Sector Civiel - Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 129009 / HA ZA 12-132
Vonnis van 5 september 2012
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
advocaat mr. P. Buikes te Apeldoorn,
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde,
advocaat mr. H.C.J. Coumou te Apeldoorn.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 juni 2012
- het proces-verbaal van comparitie van 23 juli 2012.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
Op 1 januari 2010 omstreeks 1.30 uur was een groepje jongens aan de Veldkamp te Harderwijk vuurwerk aan het afsteken.
[gedaagde] liet zijn hond, een voor surveillance en beveiliging getrainde Duitse herder, uit. [gedaagde] is naar het groepje jongens gelopen en heeft [eiser] met (de haspel van) de hondenriem in het gezicht geslagen (hierna: de klap). Daarna is [eiser] verschillende malen door de hond gebeten (hierna: de hondenbeten).
[gedaagde] is bij vonnis van de rechtbank Zutphen van 13 mei 2011 strafrechtelijk veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf van 40 uur voor opzettelijke mishandeling van [eiser] door voormelde klap. Hij is vrijgesproken van de verdenking van zware mishandeling, poging tot zware mishandeling dan wel mishandeling met betrekking tot de hondenbeten.
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van de rechtbank Zutphen van 5 juli 2011 is [eiser] voor de duur van een jaar onder toezicht gesteld van de Stichting Bureaus Jeugdzorg Gelderland te Harderwijk.
Bij beschikking van 29 februari 2012 heeft de kantonrechter te Zutphen, locatie Harderwijk de moeder van [eiser], die samen met diens vader het ouderlijk gezag over hem uitoefent, toegestaan om in een procedure betreffende letsel door een hondenbeet op 1 januari 2010 te Harderwijk, in rechte op te treden namens of mede namens [eiser].
Het geschil
[eiser] vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis bepaalt dat [gedaagde] jegens [eiser] aansprakelijk is voor het letsel als gevolg van de hondenbeten toegebracht op 1 januari 2010 en dat de schade nader zal worden opgemaakt bij staat en vereffend volgens de wet.
[gedaagde] voert verweer.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De beoordeling
Bevoegdheid
Artikel 111 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna Rv) bepaalt dat dagvaarding geschiedt bij exploot. Artikel 45 lid 3 sub b Rv bepaalt dat in een exploot de naam wordt vermeld van degene op wiens verzoek de betekening geschiedt. Op basis van die informatie kan de procesbevoegdheid en de procesbekwaamheid van de eiser worden vastgesteld.
De in het onderhavige exploot van dagvaarding vermelde eiser, [eiser], was ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding minderjarig. Een minderjarige is op grond van artikel 1:234 Burgerlijk Wetboek (hierna BW) bekwaam rechtshandelingen te verrichten, mits met toestemming van zijn wettelijk vertegenwoordiger. Ontbreekt toestemming dan is hij handelingsonbekwaam.
Een minderjarige is echter in beginsel onbekwaam tot het verrichten van procesrechtelijke rechtshandelingen. Hij wordt op grond van artikel 1:245 lid 4 BW zowel in als buiten rechte vertegenwoordigd door degene(n) onder wiens gezag hij staat. In de wet zijn uitzonderingen voorzien voor een aantal gevallen waarin de minderjarige zonder toestemming van zijn wettelijk vertegenwoordiger bepaalde rechtshandelingen kan verrichten. Een dergelijke uitzondering is hier niet aan de orde terwijl een algemene uitzondering op grond waarvan met toestemming van de wettelijke vertegenwoordiger op eigen naam in rechte kan worden opgetreden, ontbreekt. Bij brief van 4 december 2003 (Kamerstukken II 2003/04, 29 200 VI, nr 116) heeft de Minister van Justitie uitdrukkelijk aangegeven dat er onvoldoende grond is om een formele rechtsingang voor minderjarigen in het burgerlijk recht te introduceren. Volgens de Minister voldoet het huidige systeem waarin in beginsel de ouders hun kind in rechte vertegenwoordigen.
Nu het hier bovendien gaat om regels van openbare orde die de rechter ambtshalve moet handhaven, zal de rechtbank [eiser] niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering omdat hij niet procesbevoegd is. Dit wordt niet anders doordat zijn moeder ter zitting aanwezig was en zij een machtiging van de kantonrechter heeft op grond van de artikelen 1:253k en 1:349 BW tot het instellen van een vordering betreffende het onderhavige geschil.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 267,00
- salaris advocaat 904,00 (2,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.171,00
De rechter, ten overstaan van wie de comparitie na antwoord is gehouden, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen om organisatorische redenen.
De beslissing
De rechtbank
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vordering,
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.171,00,
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.I. Spoor en in het openbaar uitgesproken op 5 september 2012.