ECLI:NL:RBZUT:2012:BX7375

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
14 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/850374-10
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeslissing inzake niet-ontvankelijkheid Openbaar Ministerie in vervolging wegens vormverzuim in seksueel misbruik zaak

In deze tussenbeslissing van de Rechtbank Zutphen, gedateerd 14 september 2012, wordt een preliminair verweer behandeld dat door de raadsman van de verdachte is ingediend. De raadsman stelt dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging, omdat de Aanwijzing opsporing en vervolging seksueel misbruik (2008A031) niet is nageleefd. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van een vormverzuim dat niet meer kan worden hersteld, maar dat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte hierdoor in zijn belangen is geschaad. Het preliminaire verweer wordt dan ook verworpen.

De rechtbank wijst erop dat de Aanwijzing voorschrijft dat een getuige met een verstandelijke beperking, zoals in dit geval het slachtoffer, gehoord dient te worden volgens het Protocol Studioverhoor. Dit protocol is niet nageleefd, aangezien het verhoor niet in een studio heeft plaatsgevonden en er geen audiovisuele opname is gemaakt. De rechtbank concludeert dat dit een vormverzuim is, maar dat dit niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, omdat de belangen van de verdachte niet zijn geschaad.

De rechtbank wijst ook het verzoek van de raadsman af om de verbalisanten te horen, omdat er geen relevant verdedigingsbelang is aangetoond. Wel wordt het verzoek van de officier van justitie om een persoonlijkheidsonderzoek van de verdachte toegewezen. De rechtbank schorst het onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd en beveelt de oproeping van de verdachte en zijn raadsman voor een nader te bepalen terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer: 06/850374-10
Uitspraak d.d. 14 september 2012
Tegenspraak
TUSSENBESLISSING
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats, 1943],
wonende te [adres].
Raadsman: mr. F.E.C. Koopman, advocaat te 's-Hertogenbosch.
Onderzoek van de zaak
Deze tussenbeslissing is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 augustus 2012. Van deze terechtzitting is proces-verbaal opgemaakt.
Préliminair verweer
Standpunt van de verdediging/verdachte
De raadsman heeft ter terechtzitting de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bepleit. Volgens de raadsman heeft het Openbaar Ministerie doelbewust en met grove veronachtzaming tekort gedaan aan de rechten van zijn cliënt op een eerlijke behandeling van zijn zaak. De raadsman heeft hiertoe betoogd dat in strijd met de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik (2008A031) is gehandeld. Volgens de Aanwijzing had het Protocol Studioverhoor moeten worden toegepast gelet op de licht verstandelijke beperking van [slachtoffer]. Het Protocol Studioverhoor is echter niet nageleefd. Van het verhoor van [slachtoffer] is geen audiovisuele opname gemaakt. De verdediging is daardoor niet in de gelegenheid om de audiovisuele opname te bekijken en te beoordelen of het wenselijk is dat een deskundige wordt aangesteld die zich uitlaat over de wijze waarop met [slachtoffer] is gecommuniceerd, dan wel op welke wijze met haar gecommuniceerd had moeten worden. Volgens de raadsman had verbalisant Van Dam tot de conclusie moeten komen dat het noodzakelijk was om een deskundige te raadplegen. De raadsman heeft verder betoogd dat volgens de Aanwijzing [aangever namens slachtoffer] als getuige had moeten worden gehoord voordat aangifte werd gedaan. Ook had van de aangifte een bandopname moeten worden gemaakt. Nu dat niet is gedaan, is de verdediging ernstig in haar belangen geschaad. Toetsing door de verdediging op onrechtmatigheden tijdens het verhoor is niet meer mogelijk. Daarnaast blijkt uit de verklaring van [aangever namens slachtoffer] dat ze bij het informatieve gesprek aanwezig is geweest. Uit de Aanwijzing volgt dat in dat geval het horen van [aangever namens slachtoffer] als getuige onwenselijk was. De raadsman concludeert dat de officier van justitie de beginselen van een behoorlijke procesorde heeft geschonden.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de raadsman het verweer ook eerder had kunnen voeren. Hij kon immers weten dat de Aanwijzing met het nummer 2008A031 van toepassing was. Subsidiair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het Protocol Studioverhoor is toegepast. De enige afwijking is geweest dat het verhoor niet in een studio, maar in een huiskamer met meekijkruimte heeft plaatsgevonden. Dit heeft echter geen invloed gehad op de inhoud, toetsbaarheid en betrouwbaarheid van het verhoor, aldus de officier van justitie. Volgens de van toepassing zijnde Aanwijzing diende een audiovisuele opname te worden gemaakt van het verhoor als dat in het belang van het onderzoek was. Dat belang was er in de onderhavige situatie niet. Er is wel een audio opname gemaakt. Verder is het volgens het Protocol Studioverhoor aan de politie om te bezien of een deskundige moet worden geraadpleegd. Volgens de officier van justitie kan uit het proces-verbaal worden afgeleid dat [aangever namens slachtoffer] niet bij het gehele verhoor van [slachtoffer] aanwezig is geweest. [aangever namens slachtoffer] is niet aanwezig geweest bij het inhoudelijk deel, nu blijkt dat ze later erbij is geroepen, aldus de officier van justitie. De officier van justitie meent dat geen sprake is van grof of doelbewust vormverzuim en dat niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie niet aan de orde is omdat de belangen van verdachte niet zijn geschonden. Voor zover de rechtbank van oordeel mocht zijn dat de belangen van verdachte wel zijn geschonden, verzoekt de officier van justitie hiermee rekening te houden in de strafmaat.
Beoordeling door de rechtbank
Zoals de rechtbank op 31 mei 2012 al heeft overwogen, was ten tijde van het informatief gesprek, het opnemen van de aangifte van [aangever namens slachtoffer] en het verhoor van [slachtoffer] de Aanwijzing opsporing en vervolging seksueel misbruik (2008A031) van toepassing.
Volgens die Aanwijzing dient een ouder persoon bij wie sprake is van een achterstand in de ontwikkeling, te worden gehoord volgens het Protocol Studioverhoor. Niet in geschil is dat [slachtoffer] een licht verstandelijke handicap heeft. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het Protocol Studioverhoor diende te worden toegepast.
Uit het Protocol Studioverhoor volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de verstandelijk gehandicapte getuige in een studio dient te worden gehoord en dat dit verhoor audiovisueel dient te worden vastgelegd. De rechtbank overweegt dat de officier van justitie ter terechtzitting heeft betoogd dat het verhoor heeft plaatsgevonden in de "huiskamer" en dat dit niet audiovisueel is vastgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee niet voldaan aan het Protocol Studioverhoor. Het verweer van de raadsman is in zoverre terecht naar voren gebracht.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat, kort gezegd, de politie een deskundige had moeten raadplegen met betrekking tot het verhoor van [slachtoffer]. De rechtbank overweegt dienaangaande dat uit de Aanwijzing volgt dat extern deskundigen die gespecialiseerd zijn in het horen van verstandelijk gehandicapten een belangrijke rol met betrekking tot de advisering hebben. Niet blijkt echter uit de Aanwijzing dat het gebruik maken van deskundigen imperatief is voorgeschreven. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de raadsman in zoverre.
Voor zover de raadsman heeft betoogd dat [aangever namens slachtoffer] als getuige had moeten worden gehoord voordat aangifte werd gedaan, dat van de aangifte een bandopname had moeten worden gemaakt, dat [aangever namens slachtoffer] heeft verklaard dat ze bij het informatieve gesprek aanwezig is geweest en dat uit de Aanwijzing volgt dat het horen van [aangever namens slachtoffer] als getuige in dat geval onwenselijk was, overweegt de rechtbank als volgt.
Volgens de Aanwijzing is de vertrouwenspersoon bij voorkeur niet aanwezig bij de aangifte. Indien de vertrouwenspersoon wel bij de aangifte aanwezig zal zijn, verdient het aanbeveling deze eerst als getuige te horen waarna dan pas de aangifte wordt opgenomen. In dat geval moet er altijd een bandopname van de aangifte worden gemaakt. Indien de vertrouwenspersoon bij het informatieve gesprek aanwezig was, is het horen als getuige van deze vertrouwenspersoon onwenselijk.
De rechtbank overweegt dat niet [slachtoffer] maar [aangever namens slachtoffer] in de onderhavige zaak aangifte heeft gedaan (namens [slachtoffer]). [slachtoffer] is vervolgens later als getuige gehoord. De situatie waarop de Aanwijzing ziet, te weten aangifte door het slachtoffer, doet zich hier derhalve niet voor. Het verweer van de raadsman treft om die reden geen doel en wordt in zoverre verworpen.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de slotsom dat sprake is van een vormverzuim nu het Openbaar Ministerie ten onrechte de Aanwijzing, te weten het Protocol Studioverhoor, niet volledig heeft nageleefd. Vaststaat dat dit verzuim niet meer kan worden hersteld.
De rechtbank dient vervolgens de vraag beantwoorden of en zo ja welke consequentie aan het handelen van het Openbaar Ministerie moeten worden verbonden.
Volgens jurisprudentie van de Hoge Raad komt niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging als in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim of de vormverzuimen daarin bestaan dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Ten aanzien van die punten waarop de Aanwijzing niet is gevolgd zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende omstandigheden gesteld of gebleken waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de verdachte daardoor feitelijk in zijn belangen is geschaad. Van een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan, is niet gebleken. Het vormverzuim hoeft daarom naar het oordeel van de rechtbank niet te leiden tot de vergaande sanctie van niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, dan wel tot bewijsuitsluiting.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het 'preliminaire' verweer verwerpen. Dit leidt ertoe dat de rechtbank thans heeft te beslissen op de subsidiair door de raadsman gedane onderzoekswensen.
Onderzoekswensen van de raadsman
De raadsman heeft in het belang van de verdediging verzocht de verbalisanten [verbalisant A], [verbalisant B] en [verbalisant C] te doen horen, nu het onderzoek niet volgens de richtlijnen heeft plaatsgevonden. Verder heeft de raadsman verzocht de officier van justitie die bij het onderzoek betrokken was te doen horen, nu in strijd met de Aanwijzing is gehandeld. De raadsman wil weten welke waarnemingen zijn gedaan.
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij het eerder ingenomen standpunt dat het verzoek om de door de raadsman genoemde verbalisanten te doen horen dient te worden afgewezen, nu niet wordt ingezien welk verdedigingsbelang is geschonden. Ten aanzien van het horen van de officier van justitie heeft zij verwezen naar de jurisprudentie. Hieruit komt volgens haar naar voren dat het niet gebruikelijk is een officier van justitie te horen, tenzij de officier van justitie iets uit eigen waarneming zou kunnen verklaren. Dat geval doet zich hier niet voor.
De rechtbank zal het verzoek om de door de raadsman genoemde verbalisanten en de officier van justitie te horen afwijzen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking hetgeen zij heeft overwogen ten aanzien van het preliminaire verweer. Gelet hierop ontbreekt de relevantie tot het nader horen van de betreffende verbalisanten. Onder verwijzing naar vaste jurisprudentie ziet de rechtbank geen aanleiding het verzoek om de officier van justitie te horen toe te wijzen. De officier van justitie heeft ter terechtzitting verklaard dat de betreffende officier van justitie niet uit eigen waarneming kan verklaren.
Onderzoekswens van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om een persoonlijkheidsonderzoek van verdachte.
De raadsman heeft zich hiertegen verzet omdat het verzoek naar zijn mening te laat is gedaan.
De rechtbank zal het verzoek van de officier van justitie om een persoonlijkheidsonderzoek te doen plaatsvinden toewijzen nu zij dit gezien de inhoud van de strafzaak van belang acht.
Beslissing
De rechtbank:
* verwerpt het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie;
* wijst af het verzoek van de raadsman om de verbalisanten [verbalisant A], [verbalisant B] en [verbalisant C], alsmede de officier van justitie te doen horen;
* wijst toe het verzoek van de officier van justitie om een onderzoek te doen plaatsvinden naar de persoon van verdachte en stelt hiertoe de stukken in handen van de officier van justitie;
* schorst het onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd;
* beveelt de oproeping van verdachte, zijn raadsman en de benadeelde partij tegen de nader te bepalen terechtzitting;
* beveelt de medebrenging van verdachte tegen de nader te bepalen terechtzitting.
Aldus gewezen door mrs. Van Valderen, voorzitter, De Jong en Kropman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Althoff, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 september 2012.