Sector Civiel – Afdeling Familie
Zaaknummer: 131907 JE RK 12-698
beschikking van de kinderrechter d.d. 4 september 2012
op het verzoek van: Stichting Bureaus Jeugdzorg Gelderland,
adres: Prins Willem Alexanderlaan 201, 7311 ST Apeldoorn,
verder te noemen: de stichting,
de minderjarige: [minderjarige],
geboren op: [1999 te geboorteplaats],
verder te noemen: de minderjarige, dan wel [minderjarige],
de moeder (ouderlijk gezag): [moeder],
verder te noemen: de moeder.
Voorts zijn als belanghebbenden aangemerkt:
de stiefvader: [stiefvader],
verder te noemen: de stiefvader,
verder te noemen: de grootouders (m.z.),
advocaat: mr. P. Buikes te Apeldoorn.
- het verzoekschrift met bijlagen, onder meer de diagnosestelling en rapportage van
2 juli 2012, ingekomen op 18 juli 2012;
- het journaalbericht van mr. Buikes van 19 juli 2012;
- de brieven met bijlagen, ingekomen ter griffie op 26 juli 2012;
- het verweerschrift van de grootouders, ingekomen op 2 augustus 2012;
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 7 augustus 2012;
- het faxbericht van de stichting van 24 augustus 2012 met bijlagen, waaronder het nadere rapport van 23 augustus 2012;
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 28 augustus 2012 met daaraan gehecht onder meer het aanvullend verweerschrift van de grootouders.
Bij beschikking van de kinderrechter te Zutphen van 1 maart 2012 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de stichting voor de duur van een jaar, en wel tot 1 maart 2013.
[minderjarige] verblijft op basis van vrijwilligheid (gedogen) sedert 8 september 2011 bij zijn grootouders.
- ter effectuering van het indicatiebesluit van 16 juli 2012 en op grond van artikel 1:261 Burgerlijk Wetboek, de machtiging tot uithuisplaatsing gedurende dag en nacht te verlenen conform dat besluit in een verblijf accommodatie zorgaanbieder 24-uurs voor de duur van de ondertoezichtstelling;
- de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Zij stelt ter toelichting onder meer dat het verzoek in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. Dat belang wordt onderschreven door de diagnosestelling en rapportage van
2 juli 2012 van dhr. W. Postema, kinderpsychiater en mw. Drs. S.J. Mous, kinder- en jeugdpsycholoog psychotherapeut i.o en het nadere rapport van 23 augustus 2012.
Het standpunt van de minderjarige
[minderjarige] is het niet eens met het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing. Hij heeft het bij zijn grootouders naar zijn zin en is sinds lange tijd weer gelukkig. Hij wil een normaal leven en wenst dat er iemand is die naar hem luistert en ook hoort wat hij zegt. Op dit moment voelt het alsof anderen over zijn leven beslissen en hijzelf geen rechten heeft.
Het standpunt van de moeder
[minderjarige] is volgens de moeder het meest gebaat bij plaatsing op een neutrale plek waar de kans van slagen van de te starten psychotherapeutische behandeling groter zal zijn. [minderjarige] moet uit de strijd tussen haar en de grootouders over het af te leggen hulpverleningstraject worden gehaald. Vanuit een neutrale plek dient te worden toegewerkt aan contactherstel tussen de moeder en [minderjarige].
Het standpunt van de grootouders
[minderjarige] is volgens de grootouders in tien maanden tijd opgebloeid tot een fijne knul. Hij ervaart de plek bij de grootouders als een schuilplaats van rust en liefde. Op school gaat het goed met [minderjarige]. Uit het behandelplan blijkt dat ook de gezinsvoogdijwerker tot de conclusie is gekomen dat [minderjarige] zich veilig voelt, zijn schoolklachten heeft overwonnen en minder lichamelijke klachten heeft. Ook het onderwijzend personeel van de basisschool, de jeugdtrainer van de voetbal, buurtbewoners, vrienden en familie onderschrijven dat het goed gaat met de minderjarige. De waarneming dat het goed met hem gaat wordt voorts bevestigd door de pleegzorgwerker van Pactum.
Een verblijf van [minderjarige] in een accommodatie zorgaanbieder zal al deze goede ontwikkelingen teniet doen en de gevolgen van een plaatsing zullen niet te overzien zijn. De grootouders vrezen dat vanuit een gezinshuis onvoldoende ondersteuning kan worden geboden vanwege het ontbreken van een adequate opleiding bij begeleiders en ervaring met kinderen die te maken hebben met complexe ontwikkelingspatronen. Ook bestaat de vrees dat de gezinsvoogdijwerker onvoldoende toezicht kan houden op [minderjarige] in het gezinshuis, alsook dat [minderjarige] zich in het gezinshuis/internaat niet staande kan houden.
Een beëindiging van het verblijf van [minderjarige] bij de grootouders zal zeer ingrijpend en traumatiserend voor hem zijn. [minderjarige] heeft al zo weinig vertrouwen in de mensen om zich heen. Het zal een langdurig proces zijn voordat [minderjarige] in een gezinshuis vertrouwen heeft opgebouwd, maar vermoedelijk zal hij als gevolg van de verandering blijvende traumatische gevolgen ondervinden.
[minderjarige] is niet psychiatrisch en ook niet psychodiagnostisch onderzocht en ook is er geen orthopedagoog ingeschakeld geweest. Mevrouw S.J. Mous is niet opgenomen in de lijst van kinder- en jeugdpsychologen en is ook geen lid van het NIP. Zij is niet ingeschreven als gezondheidspsychiater, geaccrediteerd bij BIG. Zij is ook geen orthopedagoog en heeft ook geen AGB-code zorgverzekeraars. De grootouders stellen dat er een gebrek kleeft aan het onderzoek door psychiater W. Postema en dat de conclusie te weinig onderbouwd is. Toch onderschrijven de grootouders dat het voor [minderjarige] noodzakelijk kan zijn om nader te diagnosticeren hoe de situatie is, en hoe [minderjarige] in het gezin van de grootouders kan meekomen. Een nader onderzoek van [minderjarige] zou ambulant kunnen plaatsvinden. De heer H.J. Groenhuijzen, kinder- en jeugdpsychiater te Zutphen, kan een dergelijk onderzoek verrichten. Zij stellen voorts dat de heer W. Postema de onderzoeksvraag over continuering van het verblijf van de minderjarige bij de grootouders niet kan beantwoorden.
De grootouders verzoeken de kinderrechter dan ook het verzoek af te wijzen, althans een nader en gedegen onderzoek te gelasten naar de meerwaarde van de grootouders inzake de pedagogische vaardigheden.
ten aanzien van de contra-expertise
Ingevolge artikel 810a lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering Wetboek benoemt de rechter in zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen, de ontheffing en ontzetting van het ouderlijk gezag, of de ontzetting van de voogdij op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
Nu de grootouders in dezen de kinderrechter hebben verzocht om een (contra)expertise te gelasten en zij als pleegouders volgens de letter van de wet alsook de wetsgeschiedenis buiten de reikwijdte van voormeld artikel vallen, dienen zij niet-ontvankelijk te worden verklaard in dat verzoek. Daarom zal op dit onderdeel als volgt worden beslist.
ten aanzien van de uithuisplaatsing
De kinderrechter acht op grond van de inhoud van de overgelegde stukken en het gehouden verhoor ter terechtzitting de machtiging tot uithuisplaatsing in een verblijf accommodatie zorgaanbieder 24-uurs in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige noodzakelijk.
Bij beschikking van 1 maart 2012 heeft de kinderrechter overwogen dat gebleken is dat de loyaliteiten van [minderjarige] ernstig onder druk zijn komen te staan, dat sinds zijn verblijf bij zijn grootouders vanaf 8 september 2011 hij elke vorm van contact met zijn moeder afwijst en dat de inzet van hulpverlening tot op heden deze impasse niet heeft kunnen doorbreken. De kinderrechter heeft toen, omdat zij van oordeel was dat er sprake was van een ernstige bedreiging van de sociaal-emotionele ontwikkeling, [minderjarige] onder toezicht gesteld. De bijzondere curator heeft in betreffende procedure de gezinsvoogdijwerker geadviseerd om [minderjarige] op korte termijn door een jeugdpsychiater te laten onderzoeken ten einde zicht te krijgen op de vraag of bij [minderjarige] sprake is van persoonlijke problematiek.
Uit het verslag van dhr. W. Postema, kinderpsychiater en mw. Drs. S.J. Mous, kinder- en jeugdpsycholoog/psychotherapeut i.o., blijkt dat [minderjarige] een jongen is met weinig eigenheid, die ten aanzien van zijn gevoelswereld onvoldoende nuances aan kan brengen. Het integreren van wat er in zijn gevoelswereld omgaat, waaronder de tegenstrijdige gevoelens die hij ervaart rond zijn moeder, is lastig voor [minderjarige]. Door middel van zwart-wit denken en problemen buiten zichzelf plaatsen maakt hij zijn wereld overzichtelijk, hetgeen resulteert in een uiterst disloyale houding naar zijn moeder toe. Deze houding hangt samen met bovengenoemde onrijpe beschermingsmechanismen en is niet het gevolg van een innerlijke keuze. Het ontwikkelingsverloop van [minderjarige] laat een vroege stagnatie zien in de sociale en emotionele ontwikkelingslijnen. Van jongs af aan blijkt [minderjarige] een extraverte en zelfbepalende jongen. Passend bij zijn kinderlijk niveau van sociaal en emotioneel functioneren hebben relaties met anderen een instrumenteel karakter waarin vooral de eigen primaire behoeften en de directe bevrediging daarvan centraal staan. Emotioneel is [minderjarige] jonger dan zes jaar. Het verdragen van uitstel van behoeftebevrediging en het vermogen om constructief om te gaan met frustraties is dan onvoldoende ontwikkeld. [minderjarige] reageert, wanneer hij geconfronteerd wordt met frustraties, met passief verzet. Volwassen gewetensfuncties zijn beperkt geïntegreerd. [minderjarige] is nog onvoldoende in staat zich in driehoeksrelaties te bewegen. Het reflecteren op eigen gedrag en dat van anderen, waaronder het overzien van de gevolgen van eigen gedrag, is hierdoor lastig. Bovenbeschreven ontwikkelingspathologie brengt het risico van een scheefgroei in de persoonlijkheidsontwikkeling met zich mee. Om dit de beïnvloeden is van belang dat [minderjarige] een langdurige psychotherapeutische behandeling geboden wordt. Ook een neutrale opvoedingssituatie waarin [minderjarige] afstand kan nemen van de gezinsdynamiek waarin hij meegezogen is geraakt en zijn energie kan richten op zijn eigen ontwikkeling. Door middel van gescheiden begeleidingscontacten kunnen de moeder en de grootouders mz meer inzicht krijgen in de problematiek van [minderjarige] en hoe hiermee om te gaan in het contact met hem.
De kinderrechter is van oordeel dat de stichting de noodzaak van navolging van het advies van de kinderpsychiater voldoende heeft onderbouwd en is van oordeel dat in navolging van het advies een gezinshuis voor [minderjarige] geïndiceerd is.
De kinderrechter overweegt als volgt. De moeder van [minderjarige], die het gezag over hem heeft, is het eens met het verzoek van de stichting. Het onderhavige geschil betreft het verschil van mening tussen de stichting en de grootouders, bij wie [minderjarige] thans zonder rechtsgrond verblijft. De kinderrechter constateert dat Pactum in het vrijwillige kader tot de conclusie is gekomen dat opvang van [minderjarige] door de grootouders als netwerkpleeggezin niet kon worden geformaliseerd, omdat er twijfels waren over de begeleidbaarheid van grootouders bij het bevorderen van de ontwikkeling van [minderjarige]. In dit verband heeft Pactum aangegeven een poging te hebben gedaan om de grootvader en moeder gezamenlijk om de tafel te krijgen doch dat de grootvader zich heeft teruggetrokken.
Het betoog van de grootouders strekt er thans kennelijk toe om alsnog als netwerkpleeggezin in ogenschouw te worden genomen. Naar het oordeel van de kinderrechter is dit echter niet in het belang van [minderjarige]. Hoewel de grootouders ter terechtzitting hebben aangegeven dat zij vóór contactherstel tussen [minderjarige] en zijn moeder zijn, moet de kinderrechter vaststellen dat grootouders sinds september 2011 feitelijk geen pogingen hebben ondernomen om op enigerlei wijze contact te bewerkstelligen tussen [minderjarige] en zijn moeder. Het had op hun weg gelegen om dit contact op adequate wijze te stimuleren zodanig dat [minderjarige] zich ondanks de ingewikkelde situatie tussen grootouders en moeder vrij zou voelen om dit contact aan te gaan. Voorts is niet gebleken dat grootouders het afgelopen jaar in overleg met de stichting en moeder initiatieven hebben ondernomen voor een hulpverleningstraject voor [minderjarige]. Uit alle overgelegde stukken waaronder het rapport van Postema en de stukken van Dimence blijkt echter dat [minderjarige] (langdurige) psychotherapeutische behandeling dient te worden geboden. Tevens hebben de grootouders (voor- dan wel nadat [minderjarige] zelf contact met hem had gezocht) contact gehad met de biologische vader van [minderjarige], terwijl de moeder als gezaghebbende ouder daar tegen was. In een voor [minderjarige] turbulente periode in zijn leven, waarin prioriteit diende te worden gegeven aan het herstel van het contact met zijn moeder, was dit evenmin in het belang van [minderjarige].
Met betrekking tot de rapportage van kinderpsychiater W. Postema overweegt de kinderrechter dat de stichting in tweede instantie het volledige onder diens verantwoordelijkheid tot stand gekomen rapport aan de kinderrechter heeft doen toekomen. Daaruit blijkt dat het onderzoek heeft bestaan uit een psychiatrisch onderzoek door genoemde kinderpsychiater, gesprekken met de kinder- en jeugdpsycholoog/psychotherapeut i.o. drs. S.J. Mous en een aanvullend psychodiagnostisch onderzoek door klinisch psycholoog E.A. van Rij. De kinderrechter is van oordeel dat het onder verantwoordelijkheid van kinderpsychiater Postema opgestelde rapport voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Dat de psychiater de vraag naar de (contra)indicaties voor continuering van het verblijf bij grootouders niet heeft beantwoord omdat dit buiten zijn werkveld valt en door de stichting dient te worden beantwoord, betekent niet dat deze vraag niet kan worden beantwoord. Psychiater Postema concludeert immers dat het geboden is dat [minderjarige] een langdurige psychotherapeutische behandeling ondergaat en dat daarbij een neutrale opvoedingssituatie, waarin [minderjarige] afstand kan nemen van de gezinsdynamiek waarin hij meegezogen is geraakt en hij zijn energie kan richten op zijn eigen ontwikkeling, onontbeerlijk is. Zeker in het licht van de verheviging van de strijd tussen grootouders en moeder na het onderzoek dat heeft plaatsgevonden in april/mei van dit jaar, is de conclusie onontkoombaar geworden, dat de minderjarige moet worden gebracht in een dergelijke neutrale opvoedingssituatie door plaatsing in een gezinshuis. De kinderrechter merkt terzijde op dat de grootouders zich tijdens de vorige zitting zeer positief over psychiater Postema hebben uitgelaten en zeiden op de hoogte te zijn van de faam van deze psychiater.
Grootouders hebben ter ondersteuning van hun standpunt dat het goed is voor [minderjarige] om bij hen te wonen, voorts verklaringen van allerlei mensen uit hun omgeving overgelegd. Daar gelaten wat van de inhoud daarvan zij, overweegt de kinderrechter dat buitenstaanders mogelijk op de korte termijn een ontwikkeling in positieve zin bij [minderjarige] (menen te) kunnen ontwaren doch dat dat niet afdoet aan het feit dat er grote zorgen zijn over de ontwikkeling van [minderjarige] op de langere termijn, zoals hiervoor is aangegeven. De kinderrechter acht grootouders - hoewel toegewijd - gezien het voorgaande niet in staat om adequate sturing te geven aan de ontwikkeling van [minderjarige] en voor hem ruimte te scheppen om het contact met zijn moeder weer aan te gaan en ook anderszins aan hem de gelegenheid te geven om toe te komen aan zijn sociaal emotionele ontwikkeling.
De kinderrechter zal dan ook als volgt beslissen.
verklaart de grootouders niet-ontvankelijk in hun verzoek om een contra-expertise te gelasten;
machtigt de stichting de minderjarige uit huis te plaatsen in een verblijfaccommodatie zorgaanbieder 24-uurs tot uiterlijk 1 maart 2013;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J.H. Schuurman en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 september 2012, in tegenwoordigheid van de griffier.