ECLI:NL:RBZUT:2012:BX7003

Rechtbank Zutphen

Datum uitspraak
6 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/580453-08
Instantie
Rechtbank Zutphen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Van der Mei
  • mr. Ouweneel
  • mr. Kropman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzetheling van sieraden afkomstig van een gewapende overval

In deze zaak heeft de Rechtbank Zutphen op 6 april 2012 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van opzetheling. De verdachte, geboren in 1980 en thans gedetineerd, werd ervan beschuldigd sieraden en horloges te hebben verworven, terwijl hij wist dat deze goederen van misdrijf afkomstig waren. De feiten dateren van 21 juni 2008, toen er een gewapende overval plaatsvond op een woning in Doetinchem. Tijdens deze overval werden de bewoners bedreigd en werd er voor een waarde van € 70.310 aan goederen, waaronder sieraden, gestolen.

De verdachte heeft in de periode van 21 juni 2008 tot en met 9 september 2008 sieraden gekocht van medeverdachten, die betrokken waren bij de overval. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks dat hij vroeg naar de herkomst van de sieraden, zich niet daadwerkelijk heeft vergewist van de herkomst en geen registratie bijhield van zijn in- en verkopen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte door zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de sieraden van diefstal afkomstig waren.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft ook de teruggave gelast van in beslag genomen goederen, met uitzondering van geld waarop conservatoir beslag rust. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Straf
Meervoudige kamer
Parketnummer:
06/580453-08
Uitspraak d.d.: 6 april 2012
Tegenspraak
VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1980 te plaats],
wonende te [plaats],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Achterhoek Ooyerhoekseweg te Zutphen.
Raadsman: mr. W.R. Jonk, advocaat te Almere.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
16 december 2008, 26 februari 2009 en 23 maart 2012.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 21 juni 2008 tot en met
09 september 2008 in de gemeente Doetinchem en/of elders in Nederland, (telkens) sieraden en/of horloges heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die goederen (telkens) wist, althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs1
Vaststaande feiten / aanleiding van het onderzoek2
Op 21 juni 2008 werd melding gemaakt van een gewapende overval gepleegd op de bewoners van perceel [adres 1 te plaats]. Daarbij werd de hoofdbewoner met een wapen tegen het hoofd geslagen, ging deze door de knieën, kreeg hij de loop van het wapen in zijn hals gedrukt en werd hij vervolgens - evenals zijn echtgenote - gekneveld met duct-tape. Op het moment waarop het vrouwelijke slachtoffer tape over haar mond kreeg, vertelde haar echtgenoot waar de kluis was gesitueerd. De drie overvallers liepen samen met de slachtoffers naar de kelder van de woning alwaar de kluis stond. De kluis werd geopend en diverse goederen met een waarde van € 70.310,- , waaronder sieraden, werden weggenomen.
In het kader van het onderzoek Anoda werden meerdere verdachten aangehouden, waaronder
[medeverdachte A], [medeverdachte B] en [medeverdachte C]. Zij werden verdacht van betrokkenheid bij de overval als voornoemd. Deze personen verklaarden dat [verdachte] - naar later bleek verdachte - de sieraden, afkomstig van deze overval, had gekocht. Op
9 september 2008 is [verdachte] aangehouden ter zake van (opzet)heling en in verzekering gesteld.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de aan de verdachte impliciet primair tenlastegelegde opzetheling. Ter zitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat de verdachte zowel van de hem impliciet primair tenlastegelegde opzetheling dient te worden vrijgesproken als van de hem impliciet subsidiair tenlastegelegde schuldheling, een en ander zoals verwoord in zijn schriftelijke en in het dossier gevoegde pleitnota.
Beoordeling door de rechtbank
Op 22 juni 2008 heeft [slachtoffer A] aangifte gedaan van diefstal met geweld, gepleegd door drie personen op 21 juni 2008 in zijn woning gelegen aan de [adres 1 te plaats]. Daarbij zijn goederen uit de kluis meegenomen. De buit bestond onder meer uit sieraden en een duur horloge.3 Zijn echtgenote, [slachtoffer B], heeft diezelfde dag ook aangifte gedaan en de verklaring van haar echtgenoot grotendeels bevestigd.4 In totaal werden er goederen ter waarde van € 70.310,- weggenomen.5
[medeverdachte B] heeft tegenover de politie verklaard dat hij een paar dagen na de overval samen met [medeverdachte C] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte C]) en [medeverdachte A] (de rechtbank begrijpt:
[medeverdachte A]) naar [verdachte] is gegaan en dat zij aan hem de buit (sieraden) van de overval aan de [adres 1 te plaats] hebben verkocht. [verdachte] heeft de sieraden gewogen en vastgesteld dat het om 200 gram goud ging. De opbrengst hebben zij met zijn drieën gedeeld.6
[medeverdachte C] heeft tegenover de politie verklaard dat hij samen met [medeverdachte B] en [medeverdachte A] de sieraden die bij de overval aan de [adres 1] waren buitgemaakt, heeft verkocht aan [verdachte] (de rechtbank begrijpt: [verdachte]). [verdachte] - toentertijd wonende aan de [adres 2 te plaats]7 - had de goederen, voordat hij ze thuis goed kon bekijken, al eerder gezien. [medeverdachte C] heeft verklaard dat [verdachte] moet hebben gesnapt dat zij de grote hoeveelheid sieraden niet op de kermis hadden gewonnen.8
[medeverdachte A] heeft tegenover de politie verklaard dat hij samen met [medeverdachte C] en [medeverdachte B] de dag na de overval naar de opkoper is gegaan. Hij heeft de opkoper niet verteld dat de goederen van diefstal afkomstig waren en hij heeft [medeverdachte C] en [medeverdachte B] ook niets horen zeggen over de herkomst van de sieraden.9 Uit de verklaringen van [medeverdachte B], [medeverdachte C] en [medeverdachte A] blijkt dat zij ten tijde van deze overval allen 21 jaar oud waren.
De verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat [medeverdachte B], [medeverdachte A] en [medeverdachte C] bij hem kwamen en dat [medeverdachte B] zei dat hij goud had. 10 Ook heeft hij verklaard dat hij hen heeft gevraagd of de sieraden gejat waren. Het was namelijk een beetje veel waar [medeverdachte B] mee kwam aanzetten, aldus de verdachte.11 Verdachte heeft verder verklaard hij geen register of boekhouding bijhield van het goud dat hij in- of verkocht en dat hij zijn inkomsten niet opgaf aan de Belastingdienst.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij niet wist waar de sieraden vandaan kwamen en dat het meer was dan hij normaal van [medeverdachte B] afnam. De verdachte kende [medeverdachte B] van de steenfabriek waar zij vroeger werkten en vertrouwde hem om die reden. Volgens verdachte maakte [medeverdachte B] niet zijn beroep van de goudhandel. De verdachte heeft wel gevraagd of de goederen gestolen waren, maar heeft niet naar de herkomst van de sieraden gevraagd. Daar vraag je in de handel niet naar omdat je dan je klanten kwijt raakt. De sieraden heeft hij voor € 1.800,- gekocht en vervolgens doorverkocht, waarbij hij een winst van ongeveer € 150,- heeft behaald.12
Conclusie rechtbank
Op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden - in onderling verband en samenhang bezien - is de rechtbank van oordeel dat genoegzaam is komen vast te staan dat verdachte door een grote hoeveelheid sieraden voor € 2.100,- te kopen van drie jonge mannen, waarvan hij er een ([medeverdachte B]) kende van het werk in de steenfabriek en over wie verdachte verklaart dat deze niet zijn beroep maakte van de goudhandel, zonder zich daadwerkelijk te vergewissen van de herkomst van de sieraden (door daarnaar (door) te vragen), zonder een betalingsbewijs te ontvangen, door met de drie mannen te spreken over de prijs van sloopgoud, zonder enige registratie van de in- en verkoop van de sieraden bij te houden en zonder opgaaf te doen van inkomsten uit deze handel, zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling, minstgenomen in voorwaardelijke zin, als bedoeld in artikel 416 van het Wetboek van Strafrecht. Immers, de verdachte heeft door zijn handelen als vorenomschreven welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de gouden sieraden die hij van de drie mannen had gekocht, van diefstal afkomstig waren, hetgeen ook daadwerkelijk het geval bleek te zijn, en heeft daar, door de sieraden vervolgens door te verkopen, voordeel uit getrokken. Aldus acht de rechtbank ook het opzet van verdachte bewezen.
De omstandigheid dat de verdachte heeft gesteld een reële prijs te hebben betaald voor de aankoop van het goud, doet hieraan niets af. Zeker niet nu de prijs van sloopgoud die verdachte aan de drie mannen heeft betaald in geen enkele verhouding staat met de vastgestelde waarde van de gestolen goederen. Zelfs in het geval de verdachte heeft gevraagd of de goederen van diefstal afkomstig waren, hetgeen gelet op de verklaringen van [medeverdachte C] en [medeverdachte A] niet aannemelijk is geworden, staat dit een bewezenverklaring van opzetheling niet in de weg. Zeker gelet op de omstandigheid dat drie relatief jonge mannen bij verdachte kwamen met een hoeveelheid goud die meer was dan 'normaal', verdachte hen, althans [medeverdachte B] [medeverdachte B] vertrouwde omdat hij hem al enige tijd kende en met hem heeft samengewerkt in de steenfabriek en verdachte al eerder sieraden van [medeverdachte B] had gekocht. De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 23 maart 2012 dat [medeverdachte B] heeft gezegd dat de sieraden uit de erfenis van zijn oma kwamen die kort daarvoor was overleden, acht de rechtbank, gelet op de eerdere verklaringen van verdachte bij de politie en de verklaringen van [medeverdachte B], [medeverdachte C] en [medeverdachte A] waarin niet wordt verklaard dat de aan verdachte verkochte sieraden afkomstig waren uit een erfenis van de oma van [medeverdachte B], ongeloofwaardig. Niet aannemelijk is geworden dat verdachte heeft (door)gevraagd naar de herkomst van de sieraden, hetgeen gezien de omstandigheden van het geval alleszins op zijn weg lag.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het aan de verdachte tenlastegelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij in de periode van 21 juni 2008 tot en met 09 september 2008 in de gemeente Doetinchem sieraden en horloges heeft verworven, voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die goederen wist, dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het impliciet primair bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
Opzetheling.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het impliciet primair tenlastegelegde (opzetheling) zal worden veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden en een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een geldboete van € 10.000,-
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan de opzetheling van een aanzienlijke hoeveelheid (gouden) sierraden en horloges. Opzetheling is een feit waar vanwege zijn aard, een criminaliteitsbevorderende werking vanuit gaat, nu het een afzetmarkt creëert voor door misdrijf verkregen goederen. Opzetheling zorgt derhalve, even goed als andere vermogensdelicten, voor schade en brengt overlast met zich mee voor de slachtoffers. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij heeft geprofiteerd van de door [medeverdachte B], [medeverdachte C] en [medeverdachte A] gepleegde misdrijven, zonder zich rekenschap te geven van de ernstige gevolgen daarvan voor de slachtoffers van die feiten.
Blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 2 maart 2012 is de verdachte eerder veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder in 2003 één keer wegens gewoonteheling. Dat vonnis en de daarin begrepen waarschuwing heeft hem er blijkbaar niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
De rechtbank houdt bij de bepaling van de op te leggen straf in het voordeel van verdachte rekening met het zeer aanzienlijke tijdsverloop in zijn zaak. De rechtbank houdt bij het opleggen van na te melden straf voorts op de voet van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht rekening met de veroordeling van de meervoudige kamer van de rechtbank te Zutphen van 5 augustus 2011.
De rechtbank is - alles overwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is. Voor het opleggen van een zogenaamde "afroomgeldboete" zoals door de officier van justitie voorgesteld, ziet de rechtbank geen aanleiding. Daarbij speelt een rol dat niet is komen vast te staan dat verdachte een zodanig voordeel van zijn handel heeft genoten, dat een dergelijke hoge boete aangewezen is.
Een werkstraf als door de officier van justitie geëist, acht de rechtbank niet opportuun. Daaraan kan alleen recht worden gedaan door oplegging van een deels voorwaardelijke vrijheidsstraf.
In beslag genomen voorwerpen
Onder de verdachte zijn de goederen zoals genoemd op de zich in het dossier bevindende pagina's 1894 tot en met 1901 in beslag genomen, waarvan een kopie aan dit vonnis is gehecht. Deze goederen zijn nog niet aan de verdachte teruggegeven.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de in beslag genomen goederen zoals genoemd op de pagina 1894 tot en met 1901 van het dossier, met uitzondering van het geld waar conservatoir beslag op ligt, aan de verdachte zullen worden teruggegeven.
De rechtbank is van oordeel dat nu zich geen strafvorderlijk belang daartegen verzet, de teruggave zal worden gelast van de aan de veroordeelde op de pagina's 1894 tot en met 1901 genoemde goederen, met uitzondering van het daar genoemde in beslag genomen geld, nu daarop conservatoir beslag rust.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 27, 63 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
De rechtbank:
* verklaart bewezen dat verdachte het impliciet primair tenlastegelegde heeft begaan;
* verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
* verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
Opzetheling.
* verklaart verdachte strafbaar;
* veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zes (6) maanden;
* bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot drie (3) maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van twee (2) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
* beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
* gelast de teruggave van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen aan veroordeelde, te weten de goederen genoemd op de pagina's 1894 tot en met 1901 van het dossier, met uitzondering van het daar genoemde in (conservatoir) beslag genomen geld.
Aldus gewezen door mr. Van der Mei, voorzitter, mr. Ouweneel en mr. Kropman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Wegter, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 april 2012.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Voetnoten:
1 Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal, nummer PL0640/08-208550, Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, Divisie Regionale Recherche, team grootschalige opsporing, gesloten en ondertekend op 27 oktober 2008.
2 Relaasproces-verbaal, p. 25-40
3 Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer A], pagina 3009-3014
4 Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer B], p. 3025-3033
5 PV bevindingen met betrekking tot machtiging tot handhaven van beslag als conservatoir beslag, p. 2001-2002
6 Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte B], p. 3294-3296
7 Proces-verbaal van aanhouding, p. 1883-1884
8 Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte C], p. 3238-3242
9 Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte A], p. 3284-3285
10 Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 2021
11 Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 2021, 3306-3312
12 Proces-verbaal van de terechtzitting van 23 maart 2012