Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 125253 / HA ZA 11-837
Vonnis van 19 september 2012
1. de vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid [vereniging eigenaren],
gevestigd te [plaats],
2. [eiser sub 1],
wonende te [plaats, gemeente],
3. [eiser sub 2],
wonende te [plaats],
eisers,
advocaat mr. R.A. van Huussen te Veenendaal,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[landgoed BV],
gevestigd te [plaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[exploitatiemaatschappij landgoed BV],
gevestigd te [plaats, gemeente],
gedaagden,
advocaat mr. A.P. Maes te Apeldoorn.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagden] worden genoemd. De eisende partijen zullen afzonderlijk worden aangeduid als [vereniging eigenaren] en als [eiser sub 1] en [eiser sub 2]. De gedaagde partijen zullen afzonderlijk worden aangeduid als [landgoed BV] en [exploitatiemaatschappij landgoed BV]
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 april 2012
- de akte uitlating met overlegging producties van de zijde van [gedaagden]
- de antwoordakte van de zijde van [eisers]
- de akte van de zijde van [gedaagden]
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
Het tussenvonnis
2.1. De rechtbank neemt hetgeen zij in het tussenvonnis van 4 april 2012 (hierna: het tussenvonnis) heeft overwogen en beslist over en volhardt daarin.
[vereniging eigenaren] - bindende eindbeslissing
2.2. De rechtbank heeft in het tussenvonnis uitdrukkelijk en zonder voorbehoud beslist dat de vorderingen van [vereniging eigenaren] zullen worden afgewezen en heeft aldus een eindbeslissing gegeven. Voor een dergelijke beslissing geldt de regel dat daarvan in dezelfde instantie niet meer kan worden teruggekomen. Dit kan anders zijn indien de beslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, dan wel de eisen van een goede procesorde om een andere reden meebrengen dat de rechter zijn eindbeslissing heroverweegt.
2.3. [eisers] heeft in haar antwoordakte na het tussenvonnis weliswaar herhaald dat [vereniging eigenaren] een eigen statutair belang heeft, maar dat is onvoldoende om van de hier bedoelde (bindende) eindbeslissing terug te komen. Gesteld noch gebleken is immers dat [vereniging eigenaren] zelf een overeenkomst heeft gesloten met [gedaagden], terwijl [eisers] ter comparitie heeft erkend dat [vereniging eigenaren] een vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid is en heeft betoogd dat geen sprake is van een vordering op grond van het bepaalde in artikel 3:305a lid 1 BW.
2.4. In het tussenvonnis heeft de rechtbank [gedaagden]:
• op de voet van het bepaalde in artikel 22 Rv bevolen het rapport van BDO in het geding te brengen dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben kunnen inzien alsook toe te lichten hoe de kosten voor de levering van gas, water en elektriciteit over de periode van 2006 tot en met 2011 over de verschillende eigenaren zijn verdeeld en dit zoveel mogelijk te onderbouwen met stukken, waarbij de rechtbank de verwachting heeft uitgesproken dat in ieder geval stukken worden overgelegd waaruit blijkt welke prijs per eenheid [gedaagden] zelf heeft moeten betalen (5.28);
• gelegenheid gegeven te reageren op de stelling van [eisers] dat de vaste parkbijdrage die in rekening is gebracht aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] verkeerd is geïndexeerd en dat een eenmalige bijdrage voor aanpassing van de centrale antenne installatie ten onrechte ook de jaren daarna in rekening is gebracht, waarbij de rechtbank heeft aangegeven dat zij kan toelichten hoe de bijdrage voor aanpassing van de centrale antenne installatie zich verhoudt tot het bepaalde in artikel 7 lid 1 van de Bepalingen en op welke grondslag de hier bedoelde bijdrage in rekening is gebracht (5.30);
• verzocht ten aanzien van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] een berekening te maken van de vaste parkbijdrage op basis van het prijsindexcijfer van het jaar voor het voorafgaande jaar, met en zonder bijdrage voor centrale antenne installatie (5.35).
2.5. [gedaagden] heeft gedeeltelijk aan het tussenvonnis voldaan, in die zin dat:
• zij een rapport van BDO van 12 juni 2012 heeft overgelegd waarin wordt ingegaan op het vastrecht en de energietarieven over het jaar 2011;
• zij het rapport van BDO van 8 april 2011 heeft overgelegd, het rapport dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] eerder hebben kunnen inzien;
• zij slechts heeft toegelicht hoe de kosten voor de levering van gas, water en elektriciteit over de periode van 2006 tot en met 2009 over de verschillende eigenaren zijn verdeeld en daarbij alleen met betrekking tot het jaar 2009 stukken heeft overgelegd waaruit blijkt wat zij zelf heeft moeten betalen ten aanzien van gas en elektriciteit;
• haar standpunt ten aanzien van de in rekening gebrachte kosten voor de centrale antenne installatie heeft toegelicht;
• heeft toegegeven dat zij de vaste parkbijdrage verkeerd heeft geïndexeerd, zonder zich daarbij uit te laten over de vraag hoe deze parkbijdrage in haar visie geïndexeerd had moeten worden.
2.6. [eisers] heeft naar aanleiding van de stukken met toelichting die [gedaagden] in het geding heeft gebracht, betoogd dat:
• het onterecht is dat [gedaagden] een vast recht van € 150,-- per kavel per jaar in rekening brengen en dat hooguit € 20,60 in rekening zou mogen worden gebracht;
• in weerwil van hetgeen [gedaagden] over de kosten voor de centrale antenne installatie naar voren heeft gebracht, ten aanzien van deze kosten sprake is van onverschuldigde betaling alsook dat de vordering uit dien hoofde niet is verjaard;
• [gedaagden] gehouden is van de door [eisers] als productie 11 in het geding gebrachte berekening uit te gaan.
Vast recht gas, water en elektriciteit
2.7. [gedaagden] heeft als productie 8 het Rapport van feitelijke bevindingen inzake vastrecht en energietarieven van 12 juni 2012 in het geding gebracht. In dit rapport staat - voor zover van belang - het volgende vermeld:
“Het doel van deze opdracht tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden is het verrichten van die werkzaamheden die wij met [exploitatiemaatschappij landgoed BV] ([landgoed]) zijn overeengekomen en het rapporteren over de feitelijke bevindingen. Aangezien wij slechts verslag doen van feitelijke bevindingen uit hoofde van de overeengekomen werkzaamheden betekent dit dat op het in het overzicht vastrecht en energietarieven opgenomen cijfermateriaal en toelichtingen geen accountantscontrole is toegepast en dat evenmin een beoordelingsopdracht is uitgevoerd. Dit houdt in dat aan onze rapportage geen zekerheid kan worden ontleend omtrent de getrouwheid van het in het overzicht vastrecht en energietarieven opgenomen cijfermateriaal en toelichtingen daarop.
Beschrijving uitgevoerde specifieke werkzaamheden
Wij hebben de volgende werkzaamheden verricht:
1. Wij hebben de in het overzicht vastrecht en energietarieven opgenomen bedragen, voor zover mogelijk, afgestemd met onderliggende bescheiden;
2. Wij hebben onderzocht of de intern opgestelde berekeningen rekenkundig juist en consistent zijn;
3. Wij hebben de gehanteerde veronderstellingen besproken met het management van [landgoed].
(…)
3. Gehanteerde veronderstellingen
Naar aanleiding van de bespreking met het management van [landgoed] is gebleken dat bij het opstellen van het overzicht vastrecht en de energietarieven de volgende veronderstellingen zijn gehanteerd:
- De kosten voor opname van de meterstanden zijn gebaseerd op de volgende uitgangspunten: de meter wordt tweemaal per jaar opgenomen. Voor de opname van alle meters hebben twee personen 4 dagen van 8 uur per keer nodig.
- De kosten voor het voeren van de administratie en het 2 keer per jaar verwerken van de meterstanden zijn gesteld op 1 persoon, 8 dagen per keer.
- De berekening van de afschrijvingscomponent binnen het vastrecht is gebaseerd op een daartoe strekkende factuur van een gerenommeerde leverancier. Per kavel beloopt het investeringsbedrag in infra € 3.150 hetgeen tevens overeenkomt met daadwerkelijk in 2011 gerealiseerde investeringen in infra per kavel bij zusterparken. Met het oog op een in de toekomst noodzakelijke vervanging van het totale leidingnetwerk is een vervangingsreserve van 50% toegerekend. Tenslotte is rekening gehouden met de inschatting dat 1/5 deel van de investeringen toeziet op het CAI-netwerk, door het investeringsbedrag met 20% te verlagen. De gehanteerde afschrijvingstermijn beloopt 15 jaar.
- Voor het jaarlijks onderhoud is rekening gehouden met een bedrag ad € 80 aan kosten voor de manuren (2 uur x € 40) en daarnaast een bedrag ad € 50 voor het materiaal voor de elektra alsmede een bedrag ad € 30 voor aardgas / propaan. Bij deze inschatting is rekening gehouden met zowel preventieve als repressieve werkzaamheden aan het netwerk.
- Voor het kabelverlies is uitgegaan van een opslag van 4%, daarnaast is uitgegaan van een opslag van 4% voor het debiteurenrisico alsmede een winstopslag van 15%.
- De omslag vaste kosten is zodanig berekend dat er geen verdere resultaten worden behaald op de afzonderlijke tarieven en wordt per gebruikte eenheid doorbelast aan de gebruiker.
Bovenstaande veronderstellingen betreffen inschattingen door het management, door ons is vastgesteld dat de veronderstellingen juist zijn verwerkt in het bijgevoegde overzicht. (…)”.
Het in het rapport genoemde overzicht is op de volgende bladzijde weergegeven.
2.8. De rechtbank begrijpt uit de stellingen van [gedaagden] dat voor de introductie van vastrecht voor gas, water en elektriciteit een vergoeding voor afschrijving in de tarieven was doorberekend. Nu de in het rapport van 12 juni 2012 genoemde afschrijvingstermijn van vijftien jaar al is verstreken, valt niet in te zien op welke grond [gedaagden] nog steeds op een vergoeding voor afschrijving van het netwerk aanspraak kan maken, nog daargelaten dat de rechtbank in onderdeel 5.25 van het tussenvonnis al heeft overwogen dat de eigenaren hebben mogen verwachten dat een vergoeding voor de aanleg van het netwerk al in de koopprijs van de kavels is verdisconteerd.
2.9. Verder is de rechtbank het met [eisers] eens dat [gedaagden] door uit te gaan van veronderstellingen, gebaseerd op niet toegelichte inschattingen van het management, onvoldoende heeft onderbouwd dat met de opname van meterstanden, het verwerken van de meterstanden in de administratie en onderhoud en reparatie (“Vervangen materiaal bij schade/Onderhoud” en “Verhelpen storingen / Onderhoud”) zoveel kosten zijn gemoeid als zij in het overzicht heeft vermeld. Ten aanzien van de kosten voor onderhoud en reparatie deelt de rechtbank de visie van [eisers] dat deze kosten vallen onder de kosten voor noodzakelijke werkzaamheden als bedoeld in artikel 7 lid 1 van de Bepalingen en dat deze kosten op die voet - als werkelijk gemaakte kosten - moeten worden doorberekend.
2.10. Zoals [eisers] terecht heeft betoogd, is het opvallend dat naast het vast recht nog sprake is van een “Omslag vaste kosten (afhankelijk van individueel gebruik)”, terwijl [gedaagden] niet heeft toegelicht op welke grond zij op een dergelijke omslag aanspraak kan maken.
2.11. Nu [gedaagden] aldus onvoldoende duidelijk heeft gemaakt dat zij op goede gronden een vastrecht van in totaal € 150,-- per jaar in rekening heeft gebracht, volgt de rechtbank het betoog van [eisers] dat [gedaagden] als vergoeding voor vaste kosten slechts aanspraak heeft op een vergoeding van € 20,60 per jaar. [eisers] heeft echter onvoldoende duidelijk gesteld dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ook metterdaad vastrecht hebben betaald, zodat de vordering uit hoofde van onverschuldigde betaling met betrekking tot het vastrecht zal worden afgewezen.
Overige kosten voor gas, water en elektriciteit 2006 tot en met 2011
2.12. Naar aanleiding van de stukken die [gedaagden] heeft overgelegd, heeft [eisers] slechts in algemene bewoordingen gesteld dat de verschillende eigenaren in het verleden teveel hebben betaald. Zij hebben echter niet gekwantificeerd hoeveel zij onverschuldigd hebben betaald, zodat de vordering uit hoofde van onverschuldigde betaling ten aanzien van deze kosten zal worden afgewezen.
Parkbeheerbijdrage en kosten CAI
2.13. Uit de toelichting van [gedaagden] begrijpt de rechtbank dat zij de kosten die samenhangen met de centrale antenne installatie aanmerkt als kosten voor noodzakelijke werkzaamheden van de zijde van nutsbedrijven als bedoeld in artikel 7 lid 1 van de Bepalingen. [gedaagden] heeft de hier bedoelde kosten echter doorbelast als een component van de vaste parkbeheerbijdrage, hetgeen blijkt uit het bij het rapport van 8 april 2011 gevoegde overzicht. Deze manier van doorbelasten, heeft tot gevolg dat ieder jaar wordt geïndexeerd, zodat niet de werkelijke kosten in rekening worden gebracht.
2.14. [gedaagden] heeft niet (voldoende duidelijk) toegelicht en (met stukken) onderbouwd welke kosten zij ten aanzien van de centrale antenne installatie zelf metterdaad heeft gemaakt, hetgeen wel op haar weg had gelegen.
2.15. Hoewel de rechtbank daar uitdrukkelijk om heeft verzocht, heeft [gedaagden] nagelaten - in reactie op de berekening van [eisers] - ten aanzien van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] een berekening te maken van de vaste parkbijdrage op basis van het prijsindexcijfer van het jaar voor het voorafgaande jaar, met en zonder bijdrage voor centrale antenne installatie. Wel heeft [gedaagden] toegegeven dat de parkbeheerbijdrage verkeerd is geïndexeerd. De rechtbank zal aan een en ander de gevolgen verbinden die zij geraden acht, in die zin dat zij ervan uitgaat dat de in productie 11 van [eisers] weergegeven berekening juist is, ook al is het op zich niet onredelijk dat [gedaagden] voor de doorgifte van het signaal kosten in rekening brengt.
2.16. [gedaagden] heeft zich ten aanzien de vorderingen van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] tot betaling van € 443,27 beroepen op verjaring. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben er naar aanleiding hiervan op gewezen dat de verjaring is gestuit door de brief van mr. Huussen van 11 januari 2012 en dat zij pas in de loop van 2012 wisten dat zij een vordering hadden.
2.17. De rechtbank gaat aan het betoog van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] dat zij niet wisten dat zij een vordering hadden en niet wisten tegen wie zij deze vordering konden instellen voorbij, omdat zij heel goed wisten althans hebben moeten weten wat zij aan wie hebben betaald. Voor het gaan lopen van de verjaringstermijn is niet vereist dat de benadeelde bekend is met de rekenkundige of juridische beoordeling van deze feiten en omstandigheden. Vergelijk HR 5 januari 2007, NJ 2007, 320.
2.18. De stuiting van de verjaring bij brief van 11 januari 2012 laat onverlet dat de berekening in productie 11 begint met betalingen die betrekking hebben op het jaar 2003, zodat met de stuitingsbrief niet de hele periode waar de vordering van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] op ziet, is gedekt. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben geen onderscheid gemaakt in het deel van de vordering dat door de stuitingsbrief is gedekt en het deel van de vordering dat is verjaard.
2.19. Op grond van het bepaalde in artikel 6:131 lid 1 BW eindigt de bevoegdheid tot verrekening niet door verjaring van de rechtsvordering. De gedeeltelijke verjaring staat dus niet aan verrekening in de weg.
2.20. Nu het niet mogelijk is de primaire vorderingen geheel toe te wijzen, zal de subsidiair gevorderde verklaring voor recht worden toegewezen.
Kosten voor noodzakelijke werkzaamheden
2.21. [eisers] heeft in haar antwoordakte betoogd dat zij de juistheid van de vanaf 2011 in rekening gebrachte vergoeding voor noodzakelijke werkzaamheden pas kon beoordelen nadat [gedaagden] de stukken die daarop betrekking hebben, heeft overgelegd. Zij heeft betoogd dat dit de reden was dat zij niet heeft weersproken dat de werkelijk gemaakte kosten hoger waren dan € 150,--, met de toevoeging dat zij dit niet heeft erkend.
2.22. De rechtbank ziet hierin geen aanleiding van haar bindende eindbeslissingen ten aanzien van de kosten voor noodzakelijke werkzaamheden terug te komen. Voor die beslissing was mede redengevend dat [gedaagden] voor het eerst sinds jaren een vergoeding voor dergelijke kosten in rekening heeft gebracht.
2.23. Uitgangspunt is dat partijen dusdanig duidelijk zijn in hun stellingen dat de rechtbank na de comparitie eindvonnis kan wijzen, zeker in een zaak als deze, een zaak met een klein financieel belang. Naar het oordeel van de rechtbank verzetten de eisen van een goede procesorde en de eisen van een behoorlijke rechtspleging zich ertegen dat de discussie ten aanzien van de kosten voor noodzakelijke werkzaamheden wordt heropend.
Vordering tot overleggen van stukken
2.24. De rechtbank moet nog beslissen op de vordering van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] tot het aan hen overleggen van alle stukken die betrekking hebben op de door [gedaagden] in de jaren 2006 tot en met 2011 in rekening gebrachte kosten van energielevering en de wijze waarop die aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] zijn doorberekend. In onderdeel 5.12 van het tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen dat zij uit het debat tussen partijen begrijpt dat [gedaagden] onder de kosten van energielevering ook de kosten die zijn gemoeid met de levering van water schaart.
2.25. De rechtbank heeft in het tussenvonnis overwogen dat zij de vordering tot het overleggen van stukken begrijpt als een vordering tot het doen van rekening en verantwoording. Dat heeft de rechtbank zo begrepen, omdat [eisers] niet alleen overlegging van stukken, maar ook een toelichting op die stukken voor ogen leek te staan. [eisers] heeft in haar antwoordakte echter gesteld dat zij “bereid is” haar vordering zo te begrijpen, met de toevoeging dat zij vooral wil vasthouden aan het bepaalde in artikel 843a Rv als grondslag van haar vordering. [gedaagden] heeft in haar akte van 8 augustus 2012 betoogd dat de vordering niet als een vordering tot het doen van rekening en verantwoording kan worden opgevat en dat zij die vordering ook niet zo heeft verstaan. Nu de rechtbank de hier bedoelde vordering kennelijk anders heeft opgevat dan partijen en partijen zich bovendien over deze kwestie hebben uitgelaten, zal de rechtbank de vordering zien als een vordering tot overleggen van stukken op grond van het bepaalde in artikel 843a Rv.
2.26. Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering tot overlegging van “alle stukken die betrekking hebben op de door [gedaagden] in de jaren 2006 tot en met 2011 in rekening gebrachte kosten van energielevering” alsook de vordering tot overlegging van “stukken” die betrekking hebben “op de wijze waarop kosten aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] zijn doorberekend” onvoldoende bepaald om te kunnen worden toegewezen. Nu [eisers] niet heeft gespecificeerd welke stukken zij op het oog heeft, hebben [eiser sub 1] en [eiser sub 2] slechts een rechtmatig belang bij het overleggen van facturen waaruit blijkt welke kosten [gedaagden] heeft moeten maken voor de levering van gas, water en elektriciteit over de periode van 2006 tot en met 2011. Zij hebben geen belang meer bij de facturen over het jaar 2009 ten aanzien van gas en elektriciteit, omdat [gedaagden] deze al in het geding heeft gebracht.
2.27. De vordering zal dienovereenkomstig worden toegewezen. De gevorderde dwangsom zal worden beperkt en worden gesteld op € 100,-- per dag met een maximum van € 2.000,--.
2.28. [gedaagden] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat een aanzienlijk deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van [eisers] op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding € 102,71
- griffierecht 260,00
- salaris advocaat 960,00 (2,5 punten × tarief € 384,00)
Totaal € 1.322,71
2.29. De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. gebiedt [gedaagden] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] kopieën ter beschikking te stellen van de facturen waaruit blijkt welke kosten [gedaagden] heeft moeten maken voor de levering van gas, water en elektriciteit over de periode van 2006 tot en met 2011, met uitzondering van de facturen over het jaar 2009 ten aanzien van gas en elektriciteit,
3.2. veroordeelt [gedaagden] om aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] een dwangsom te betalen van € 100,00 voor iedere dag dat zij niet aan de in 3.1 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 2.000,00 is bereikt,
3.3. bepaalt dat geen dwangsommen zullen worden verbeurd voorzover dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht, in aanmerking genomen de mate waarin aan het vonnis is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid van de overtreding,
3.4. veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] tot op heden begroot op € 1.322,71,
3.5. veroordeelt [gedaagden] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagden] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
3.6. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.7. verklaart voor recht dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] gerechtigd zijn een bedrag van € 443,27 te verrekenen met hetgeen zij aan parkbijdragen nog aan [exploitatiemaatschappij landgoed BV] verschuldigd mochten worden,
3.8. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S.W. Lucassen en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2012.?