoorziening voor een deel is gesitueerd op gronden met een groenbestemming.
Om de realisering van het bouwplan toch mogelijk te maken heeft verweerder omgevingsvergunning verleend op de voet van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 3°, van de Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit in strijd is met, voor zover hier van belang, het bestemmingsplan indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
2.7 Eisers hebben bestreden dat sprake is van een goede ruimtelijke onderbouwing.
2.7.1 Eisers hebben bezwaren geuit gericht tegen de omvang van de geplande bebouwing. Zij hebben gesteld dat de grootschaligheid van de bebouwing niet past binnen de wijk, dat het perceel waarop wordt gebouwd gezien de omvang van de bebouwing te klein is, en dat de bebouwing de leefbaarheid in de wijk aantast omdat openbaar groen verdwijnt en daarmee ook de groene verbinding tussen Overstegen-west en Overstegen-oost. Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter dat, naar ook niet in geschil is, de omvang van het gebouw als zodanig niet in strijd is met de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Het bestemmingsplan biedt zelfs ruimere mogelijkheden, die in voorkomend geval zonder meer door verweerder hadden moeten worden vergund. Dat de locatie tot op heden onbebouwd is gebleven en feitelijk een open, groene ruimte was, kan er niet aan afdoen dat het in het bestemmingsplan niet een dergelijke bestemming heeft. Weliswaar is het bouwplan – naar door verweerder onbetwist is gesteld: als gevolg van overleg met omwonenden – opgeschoven en daarmee gedeeltelijk gesitueerd buiten het bouwvlak, maar niet gesteld en ook niet aannemelijk is dat (juist) dit opschuiven van de bebouwing in deze relevant is. De bezwaren van eisers kunnen daarom niet leiden tot het daarmee door hen beoogde resultaat.
2.7.2 Hetzelfde geldt voor zover van de kant van eisers is gesteld dat het bouwplan zal leiden tot (een toename van in de huidige situatie al bestaande) windhinder. Daargelaten de juistheid van het gestelde, geldt ook hier dat een bouwplan met deze omvang en bouwrichting zonder meer past binnen de bebouwingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt en dat gesteld noch gebleken is dat het opschuiven van de bebouwing in deze relevant is.
2.7.3 Eisers hebben voorts gesteld dat het plan zal leiden tot overlast van verkeer en een verkeersonveilige situatie. In de ruimtelijke onderbouwing is opgemerkt dat het plan een verkeersaantrekkende werking heeft, maar dat de verkeerstoename kan worden afgewikkeld op de omliggende wegen. Daarnaast is aangegeven dat er in het plangebied zeventien parkeerplaatsen boven de norm aanwezig zijn. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter vormt wat eisers naar voren hebben gebracht geen grond voor het oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing op dit punt onjuist of onvolledig is. Gelet op verweerders toelichting ter zitting is niet aannemelijk dat de bevoorrading van de commerciële ruimtes de door eisers gevreesde onaanvaardbare aantasting van de verkeersveiligheid tot gevolg zal hebben. Voorts heeft verweerder ter zitting nog aangegeven dat de plannen voor het omliggende gebied (derhalve vallend buiten dit bouwplan) op detailniveau nog verder wordt uitgewerkt, onder meer met betrekking tot de situering van de oversteek, waarbij rekening zal worden gehouden met de opmerkingen van omwonenden.
2.7.4 Daarnaast hebben eisers aangevoerd dat het geluidsonderzoek ten onrechte niet is gebaseerd op metingen, maar enkel op tabellen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in de ruimtelijke onderbouwing afdoende is gemotiveerd dat vanuit akoestisch oogpunt sprake is van een goede ruimtelijke ordening en het aspect akoestiek geen belemmering vormt voor het project. Hoewel bij alle zorgappartementen de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, zijn de optredende geluidsbelastingen lager dan de hoogste toelaatbare geluidsbelasting. De stellingen van eisers kunnen in zoverre dan ook niet leiden tot het oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing op dit punt onjuist of onvolledig is.
2.7.5 Met betrekking tot eisers vrees voor wateroverlast overweegt de voorzieningenrechter dat in de ruimtelijke onderbouwing is aangegeven dat de waterhuishouding wijzigt door de toename van het verharde oppervlakte, zij het in beperkte mate. Om wateroverlast, kwantitatief en kwalitatief, te voorkomen wordt het rioolwater niet afgevoerd naar het rioolstelsel maar volgens de trits vasthouden-bergen-afvoeren behandeld. Binnen het plangebied moet de opvang van hemelwater worden gerealiseerd middels een infiltratieriool. Het aspect water vormt volgens de ruimtelijke onderbouwing geen belemmering voor uitvoering van het project. Anders dan gesteld, blijkt uit de ruimtelijke onderbouwing dat ook is gekeken naar het thema grondwateroverlast. Hetgeen eisers hieromtrent hebben aangevoerd vormt voor de voorzieningenrechter daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing onjuist dan wel onvolledig is.
2.7.6 Eisers hebben betoogd dat de mitigerende maatregelen die moeten worden uitgevoerd om de vliegroute van vleermuizen in het plangebied te beschermen, onvoldoende worden uitgevoerd nu slechts één boom wordt verplaatst. In de ruimtelijke onderbouwing is opgemerkt dat mitigerende maatregelen moeten worden uitgevoerd om de vliegroute te beschermen en dat de uitkomst van het nader onderzoek in zoverre geen belemmering vormt voor de uitvoering van het plan. Verweerder heeft aangegeven dat er naar wordt gestreefd zoveel mogelijk bomen te handhaven. Met name de bomen langs de Boddens Hosangstraat zijn belangrijk voor de vleermuizen, daarom wordt één van de vijf te verplaatsen bomen in de directe nabijheid, namelijk aan de overkant van de Boddens Hosangstraat, herplaatst. Daarnaast zal de aanwezige straatverlichting worden vervangen door een amber-kleurige LED-verlichting, mits die de verkeersveiligheid niet nadelig beïnvloedt. De voorzieningenrechter volgt eisers dan ook niet in hun betoog.
2.7.7 De voorzieningenrechter concludeert dan ook dat de ruimtelijke onderbouwing voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Er is daarom geen grond voor het oordeel dat verweerder niet bevoegd was om toepassing te geven aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 3°, van de Wabo.
2.8 Voorts ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat verweerder na afweging van alle betrokken belangen de derde-partij in redelijkheid niet de gevraagde omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen.
2.8.1 In dit verband wordt allereerst verwezen naar wat hiervoor reeds is vastgesteld met betrekking tot de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt.
2.8.2 Voor zover is gesteld dat er alternatieve locaties voorhanden zijn, wordt voorts overwogen dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat het bestaan van alternatieven voor een op zichzelf aanvaardbaar project slechts dan tot het onthouden van medewerking noopt, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Daarvan is niet gebleken.
2.8.3 Eisers hebben ook aangevoerd dat de voorlichting vanuit verweerder en derde-partij niet voldoende duidelijk is geweest, de informatieavonden een eenzijdig karakter hebben gehad en geen sprake is geweest van overleg, maar eerder van informatievoorziening in meedelende vorm en dat bij het ontwikkelen van de plannen daarom onvoldoende rekening is gehouden met de belangen van toekomstige bewoners en omwonenden. Deze opmerkingen raken echter niet zozeer het bouwplan zelf, als wel de wijze waarop dat tot stand is gekomen. In aanmerking genomen dat verweerder in beginsel dient te beslissen op een aanvraag zoals die is ingediend en gelet op wat hiervoor met betrekking tot het bouwplan zoals dat is ingediend (inhoudelijk) is overwogen, geven deze stellingen daarom geen grond voor het oordeel dat de gevraagde omgevingsvergunning niet in redelijkheid kon worden verleend.
2.8.4 Gelet op het voorgaande is er geen grond voor het oordeel dat de omgevingsvergunning geweigerd had moeten worden wegens strijd met het bestemmingsplan.
2.9 Voor zover is gesteld dat de derde-partij met het bouwplan in strijd handelt met de verplichtingen die hij jegens zijn huurders heeft, wordt vastgesteld dat dit valt buiten het kader van deze procedure.
2.10 Voor zover eiser sub 1 erover heeft geklaagd dat de plannen enkel digitaal beschikbaar zijn geweest, is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet is gebleken dat onzorgvuldig of in strijd met enige wettelijke bepaling is gehandeld. Evenmin is gebleken dat eiser sub 1 door de gestelde gang van zaken in zijn belangen is geschaad.
2.11 De voorzieningen concludeert dan ook dat het beroep geregistreerd onder
Awb 12/1293, voor zover ingediend door de belangengroep, [eiser sub 4] en [eiser sub 7], niet-ontvankelijk is. Dat beroep is voor het overige ongegrond. Het beroep geregistreerd onder Awb 12/1080 is ongegrond. Voor het treffen van voorlopige voorzieningen bestaat dan ook geen aanleiding. De beide verzoeken worden afgewezen en voor een veroordeling in proceskosten bestaat geen aanleiding.
ten aanzien van de hoofdzaken:
- verklaart het beroep geregistreerd onder Awb 12/1293 niet-ontvankelijk voor zover ingediend door de belangengroep, [eiser sub 4] en [eiser sub 7];
- verklaart het beroep geregistreerd onder Awb 12/1293 voor het overige ongegrond;
- verklaart het beroep geregistreerd onder Awb 12/1080 ongegrond.
ten aanzien van de verzoeken om voorlopige voorziening:
- wijst de verzoeken geregistreerd onder Awb 12/1079 en Awb 12/1388 af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.J.P. Lambooij. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2012.