RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Familie
Zaaknummer: 128108 BZ RK 12-89
beschikking van de meervoudige kamer voor burgerlijke zaken d.d. 14 juni 2012
op het verzoekschrift van
[verzoekster],
hierna te noemen verzoekster,
geboren op [1971],
wonende te [plaats],
advocaat: jhr. mr. E.A.C. Sandberg te Vorden,
als belanghebbenden in deze zaak zijn aangemerkt:
- het psychiatrisch ziekenhuis GGNet te Warnsveld (hierna mede GGNet en de instelling);
- de burgemeester van de gemeente Duiven (hierna: de burgemeester);
- de officier van justitie te Zutphen;
- de Staat der Nederlanden.
Dit verloop blijkt uit:
- het verweerschrift met daarin het verzoek tot schadevergoeding, ingekomen op 3 februari 2012;
- de brief van 26 maart 2012 van betrokkene;
- de brief van 27 maart 2012 van mr. Sandberg;
- het faxbericht met bijlage van 30 maart 2012 van mr. Sandberg;
- het proces-verbaal van de behandeling ter terechtzitting op 5 april 2012.
Bij beschikking van 25 januari 2012 heeft de burgemeester van de gemeente Duiven, gezien de geneeskundige verklaring van 25 januari 2012 van dr. J.T.A. Meuwissen, psychiater te Arnhem, de inbewaringstelling van verzoekster gelast.
In zijn verzoek van 2 februari 2012 heeft de officier van justitie in het arrondissement Zutphen verzocht een machtiging te verlenen tot voortzetting van de inbewaringstelling van verzoekster.
Bij beschikking van deze rechtbank van 3 februari 2012 is machtiging verleend tot voortzetting van de inbewaringstelling van betrokkene in het psychiatrisch ziekenhuis “GGNet, locatie RGC” (bij Slingeland ziekenhuis) te Doetinchem, dan wel enig ander ziekenhuis in Nederland, voor de duur van één week.
In voormeld verweerschrift, tevens verzoekschrift heeft betrokkene - na intrekking van de grief met betrekking tot het niet tijdig voorzien van rechtsbijstand - verzocht, voor zover hier van belang, om aan haar, omdat zij onrechtmatig van haar vrijheid beroofd is geweest, een schadevergoeding toe te kennen ten laste van de gemeente Duiven (hierna: de gemeente), GGNet en de Staat der Nederlanden op grond van de artikelen 28 en 35 van de Wet Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ).
Als grondslag voor haar verzoeken stelt zij het volgende.
a) De burgemeester van de gemeente (hierna: ook de burge¬meester) heeft op 25 januari 2012 ten onrechte haar inbewaringstelling gelast. Zij is in verwarde toestand thuis aangetroffen als gevolg van een uit de hand gelopen huiselijke ruzie tussen haar en haar partner. De burgemeester had een beslissing moeten nemen die voor haar minder ingrijpend was geweest dan het gelasten van haar inbewaring¬stelling, bijvoorbeeld het opleggen van een tijdelijk huisverbod aan haar partner.
b) De burgemeester heeft ten onrechte en in strijd met artikel 25 leden 1 en 2 van de Wet BOPZ niet tijdig de officier van justitie te Zutphen telefonisch en per aangetekende post van haar inbewaringstelling op de hoogte gebracht, terwijl op dat moment al duidelijk was dat betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis in het arrondissement Zutphen zou worden opgenomen, te weten het RGC Doetinchem. In plaats van aan de officier van justitie te Zutphen zijn bedoelde stukken aan de officier van justitie te Arnhem gezonden. Bovendien zijn de stukken te laat doorgezonden.
De officier van justitie te Arnhem had bij tijdige ontvangst van het verzoek van de burgemeester, uiterlijk op 26 januari 2012, moeten vaststellen dat er sprake was van een buitenproportionele beslissing jegens betrokkene, gelet op de aanwijzingen voor huiselijk geweld. Daarom had hij het indienen van een verzoek tot voortzetting van de inbewaringstelling van verzoekster achterwege moeten laten, dan wel de zaak direct moeten overdragen aan de officier van justitie te Zutphen. Voorts had de officier van justitie dienen te constateren dat het verzoek te laat was doorgezonden en had deze het ook om die reden niet mogen indienen bij de rechtbank. Ook heeft de officier van justitie te Arnhem kennelijk verzuimd om de instelling in te lichten. Als dat wel was gebeurd, had de geneesheer-directeur de termijnoverschrijding kunnen (althans behoren te) ontdekken. Ten slotte had de instelling erop moeten toezien dat er jegens verzoekster op juiste gronden een gedwongen opname werd verzocht. Omdat de instelling dat heeft nagelaten, heeft de instelling onrechtmatig jegens verzoekster gehandeld en is zij ten onrechte van haar vrijheid beroofd geweest.
Het verzoek tot schadevergoeding is - na de hiervoor genoemde intrekking - gericht tegen de burgemeester, GGNet en de officier van justitie. Voor de hoogte van de schadevergoeding dient aansluiting te worden gezocht bij de geldende normen voor detentie, vastgesteld door het LOVS op een politiebureau met beperkingsverhoging voor plaatsing in de separeerruimte of een prikkelarm kader.
Het standpunt van betrokkene ter zitting
Mr. Sandberg heeft namens betrokkene volhard in het verzoek.
Het standpunt van de burgemeester
Namens de burgemeester is, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Er is telefonisch contact geweest met de rechtbank Zutphen, die heeft meegedeeld dat de stukken naar de officier van justitie in Arnhem dienden te worden gestuurd. Op 25 januari 2012 is geprobeerd telefonisch contact te krijgen met het parket van de officier van justitie te Arnhem. Dit is niet gelukt. Op 26 januari 2012 is de last tot inbewaringstelling met bijbehorende stukken naar de rechtbank Arnhem gefaxt op het gebruikelijke nummer (de rechtbank begrijpt: het faxnummer van het openbaar ministerie, zoals ter zitting is gebleken en door de officier van justitie is bevestigd). Er is een afspraak met het parket dat het verzenden per fax voldoende is, hoewel dit naar de letter van de wet niet correct is. De gemeente maakt tot op heden nog geen gebruik van BOPZ-online. Op 1 februari 2012 zijn de stukken namens de burgemeester opnieuw per fax naar de officier van justitie te Arnhem verzonden. De burgemeester c.q. de gemeente heeft overeenkomstig de afspraken en daarmee zorgvuldig gehandeld. Er is geen beoordeling in het kader van de Wet tijdelijk huisverbod gedaan: de zaak is door een psychiater beoordeeld. Die heeft de geneeskundige verklaring ingevuld. Op zijn advies mag de burgemeester afgaan.
De gemeente sluit zich, in geval van toekenning van een schadevergoeding, aan bij de door de officier van justitie voorgestelde hoogte van € 105,-- per dag.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie rekwireert - zakelijk weergegeven - als volgt:
- Uit het dossier is gebleken dat de op 1 februari 2012 per fax van de gemeente ontvangen stukken in behandeling zijn genomen.
- Volgens de wet dienen de onderhavige stukken per aangetekende post te worden verzonden. Ze worden echter al geruime tijd door veel gemeenten elektronisch verzonden. De gemeente Duiven doet dit per fax.
- De rechtbank had door de officier van justitie de dag na 26 januari 2012 op de hoogte moeten worden gesteld van de machtiging tot inbewaringstelling. In casu is dat eerst op 2 februari 2012 gebeurd. Op grond daarvan wordt een schadever¬goeding van 6 dagen à € 105,-- passend geacht. Het openbaar ministerie is van oordeel dat de gemeente de schadevergoeding dient te betalen, omdat zij aan de hand van een telefoontje had moeten nagaan of de stukken per fax door het openbaar ministerie waren ontvangen.
- Binnen het gebied van de officier van justitie vormen Arnhem en Zutphen één werkgebied. De gemeente had bij beide gebieden de onderhavige zaak dienen aan te melden. In beide gevallen komt de zaak overigens bij dezelfde parketmedewerker terecht.
Het verwijt van verzoekster aan de burgemeester is tweeërlei. Samengevat komt het erop neer dat de gronden voor een inbewaringstelling op 25 januari 2012 niet aanwezig waren en dat de burgemeester deze voor haar belastende maatregel niet had mogen nemen. Voorts verwijt zij de burgemeester dat hij de stukken van haar inbewaringstelling te laat heeft doorgezonden aan de officier van justitie, waardoor er vertraging heeft plaatsgevonden in het vervolgtraject.
Op grond van het bepaalde in artikel 28 lid 1 van de Wet BOPZ kan degene ten aanzien van wie een last tot inbewaringstelling is gegeven de rechter verzoeken een schadevergoeding toe te kennen op de grond dat de door de burgemeester gegeven last onrechtmatig was.
Tegenover het verwijt van verzoekster dat er geen grond aanwezig was voor haar inbewaringstelling is namens de burgemeester ter zitting aangevoerd dat hij heeft beslist tot afgifte van de last tot inbewaringstelling op basis van de door de psychiater Meuwissen opgestelde geneeskundige verklaring. Uit die verklaring blijkt dat genoemde psychiater op basis van eigen, in de verklaring weergegeven waarnemingen heeft geconcludeerd dat er op 25 januari 2012 een ernstig vermoeden bestond dat verzoekster leed aan een stoornis van de geestvermogens (voorlopige diagnose: manische psychose) en dat het ernstige vermoeden bestond dat deze stoornis een onmiddellijk dreigend gevaar opleverde voor verzoekster en voor de algemene veiligheid van personen of goederen, terwijl dit gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kon worden afgewend. Nu verzoekster tegenover dit oordeel van een medisch deskundige haar stellingen op dit punt niet nader heeft onderbouwd en de inhoud van de verklaring van de psychiater naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding geeft om te twijfelen aan diens medische oordeel, mocht de burgemeester zijn beslissing daarop baseren. De stelling dat de last van de burgemeester onrechtmatig was wordt dan ook verworpen. De stelling van verzoekster dat de burgemeester in de gegeven situatie had kunnen en moeten volstaan met een lichtere maatregel, zoals een huisverbod jegens haar partner, leidt niet tot een ander oordeel. Uit de inhoud van de geneeskundige verklaring blijkt dat de waarnemingen en de conclusies van de psychiater zijn gebaseerd op het gedrag van verzoekster zelf, nadat haar partner door de politie naar het politiebureau was gebracht.
Hetgeen door betrokkene is gesteld omtrent het door de burgemeester niet zorgdragen voor tijdige dan wel correcte doorzending van de stukken aan de bevoegde officier van justitie is op grond van de behandeling ter terechtzitting niet komen vast te staan. Gebleken is dat de in de onderhavige zaak door de gemeente gehanteerde wijze van verzending (per fax) op zich geen aanleiding heeft gevormd voor onregelmatigheden, nu de ontvangst van het faxbericht is bevestigd door een ontvangstbericht (communicatiejournaal), waarmee de wijze van verzenden gelijk te stellen is aan een verzending per aangetekend schrijven. Voorts is gebleken dat de gemeente in soortgelijke zaken al sinds jaren de stukken op deze wijze verzendt en dat de gemeente in de onderhavige zaak ook nog tweemaal heeft getracht om bij het openbaar ministerie te verifiëren of de stukken aldaar waren ontvangen. Niet valt uit te sluiten dat de stukken, die door de gemeente blijkens het communicatiejournaal op 26 januari 2012 tussen 11.12 en 11.13 uur per fax aan de officier van justitie zijn gezonden, op het parket van de officier van justitie niet zijn opgemerkt of in het ongerede zijn geraakt. Hoewel de burgemeester de wettelijke procedure niet naar de letter heeft gevolgd op het punt van de voorgeschreven aangetekende verzending van de stukken per post, kan niet gezegd worden dat de burgemeester door de stukken op voormelde wijze te verzenden onrechtmatig heeft gehandeld jegens verzoekster. De wet verbindt overigens aan het door een burgemeester niet binnen de wettelijke termijnen en op de voorgeschreven wijze doorzenden van stukken betreffende de inbewaringstelling geen sanctie. De omstandigheid dat stukken te laat worden verzonden maakt een gegeven last dan ook niet onrechtmatig. Het verzoek om schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen van de burgemeester zal daarom worden afgewezen.
Artikel 35 van de Wet BOPZ bepaalt, voor zover hier van belang: “Indien degene ten aanzien van wie door de officier van justitie een verzoek is gedaan tot het verlenen van een der machtigingen als bedoeld in dit hoofdstuk (…) nadeel heeft geleden doordat de rechter of de officier van justitie een der bepalingen vervat in dit hoofdstuk (…) niet in acht heeft genomen, kent de rechter deze op verzoek van betrokkene een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding toe ten laste van de Staat.”
Thans dient te worden beoordeeld in hoeverre het verzoek van verzoekster jegens de officier van justitie gegrond is. Hoewel de officier van justitie ter zitting heeft aangegeven niet op de hoogte te zijn van de op 26 januari 2012 aan het parket gezonden fax van de gemeente, is op basis van het communicatiejournaal aannemelijk dat dit faxbericht de officier van justitie heeft bereikt. Vast staat dat naar aanleiding van de op 26 januari 2012 gefaxte stukken door het openbaar ministerie geen actie is ondernomen, maar eerst naar aanleiding van de op 1 februari 2012 opnieuw verzonden stukken. Dit heeft ertoe geleid dat de officier van justitie pas op 2 februari 2012 het verzoek om een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling bij de rechtbank heeft ingediend en de last tot inbewaringstelling voor betrokkene feitelijk langer ongetoetst is gebleven dan de wet voorschrijft. De officier van justitie heeft, uitgaande van de ontvangst op 26 januari 2012 van de stukken, in strijd gehandeld met de in artikel 27 lid 1 van de Wet BOPZ voorgeschreven termijn voor het indienen van een verzoek om een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling. Dat verzoek had uiterlijk op 27 januari 2012 moeten worden gedaan. Nu de officier van justitie dat verzoek pas op 2 februari 2012 bij de rechtbank heeft ingediend, is die termijn met zes dagen overschreden. De wet verbindt geen sanctie aan deze termijnoverschrijding in de vorm van een niet-ontvankelijkheid. De termijnoverschrijding geeft evenwel aanleiding tot een schadevergoeding op basis van voormeld artikel 35 van de Wet BOPZ. De rechtbank heeft op 3 februari 2012 het verzoek van de officier van justitie van 2 februari 2012 om machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling van verzoekster toegewezen voor de duur van een week, waarbij door de rechter rekening is gehouden met de termijnoverschrijding. Hoewel die toewijzing erop wijst dat de gronden die tot de last tot inbewaringstelling hebben geleid steeds aanwezig zijn geweest en het verblijf van verzoekster in de inrichting gerechtvaardigd was, strekken termijnen als die van artikel 27 Wet BOPZ ertoe dat de noodzaak van een voortgezet gedwongen verblijf in een psychiatrische instelling zo spoedig mogelijk door een officier van justitie (en een rechter) wordt beoordeeld. Nu verzoekster, gelet op de in artikel 27 Wet BOPZ genoemde termijn, te lang verstoken is gebleven van een beoordeling van haar verblijf in de inrichting, is zij in zoverre geschaad in haar belangen. Zij heeft echter haar schade in het geheel niet onderbouwd. Eerder nog zou uit de brief die zij zelf op 26 maart 2012 heeft geschreven kunnen worden afgeleid dat zij geen schade heeft geleden, nu zij onder meer opmerkt: “Hoewel de procedure van opname niet geheel vlekkeloos is verlopen zie ik nu in dat de werkwijze van het G.G. net beter is dan de werkwijze van voorheen betreft G.G.Z. (altrecht).”
Gelet op het voorgaande wordt het verzoek tot toekenning van een schadevergoeding ten laste van de Staat afgewezen.
Verzoekster heeft ten slotte haar vordering, voor zover deze gericht is tegen GGNet, onvoldoende onderbouwd. Zij heeft haar stelling dat GGNet jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld niet nader uitgewerkt. Niet duidelijk is geworden op welk punt GGNet in de visie van verzoekster tekortgeschoten is in haar (wettelijke) verantwoordelijkheid en op welke grond dat tot aansprakelijkheid zou leiden. De vordering jegens GGNet zal om die reden eveneens worden afgewezen.
Deze beschikking is gegeven op 14 juni 2012 door mr. R.A. Eskes, voorzitter, mr. C.M.J. Peters en mr. I.G.M.Th. Weijers - van der Marck, in tegenwoordigheid van de griffier.